U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college ten behoeve van een nieuw te bouwen ouderenvoorziening met zorgwoningen aan de Sint Antonieweg 4 te Epe, hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting (hierna: hogere waarden) vastgesteld.

Uitspraak



201409650/1/R2.

Datum uitspraak: 4 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Epe, en anderen,

2. [appellant sub 2], wonend te Epe,

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college ten behoeve van een nieuw te bouwen ouderenvoorziening met zorgwoningen aan de Sint Antonieweg 4 te Epe, hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting (hierna: hogere waarden) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door D.D. Scarse Msc, is verschenen.

Overwegingen

Het besluit

1. Bij het bestreden besluit zijn voor de gronden aan de Sint Antonieweg 4 te Epe hogere waarden vastgesteld. Op die gronden komt een nieuwe ouderenvoorziening. Appellanten wonen allen in de directe nabijheid van de Sint Antonieweg 4, en vrezen met name voor de gevolgen die de ouderenvoorziening voor hun woon- en leefklimaat heeft.

Ontvankelijkheid

2. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen, voor zover ingediend door [6 appellanten sub 1], steunt niet op een bij het college naar voren gebrachte zienswijze.

Ook door [appellant sub 2] is geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren gebracht.

2.1. Gelet op de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 110c, eerste lid, van de Wet geluidhinder, wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.

Gelet op artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 en met artikel 6:13, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting door een belanghebbende die over het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Hiervan is zowel ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen als dat van [appellant sub 2], niet gebleken.

2.2. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen, voor zover ingediend door [6 appellanten sub 1], niet-ontvankelijk. Ook het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.

Relativiteit

3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] kunnen zich niet vinden in de vaststelling van de hogere waarden.

3.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene, die zich daarop beroept.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3244)− kort weergegeven en voor zover hier van belang - bevat hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

3.3. De regelingen in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder strekken ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regelingen strekken daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen ouderenvoorziening.

3.4. Niet is gebleken dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] beogen te gaan wonen in de ouderenvoorziening, of eigenaar zijn van een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].

3.5. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren over de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden voor de te bouwen ouderenvoorziening niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het bestreden besluit aanvoeren.

4. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van

- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover ingediend door [6 appellanten sub 1], en

- [appellant sub 2], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. De Jager

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016

704.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature