U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellant] beëindigd.

Uitspraak



201504121/1/A2.

Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Gravenhage,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 3 april 2015 in zaak nrs. 15/1723 en 15/1724 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellant] beëindigd.

Bij besluit van 9 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.W. De Gruijl, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft in verband met zijn schulden op 18 oktober 2010 een overeenkomst tot schuldregeling met ingang van maart 2013 gesloten.

Het college heeft aan het besluit van 23 oktober 2014 ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn schuldhulpverleningstraject.

Het college heeft aan het besluit van 9 februari 2015 het volgende ten grondslag gelegd. De Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (hierna: DSZW) heeft bij brief van 13 augustus 2014 [appellant] gevraagd de in die brief vermelde documenten bij het gesprek op 26 augustus 2014 in te dienen in verband met de eerste hercontrole. [appellant] heeft op 9 september 2014 een gedeelte van de gevraagde documenten bij DSZW ingeleverd. DSZW heeft bij brief van 12 september 2014 [appellant] verzocht de ontbrekende documenten en enkele aanvullen documenten aangetekend toe te zenden of door een gemachtigde aan de balie bij de gemeente te laten bezorgen, dit verzoek bij brief van 6 oktober 2014 herhaald en daarbij een termijn tot 20 oktober 2014 gesteld, maar geen documenten ontvangen. Het college heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat [appellant] de voor de schuldhulpverlening noodzakelijke bewijsstukken niet tijdig heeft ingeleverd. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] op de hoorzitting in bezwaar ingediende stukken te laat zijn ingediend en daarom niet alsnog bij de beoordeling dienen te worden betrokken. Daarbij is vermeld dat deze stukken wel zijn bekeken, waarbij is gebleken dat [appellant] op de hoorzitting niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd. Het college heeft aan het besluit tevens ten grondslag gelegd dat, nu [appellant] in de periode januari-april 2014 een nieuwe schuld bij Telfort ten bedrage van € 628,53 heeft laten ontstaan, hij niet heeft voldaan aan het vereiste dat hij geen nieuwe schulden mag laten ontstaan.

2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van dat plan.

Ingevolge artikel 6 doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Volgens artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregels schuldhulpverlening 2014, gemeente Den Haag (hierna: de beleidsregels) wordt in deze beleidsregels verstaan onder verzoeker: de natuurlijke persoon die zich tot het college heeft gewend voor schuldhulpverlening.

Volgens die aanhef en onder f wordt in deze beleidsregels verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Volgens die aanhef en onder g wordt in deze beleidsregels verstaan onder schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede nazorg.

Volgens artikel 5, eerste lid, doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening.

Volgens het tweede lid is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

a. het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van schuldhulpverlening;

b. het tijdig inleveren van voor de schuldhulpverlening noodzakelijke bewijsstukken. Hiervoor geldt dat altijd één hersteltermijn wordt geboden na verzuim;

c. geen nieuwe schulden aangaan;

d. het zich houden aan alle bepalingen en voorwaarden als genoemd in de overeenkomsten tot schuldregeling en budgetbeheer;

(…);

Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, besluit het college in ieder geval om de schuldhulpverlening te beëindigen indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan één of meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, doet het college geen aanbod schuldhulpverlening indien minder dan drie jaar voorafgaande aan het verzoek de schuldhulpverlening voortijdig is beëindigd op grond van artikel 7 onder a, b, e en /of k en er al sprake was van een schuldregeling.

Ingevolge artikel 9 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de verzoeker of belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

3. De rechtbank heef overwogen dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat [appellant] zijn medewerkingsplicht niet naar behoren is nagekomen, nu [appellant] de gevraagde gegevens niet allemaal heeft ingediend, terwijl het college hem daarom meerdere keren heeft verzocht en daarbij steeds heeft gewezen op de consequenties die het niet tijdig indienen van die gegevens zou hebben. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft geprobeerd de gevraagde stukken samen met een gemachtigde aan de balie bij de gemeente in te dienen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] aan het enkele gegeven dat tijdens de hoorzitting in bezwaar de door hem meegebrachte stukken door de vertegenwoordiger van het college in ontvangst zijn genomen niet een in rechte te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat het college de beëindiging van de schuldhulpverlening niet zou handhaven. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het wisselen van provider niet automatisch leidt tot het ontstaan van nieuwe schulden en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuw schuld aan Telfort niet aan hem valt te verwijten. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de beëindiging van de schuldhulpverlening weliswaar in veel gevallen ernstige financiële gevolgen heeft, maar dat dit op zichzelf geen bijzonder geval oplevert op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 9 van de Beleidsregels.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid zijn schuldhulpverleningstraject niet mocht beëindigen. Hij voert in de eerste plaats aan dat hij naar aanleiding van de brief van 6 oktober 2014 alle verzochte documenten heeft willen afgeven aan de balie bij de gemeente, maar dat hem dit niet werd toegestaan omdat hij wegens een pand- en toegangsverbod het pand moest verlaten. Volgens [appellant] heeft hij toen onmiddellijk buiten het pand de stukken aan een gemachtigde overhandigd, maar deze gemachtigde werd ook niet toegestaan de stukken aan de balie in te dienen.

Verder voert [appellant] aan dat hij tijdens de hoorzitting in bezwaar een flink pakket nadere stukken aan de vertegenwoordiger van het college heeft overhandigd, die deze de stukken in ontvangst heeft genomen en heeft gezegd dat de stukken zullen worden bekeken. Volgens [appellant] mocht hij er daarom op vertrouwen dat deze stukken bij de beoordeling in bezwaar zouden worden betrokken. Hij voert aan dat toen bleek dat de stukken incompleet waren, het college hem in de gelegenheid had moeten stellen de stukken aan te vullen.

Voorts betwist [appellant] dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan. De schuld aan Telfort is volgens hem door het college ontstaan, omdat het college erop heeft aangedrongen dat hij van provider zou wisselen omdat dit goedkoper zou zijn. Telfort was echter niet goedkoper, met als gevolg dat hij deze provider niet kon betalen. Daarbij voert [appellant] aan dat, gelet op het geringe bedrag van de nieuwe schuld, het college op basis daarvan in redelijkheid zijn schuldhulpverleningstraject niet mocht opzeggen.

4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft geprobeerd om de gevraagde stukken aan de balie bij de gemeente in te dienen. [appellant] heeft dit weliswaar gesteld, maar die stelling op geen enkele wijze, ook niet in hoger beroep, onderbouwd. De rechtbank heeft verder op goede gronden geoordeeld dat [appellant] aan de acceptatie van de stukken tijdens de hoorzitting in bezwaar niet een in rechte te honoreren vertrouwen mocht ontlenen dat het college de beëindiging van de schuldhulpverlening niet zou handhaven. Hij heeft toen ook niet alle gevraagde stukken overgelegd. Het college hoefde hem niet in de gelegenheid te stellen de stukken aan te vullen, nu hij de stukken pas in de bezwaarfase heeft overgelegd. Voorts heeft de rechtbank met juistheid en op goede gronden overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwe schuld aan Telfort niet aan hem was te verwijten. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is de omvang van de nieuw schuld niet relevant, nu hij volgens artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de beleidsregels geen nieuwe schulden mocht aangaan.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 9 van de beleidsregels. Hij voert aan dat hij een schuld heeft van meer dan € 50.000,00 en verwacht dat, nu het schuldhulpverleningstraject is beëindigd, de schuldeisers zullen proberen die schuld bij hem in te vorderen. Volgens [appellant] kan hij wegens verschillende psychische en medische aandoeningen de stressvolle situaties die daardoor kunnen ontstaan niet aan. Hij verwacht verder dat enkele schuldeisers niet zullen meewerken aan een minnelijk traject, waardoor hem niets anders rest dan alsnog een aanvraag om toelating tot de schuldsaneringsregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: WSNP) in te dienen. Dat zou betekenen dat hij nogmaals drie jaar zeer sober moet leven.

5.1. Doordat [appellant] niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd en een nieuwe schuld heeft laten ontstaan, heeft hij niet voldaan aan de aan de schuldhulpverlening verbonden inlichtingen- en medewerkingsverplichtingen. Het college heeft dit zwaar mogen laten wegen. Door niet alle gevraagde stukken tijdig over te leggen, heeft het college immers niet kunnen beoordelen of [appellant] het eerste jaar heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de schuldhulpverlening zijn verbonden. Door een nieuwe schuld te laten ontstaan heeft [appellant] een essentiële verplichting geschonden die aan de schuldhulpverlening is verbonden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de ernstige financiële gevolgen die het beëindigen van het schuldhulptraject voor [appellant] kan hebben geen bijzondere omstandigheid vormt op grond waarvan het college toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule van artikel 9 van de beleidsregels. De rechtbank is met juistheid en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid het schuldhulpverleningstraject van [appellant] heeft kunnen beëindigen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Oranje

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

507.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature