U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 30 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Tubbergen, Oldenzaalseweg 8" vastgesteld.

Uitspraak



201407135/1/R1.

Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Tubbergen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Tubbergen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tubbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Tubbergen, Oldenzaalseweg 8" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2015, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en [werknemer], werkzaam bij Jevanhet Architectuur, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Rutjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar de vennootschap onder firma [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor twee appartementengebouwen op het perceel Oldenzaalseweg 8, waar thans bedrijfsbebouwing staat.

Formele gebreken

3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat in strijd met het advies van de raadscommissie geen overleg met de wethouder heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat het bieden van een dergelijke overlegmogelijkheid geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet aangaan van een dergelijk overleg heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat door het niet aangaan van overleg het vertrouwensbeginsel is geschonden, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen daartoe zijn gewekt.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de geplande bebouwing. Volgens hen past de bebouwing niet in de omgeving. [appellant sub 2] wijst daartoe op het rapport "Second opinion" van 23 december 2012 door Jevanhet Architectuur (hierna: de Second opinion) en het rapport "Stedenbouwkundige en (landschaps)architectonische inpassing" door Buro Hofsteden (hierna: het rapport van Hofsteden). [appellant sub 2] en [appellant sub 1] vrezen voorts vermindering van hun privacy en [appellant sub 2] vreest eveneens schaduwhinder. Tevens vreest [appellant sub 2] dat met de kapconstructie een extra bouwlaag wordt toegestaan.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden. De raad wijst er in dat verband op dat met het voorliggende bestemmingsplan het gebruik van autobedrijf wordt gewijzigd naar wonen en dat gebruik als wonen minder belastend is voor de direct omwonenden. Volgens de raad sluit de toegestane hoogte aan bij de omliggende bebouwing. De toegestane bouwhoogte is weliswaar hoger dan de toegestane hoogte van de omliggende bebouwing, maar is volgens de raad aanvaardbaar, omdat voorzien is in een kapconstructie. De raad wijst er voorts op dat het plangebied in een stedelijke omgeving ligt en dat het dichtstbij gelegen bouwvlak op 25 m en 10 m van onderscheidenlijk de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ligt. Ook leidt het plan volgens de raad niet tot onaanvaardbare schaduwhinder.

4.2. Aan het plangebied zijn de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend, met ter plaatse van de bestemming "Wonen" twee bouwvlakken. Aan beide bouwvlakken zijn de aanduidingen "maximum goothoogte 7 m" en "maximaal aantal wooneenheden: 12" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor gestapelde woningen.

Ingevolge lid 4.2, onder a, aanhef en sub 2, geldt voor hoofdgebouwen dat het aantal gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal.

Ingevolge lid 4.2, onder a, aanhef en sub 3, geldt voor hoofdgebouwen dat maximaal drie bouwlagen zijn toegestaan.

Ingevolge lid 4.2, onder a, aanhef en sub 4 en 5, geldt voor hoofdgebouwen dat de goothoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximale goothoogte" aangegeven goothoogte bedraagt en dat de bouwhoogte maximaal 12 m bedraagt.

4.3. Het dichtst bij de woning van [appellant sub 2] gelegen bouwvlak ligt op ongeveer 11 m afstand. Niet in geschil is dat de woning van [appellant sub 2] ongeveer 6,5 m hoog is.

Het dichtst bij de woning van [appellant sub 1] gelegen bouwvlak ligt op ongeveer 24 m. Niet in geschil is dat de woning van [appellant sub 1] ongeveer 10 m hoog is.

In het plangebied is thans bedrijfsbebouwing aanwezig. De bebouwing ligt op ongeveer 14 m en 27 m van onderscheidenlijk de woning van [appellant sub 2] en van [appellant sub 1]. De bedrijfsbebouwing bestaat uit deels een bouwlaag en deels een bouwlaag met een lage kap. De bedrijfsbebouwing is ongeveer 6 m hoog.

4.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Tubbergen Kern", dat op 13 september 2004 is vastgesteld en op 25 januari 2005 is goedgekeurd, was aan de gronden in het plangebied de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de aanduiding "autobedrijf" en twee bouwvlakken. Aan het westelijk gelegen bouwvlak was de aanduiding "maximale goothoogte: 6 - maximale nokhoogte: 9" toegekend en aan het oostelijk gelegen bouwvlak is de aanduiding "maximale goothoogte: 4 - maximale nokhoogte: 4" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tubbergen Kern" waren de voor "Bedrijf" bestemde gronden bestemd voor bedrijven overeenkomstig de subbestemming, waarbij bij subbestemming autobedrijf een autobedrijf was toegestaan.

Ingevolge lid 9.2, aanhef en onder c, mocht de goothoogte en de hoogte van gebouwen maximaal de op de plankaart aangegeven goothoogte en hoogte bedragen.

4.5. In de Second opinion en in het rapport van Hofsteden staat dat in de omgeving van het plangebied voornamelijk woningen staan, die een of twee bouwlagen tellen met een kap. De korrelgrootte van de omgeving is volgens beide rapporten beperkt, waardoor de geplande bebouwing detoneert. Doordat de hoogte van de geplande bebouwing ook afwijkt van de overige bebouwing wordt dit versterkt, aldus de Second opinion en het rapport van Hofsteden.

4.6. De Afdeling overweegt dat de afstand tussen het dichtstbij gelegen bouwvlak en de woning van [appellant sub 1] in het nu voorliggende bestemmingsplan ongeveer 24 m bedraagt. De afstand tussen de geplande hoofdgebouwen en de woning van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 11 m. Voorts acht de Afdeling van belang dat de maximale bouwhoogte van woningen in de omgeving van het plangebied, ook van de woning van [appellant sub 2], maximaal 10 m mag zijn en voor een groot deel van de woningen ook is. Voorts is weliswaar binnen het plangebied een gebouw aanwezig dat ongeveer 6 m hoog is, maar ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan kon ter plaatse tot een hoogte van 9 m gebouwd worden. Tevens acht de Afdeling van belang dat de oppervlakte van de bouwvlakken in het vorige plan groter was dan in het nu voorliggende plan. Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omvang en hoogte van de hoofdgebouwen die het plan mogelijk maakt niet dusdanig is dat zij niet passen in de stedenbouwkundige omgeving.

4.7. Omtrent de gevreesde aantasting van de privacy overweegt de Afdeling dat het plangebied in de dorpskern Tubbergen ligt. Ook acht de Afdeling van belang dat tussen de geplande hoofdgebouwen en de woning van [appellant sub 1] een afstand van ongeveer 24 m zal bestaan en tussen de geplande hoofdgebouwen en de woning van [appellant sub 2] ongeveer 11 m. De met het plan mogelijk gemaakte gestapelde woningen zullen leiden tot vermindering van de privacy voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Deze vermindering is gelet op de afstanden die gelden echter niet dusdanig ernstig dat de raad daarin aanleiding had moeten zien het plan niet vast te stellen.

4.8. Omtrent de door [appellant sub 2] gevreesde schaduwhinder en vermindering van daglichttoetreding in zijn woning en zijn tuin, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit de door [appellant sub 2] overgelegde foto’s van zijn woning volgt dat in de woonkamer raampartijen aan weerszijden van de haard aanwezig zijn, derhalve aan de zuidelijke en westelijke zijde van de woonkamer.

Uit het rapport "Zonnestudie, Bouw appartementengebouwen Oldenzaalseweg Tubbergen" van 26 augustus 2013 door Bekhuis&Kleinjan Architecten (hierna: de bezonningsstudie), volgt dat in januari geen zon in de woonkamer van [appellant sub 2] zal schijnen. In de maanden maart, mei, juli, september en november wordt de woonkamer van [appellant sub 2] minstens twee uur bezond, aldus de bezonningsstudie. Uit de Second opinion blijkt niet dat dit niet juist is.

De raad hanteert als uitgangspunt dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam ten minste twee mogelijke bezonningsuren bestaan. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet op de bezonningsstudie en de Second opinion is niet gebleken dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het plan in overeenstemming is met het door hem gehanteerde uitgangspunt. [appellant sub 2] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit uitgangspunt redelijkerwijs niet heeft kunnen hanteren. Dat sprake is van beoordeling van de bezonning van een woonruimte en niet tevens van een aangrenzend terras kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt, omdat met die omstandigheid ook in de door de raad gehanteerde norm rekening is gehouden. Voorts betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat uit de bezonningsstudie volgt dat van mei tot september de geplande bebouwing de bezonning van de woning van [appellant sub 2] niet beperkt.

Wat betreft de gevolgen voor de bezonning van de tuin van [appellant sub 2] volgt uit de bezonningsstudie dat in iedere maand de tuin gedeeltelijk bezond wordt. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan desondanks dusdanig ernstige schaduwhinder in de tuin veroorzaakt dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

4.9. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat door het toestaan van een kapconstructie het gebouw intensiever gebruikt kan worden omdat een extra woonlaag kan worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling als volgt. Het plan staat maximaal 12 wooneenheden toe en de omvang van het gebouw is door de maximum bouwhoogte en het bouwvlak beperkt, zodat wat ook zij van het aantal mogelijke bouwlagen, als gevolg van het toestaan van een kap geen hoger gebouw of hoger aantal wooneenheden kan worden gerealiseerd.

5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat onvoldoende rekening is gehouden met de directe geluidseffecten op zijn woning overweegt de Afdeling als volgt.

De Wet geluidhinder stelt in zoverre geen normen waar [appellant sub 2] zich op kan beroepen. Dit laat onverlet dat hij zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel kan beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bebouwing die het plan mogelijk maakt en het verkeer van de toekomstige bewoners naar hun garage een zodanig effect kunnen hebben op de geluidsbelasting op zijn woning dat nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor een beperkt aantal woningen en dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse gebruik als autobedrijf toestond.

Het betoog faalt.

Water

6. [appellant sub 2] betoogt dat de gevolgen van een ondergrondse parkeergarage voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht.

6.1. Aan een deel van de gronden met de bestemming "Wonen" is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor een ondergronds bouwwerk met bijbehorende inritconstructie ten behoeve van aan het wonen gerelateerde functies, zoals parkeren en/of bergruimten, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk".

6.2. In de plantoelichting is in paragraaf 6.3.2 de waterparagraaf opgenomen. Daarin staat dat uit de digitale watertoets is gekomen dat de normale procedure van toepassing is, inhoudende dat het plan in het kader van het vooroverleg aan het waterschap Regge en Dinkel voorgelegd moet worden. In de plantoelichting staat voorts dat het waterschap in het kader van het vooroverleg geen reactie heeft gegeven. Voorts is in de waterparagraaf ingegaan op de gevolgen van het plan voor het grondwater, voor oppervlaktewater en voor afval- en hemelwater. Tevens staat er dat met het plan rekening is gehouden met de uitgangspunten die het waterschap hanteert.

6.3. De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van een ondergronds bouwwerk voor de waterhuishouding voldoende zijn bezien.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2] betoogt dat geen actuele regionale behoefte bestaat aan de appartementen, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Daarbij wijst hij op de woningmarkt in het nabijgelegen Duitsland en verklaringen van een makelaar dat de markt voor koopappartementen slecht is.

In de plantoelichting staat dat de "Woonvisie 2010-2014" (hierna: de Woonvisie) conform provinciaal beleid is voorgelegd aan de omliggende gemeenten waarmee Tubbergen een woningmarktrelatie heeft. Dit betreft de gemeenten Dinkelland, Borne, Almelo en Twenterand. Deze gemeenten hebben tijdens een afstemmingsoverleg aangegeven in te stemmen met de woonvisie en dit schriftelijk bevestigd. Daarnaast is over het woningbouwprogramma intensief overleg gevoerd met de provincie Overijssel. Volgens het woningbouwprogramma zijn in de koopsector vrijwel alleen tekorten te zien, hetgeen met name geldt voor appartementen. Voorts staat er dat uit het naar aanleiding van de economische situatie geactualiseerde woningbouwprogramma blijk dat de vraag naar koopappartementen onder de € 300.000,- gelijk is gebleven en de vraag naar koopappartementen boven de € 300.000,- licht is gestegen. Rekening houdend met de bestaande plancapaciteit bestaat een behoefte van 16 tot 46 woningen, zodat behoefte bestaat aan de 12 appartementen die met het plan mogelijk worden gemaakt.

De Afdeling overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013 (zaak nr. 201306573/1/R6) volgt dat dient te worden beoordeeld of hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft tot het oordeel dat de Woonvisie en de actualisering ervan zodanig afwijken van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten dat de raad zich hier bij zijn besluitvorming niet op heeft mogen baseren. Berichten dat in Duitsland de huizenprijzen lager liggen dan in Nederland en de verklaring van een makelaar uit de omgeving zijn daarvoor onvoldoende. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.

8. [appellant sub 2] betoogt voorts dat onduidelijk is welke hoogte en situering van bijgebouwen is toegestaan. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij overlast vreest van bijgebouwen op 1 m van de erfgrens.

8.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden tevens bestemd voor bijbehorende bebouwing.

Ingevolge lid 4.2, aanhef en onder b, van de planregels geldt voor bijgebouwen dat:

a. deze uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd;

b. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw maximaal 75 m² bedragen;

c. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;

d. de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

e. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 1 m dient te bedragen;

f. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan minimaal 4 m dient te bedragen.

De bestemming "Tuin" staat geen bijgebouwen toe.

8.2. De Afdeling overweegt dat in artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder b, van de planregels voldoende duidelijk staat welke hoogte en situering van bijgebouwen is toegestaan. Voorts is een regeling dat minstens 1 m afstand van de erfgrens moet worden aangehouden niet ongebruikelijk. De enkele stelling dat daarvan overlast wordt gevreesd is onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het plan op dat punt niet in redelijkheid vastgesteld kan worden.

Het betoog faalt.

Bodemvervuiling

9. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat onvoldoende onderzoek naar bodemvervuiling binnen het plangebied is gedaan. Daartoe voert hij aan dat het rapport "Verkennend en nader bodemonderzoek conform NEN 5740 - Oldenzaalseweg 8 - Tubbergen" van februari 2012 door Kruse Milieu B.V. (hierna: het bodemonderzoek) is gebaseerd op veronderstellingen en geen zekerheid geeft.

9.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het bodemonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop bij het vaststellen van het plan niet heeft mogen baseren. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet naar dit rapport heeft kunnen verwijzen ter onderbouwing van zijn stelling dat de gesteldheid van de bodem binnen het plangebied niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarbij betrekt de Afdeling voorts dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel een beschikking heeft verleend in de zin van artikel 29 van de Wet bodembescherming .

Het betoog faalt.

9.2. Nu het betoog van [appellant sub 2] niet leidt tot vernietiging van het plan op dit punt ziet de Afdeling geen aanleiding zich uit te laten over het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het plan op dit punt in de weg staat.

Vleermuizen

10. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de gevolgen van het plan voor vleermuizen die in de huidige bedrijfsbebouwing aanwezig zijn onvoldoende zijn onderzocht.

10.1. Wat betreft het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan dit betoog van [appellant sub 2] in de weg staat, omdat de normen van de Flora- en faunawet (hiena: Ffw) niet strekken tot bescherming van zijn belangen, overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 juni 2013, in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4, 201210714/1/A4, 201210745/1/A4, 201210748/1/A4, 201210751/1/A4, 201210752/1/A4 behoeft het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. Het daadwerkelijke belang waarin [appellant sub 2] dreigt te worden geraakt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen, is het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving.

In het rapport "Quickscan natuurwetgeving Oldenzaalseweg 8, Tubbergen" van 23 juni 2011 door Eelerwoude Noord (hierna: de quickscan) staat dat in en rond het plangebied de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis worden verwacht en dat de garage en het woonhuis in het plangebied geschikte verblijfplaatsen zijn voor vleermuizen. In het rapport "Onderzoek naar de functie van bebouwing voor vleermuizen op het adres Oldenzaalseweg 8 in Tubbergen" van 14 oktober 2014 door Natuurbank Overijssel (hierna: het natuuronderzoek) staat dat in de woning in het plangebied een vaste verblijfplaats van een gewone dwergvleermuis is aangetroffen. Nu de woning van [appellant sub 2] met een afstand van ongeveer 40 m in de directe nabijheid van de woning in het plangebied ligt, is de Afdeling van oordeel dat een duidelijke verwevenheid van de individuele belangen van [appellant sub 2] bestaat bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving met de algemene belangen die de Ffw beoogt te beschermen. Derhalve moet worden geoordeeld dat de Ffw kennelijk strekt tot bescherming van zijn belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre dan ook niet aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit in de weg.

10.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een mogelijke procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan op dit punt niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

In het natuuronderzoek staat dat voor de vernietiging van een vaste verblijfplaats van een gewone dwergvleermuis een ontheffing nodig is en dat om deze te verkrijgen de initiatiefnemer vervangende verblijfplaatsen aan moet bieden in de nieuwe bebouwing en tijdelijke maatregelen moet treffen in de vorm van het plaatsen van geschikte vleermuiskasten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar vleermuizen in het plangebied. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Beeldkwaliteitsplan

11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richten zich tevens tegen het "Beeldkwaliteitsplan + inrichtingsplan Oldenzaalseweg 8 Tubbergen" van januari 2014 door CTZ Ruimtelijk Advies en Procesmanagement (hierna: het Beeldkwaliteitsplan). Volgens [appellant sub 1] is de totstandkoming ervan niet onderbouwd en is onduidelijk welke planologische visie eraan ten grondslag ligt. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is onduidelijk welk toetsingskader aan het Beeldkwaliteitsplan ten grondslag ligt en is het te vaag. Ook vermoeden zij dat het Beeldkwaliteitsplan op de wensen van de initiatiefnemer is gebaseerd.

11.1. In het Beeldkwaliteitsplan staat dat het in belangrijke mate een gedetailleerde uitwerking is van de welstandsnota en dat het toetsingscriteria met betrekking tot de beeldkwaliteit toevoegt voor plannen welke niet in de welstandsnota opgenomen zijn. Middels aanvullingen op de welstandsnota en vastgestelde beeldkwaliteitplannen wordt het welstandsbeleid in de gemeente actueel gehouden, aldus het Beeldkwaliteitsplan. Er staat dat het Beeldkwaliteitsplan een partiële herziening van de welstandsnota is.

11.2. De Afdeling overweegt dat in de planregels niet wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan. Het Beeldkwaliteitsplan maakt derhalve geen deel uit van het bestemmingsplan, maar dient als weergave van het beleid dat de gemeente hanteert bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dat het als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd maakt dit niet anders. Het Beeldkwaliteitsplan kan in deze procedure derhalve niet aan de orde komen, zodat de beroepsgronden daarover buiten beschouwing moeten blijven.

Overige beroepsgronden

12. In de enkele stelling van [appellant sub 2] dat onduidelijk is of voldaan kan worden aan de parkeernormen en dat met name onduidelijk is of een ondergrondse parkeergarage rendabel is ziet de Afdeling gelet op de plantoelichting geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

13. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

14. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

15. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het plan niet financieel uitvoerbaar is omdat er onvoldoende onderzoek aan ten grondslag ligt, overweegt de Afdeling dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat aan het plan onvoldoende onderzoek ten grondslag ligt. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. De raad heeft er nog op gewezen dat met de initiatiefnemer een exploitatie- en planschadeovereenkomst is gesloten.

Het betoog faalt.

Conclusie

16. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid aan het belang dat gemoeid is met de realisering van het plan een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van de omwonenden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot gevolg heeft en dat ook overigens niet is gebleken dat tekortkomingen aan het plan kleven.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Verhage

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

655.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature