U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 mei 2014, kenmerk C2054639/3596222, heeft het college aan [appellant] een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geweigerd voor het uitbreiden/wijzigen van een melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats].

Uitspraak



201404609/1/R2.

Datum uitspraak: 18 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [plaats]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2014, kenmerk C2054639/3596222, heeft het college aan [appellant] een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geweigerd voor het uitbreiden/wijzigen van een melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.B. Mantel en mr. M.J.B. Bruggeman, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 43, tweede lid, kan een vergunning worden ingetrokken of gewijzigd indien:

a. de houder van de vergunning handelt in strijd met de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen;

b. de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

c. de vergunning in strijd met de wettelijke voorschriften is gegeven, of

d. de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden of slechts onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning is verleend zouden hebben bestaan.

Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

2. [appellant] betoogt dat het college bij zijn besluit van 21 mei 2014 de vergunning ten onrechte heeft geweigerd. Het college was volgens hem niet bevoegd het besluit van 21 mei 2014 te nemen. [appellant] stelt dat, omdat er al een besluit van 7 november 2013 lag waarbij de gevraagde vergunning is verleend, het college ten onrechte opnieuw op de oorspronkelijke aanvraag heeft beslist. Anders dan het college meent, is het besluit van 7 november 2013 aan hem bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb , zo betoogt [appellant]. Hij wijst in dit verband op de toezending van het besluit naar aanleiding van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

2.1. Het college stelt dat het weliswaar op 7 november 2013 een besluit heeft genomen ten aanzien van de aanvraag, maar dat het besluit van 21 mei 2014 moet worden geacht het eerdergenoemde besluit te herzien. Het college heeft het besluit van 7 november 2013 niet willen bekendmaken door toezending aan [appellant], gelet op uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 over saldering via de Noord-Brabantse depositiebank. Volgens het college is met de toezending van het besluit van 7 november 2013 in het kader van de Wob niet voldaan aan het vereiste van de bekendmaking als bedoeld artikel 3:41 van de Awb . Ter zitting heeft het college gesteld dat het artikel 43, tweede lid, van de Nbw 1998 niet heeft toegepast bij zijn besluit van 21 mei 2014. Het college meent dat aan dit artikel niet wordt toegekomen als een vergunning nog niet in werking is getreden.

2.2. De Afdeling gaat voor haar oordeel uit van de volgende feiten. [appellant] heeft op 14 november 2011 een vergunning ingevolge de Nbw 1998 aangevraagd voor het uitbreiden/wijzigen van een melkveehouderij. Een ontwerpbesluit, strekkende tot verlening van de vergunning, heeft ter inzage gelegen van 9 augustus 2013 tot en met 19 september 2013. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend, waarna het college bij besluit van 7 november 2013 de gevraagde vergunning heeft verleend. Uit het besluit blijkt dat met toepassing van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant een saldering heeft plaatsgevonden via de Noord-Brabantse depositiebank.

Bij haar uitspraak van 13 november 2013, in zaken nrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling overwogen dat de in de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant opgenomen voorwaarden voor opname van milieuvergunningen in de Noord-Brabantse depositiebank onvoldoende waarborgen dat een directe samenhang aanwezig is tussen de in de depositiebank op te nemen saldi en de aan de bank te onttrekken saldi ten behoeve van de verlening van een Nbw 1998-vergunning.

Op 15 november 2013 is van het besluit van 7 november 2013 kennis gegeven op de provinciale website. Het college heeft uitgelegd dat deze publicatie van het besluit reeds was klaargezet, maar vanwege het geautomatiseerde systeem niet meer op tijd kon worden teruggehaald. Vervolgens is op 28 november 2013 op de provinciale website een rectificatie geplaatst, waarin staat vermeld dat de genoemde vergunning niet is verleend en de bekendmaking geacht moet worden niet te zijn gedaan.

Bij brief van 17 december 2013 heeft [appellant], met een beroep op de Wob, verzocht om alle informatie vanaf 6 augustus 2013 die betrekking heeft op de besluitvorming omtrent de vergunningprocedure krachtens de Nbw 1998. Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college gelet op de Wob besloten de betreffende stukken te verstrekken. In de overwegingen van dit besluit staat dat de verstrekking van stukken in het kader van de Wob geen bekendmaking impliceert als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb en dat het besluit niet in werking treedt. In het afschrift van het besluit van 7 november 2013 is als watermerk opgenomen: "niet in werking getreden".

In zijn brief van 13 maart 2014 heeft het college, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 over saldering via de Noord-Brabantse depositiebank, gesteld dat niet positief op de aanvraag kan worden beslist en dat de aanvraag aanvulling behoeft. In de brief wordt verzocht om de gegevens, dan wel een gewijzigde aanvraag, uiterlijk 15 juni 2006 (de Afdeling leest: 15 juni 2014) in te dienen. Bij brief van 24 maart 2014 heeft [appellant] hierop gereageerd met de mededeling dat het besluit van 7 november 2013 volgens hem in werking is getreden door publicatie op de provinciale website en de toezending van het besluit naar aanleiding van zijn Wob-verzoek.

Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het college besloten de gevraagde vergunning te weigeren. Hiertoe heeft het college gesteld dat het de brief van [appellant] van 24 maart 2014 begrijpt als een weigering de gevraagde aanvulling te leveren. Voorts heeft het college gesteld dat de saldering in het kader van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant niet worden aangemerkt als voldoende zekerheid dat er geen significant negatief effect als gevolg van aan het project toe te schrijven stikstofdepositie in een of meer van de betrokken Natura 2000-gebieden kan optreden. Het besluit is, voor zover hier van belang, toegezonden aan [appellant].

2.3. De beslissing van 7 november 2013 is in een schriftelijk stuk vervat en van een ondertekening voorzien. De Afdeling stelt gelet hierop vast, en tussen partijen is overigens ook niet in geschil, dat het college hiermee een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb heeft genomen op de aanvraag van [appellant] om een vergunning krachtens de Nbw 1998.

Vast staat dat tegen het ontwerpbesluit van 9 augustus 2013 geen zienswijzen waren ingediend. Gelet hierop volgt uit artikel 3:40, in samenhang bezien met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb , dat - om het besluit in werking te laten treden - bekendmaking diende te geschieden door toezending of uitreiking aan [appellant].

2.4. Het college heeft toegelicht dat hij het besluit van 7 november 2013 niet in werking wilde laten treden, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013. Hij heeft naar aanleiding van deze uitspraak verschillende Nbw 1998-vergunningen, die hij reeds had verleend met toepassing van saldering via de Brabantse depositiebank, opnieuw willen bezien. Omdat het college het besluit van 7 november 2013 in strijd achtte met de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, heeft het college het besluit niet aan [appellant] toegezonden of uitgereikt.

Ten aanzien van de vraag of in afwijking van de bedoeling van het college niettemin bekendmaking heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling als volgt.

Partijen verschillen niet erover van mening, en ook de Afdeling is van oordeel, dat met de kennisgeving van het besluit van 7 november 2013 op de website niet een bekendmaking van dat besluit heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:40 van de Awb .

De Afdeling is voorts van oordeel dat de beschikbaarstelling van het besluit van 7 november 2013 op grond van de Wob op 8 januari 2014 evenmin kan worden gekwalificeerd als een bekendmaking als bedoeld in artikel 3:40 van de Awb . [appellant] heeft toen weliswaar de beschikking gekregen over het stuk waarin het besluit van 7 november 2013 kenbaar was gemaakt, maar deze beschikbaarstelling kan niet worden gezien als toezending dan wel uitreiking als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb . Daaraan staat in de weg dat de Afdeling geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de wetgever met de Wob, die is opgesteld met als doel de openbaarheid van overheidsinformatie, tevens zou hebben beoogd om met een verzoek om openbaarmaking van overheidsinformatie, in een geval als het onderhavige, de mogelijkheid te openen om openbaarmaking van nog een niet-bekendgemaakt besluit af te dwingen ongeacht de wens van het bestuursorgaan daarover.

Nu het besluit van 7 november 2013 niet bekend was gemaakt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was om het besluit van 14 mei 2014 te nemen. Voor zover [appellant] stelt dat bij die nadere beslissing toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 43, tweede lid, van de Nbw 1998, overweegt de Afdeling dat dit artikel ziet op verleende en in werking getreden vergunningen, zodat het college in het onderhavige geval niet gebonden was aan de in dat artikel neergelegde, limitatieve intrekkings- en wijzigingsgronden.

Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Konings

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015

612.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature