Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Weesp" vastgesteld.

Uitspraak



201309154/1/R1.

Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]), beide gevestigd te Weesp,

2. [appellante sub 2], gevestigd te Weesp, en andere,

3. [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 3]), beide gevestigd te Weesp,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouw- en Exploitatiemaatschappij Nijverheidslaan B.V. (hierna: BEN), gevestigd te Weesp,

en

de raad van de gemeente Weesp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Weesp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2] en anderen, [appellante sub 3] en BEN beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, BEN en [appellante sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2014, waar [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.M. Giezen, advocaat te Amsterdam, en A.J.C. Lonkhuizen, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [directeur] bij [appellante sub 3], bijgestaan door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, BEN, vertegenwoordigd door mr. H.M. Giezen, voormeld, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.E.A.R. Kuppens en J.F. Schutte, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen Industrieterrein Noord, Nijverheidslaan en Van Houten Industriepark.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellante sub 1]

3. [appellante sub 1] richt zich tegen de planregeling voor haar gronden aan de [locatie 1] en heeft daartegen verscheidene beroepsgronden aangevoerd.

3.1. De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat naar aanleiding van het beroep van [appellante sub 1] een zogenoemd veegplan wordt voorbereid waarin wijzigingen in de verbeelding en planregels worden beoogd. De Afdeling leidt daaruit af dat het plan in zoverre niet is voorbereid in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

4. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" voor de gronden van [appellante sub 1], is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 2] en andere

5. [appellante sub 2] en andere betogen dat ten onrechte binnen de bestemming "Kantoor" alleen de bestaande oppervlakte van gebouwen is toegestaan waardoor geen nieuwe kantoren kunnen worden opgericht. Zij wijzen er daarbij op dat zij een vergunning hebben om op het perceel [locatie 2] op het bedrijventerrein Nijverheidslaan een kantoorgebouw op te richten. Weliswaar is in de planregels bepaald dat onder een bestaand gebouw ook wordt verstaan een nog niet opgericht gebouw waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, maar volgens [appellante sub 2] en andere kan de omgevingsvergunning mogelijk worden ingetrokken. Ook zal het bouwplan voor het kantoorgebouw volgens hen mogelijk moeten worden aangepast om een huurder te kunnen vinden.

5.1. [appellante sub 2] en andere zijn eigenaren van een aantal percelen tussen de Nijverheidslaan en het spoorwegtracé. Aan een aantal van deze percelen, waaronder het perceel [locatie 2] is de bestemming "Kantoor" met vier bouwvlakken toegekend. Op dat perceel staan thans drie kantoorgebouwen. Aan de andere gronden van [appellante sub 2] en andere zijn de bestemmingen "Bedrijventerrein -3" en "Wonen" toegekend. Dit betreffen onbebouwde gronden die uit grasland bestaan.

Ingevolge artikel 1, lid 1.20, van de planregels wordt onder bestaand gebouw verstaan een gebouw dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd.

Ingevolge artikel 10, lid 10. 1, aanhef en onder a, zijn de voor "Kantoor" aangewezen gronden onder meer bestemd voor kantoren.

Ingevolge lid 10.2.1, onder b, mag de oppervlakte van gebouwen niet meer dan de bestaande oppervlakte zijn.

5.2. De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat de vergunning voor het nog niet opgerichte kantoorgebouw op het perceel [locatie 2] voor de terinzagelegging van het ontwerpplan is verleend. Dit kantoorgebouw is derhalve een bestaand gebouw als bedoeld in artikel 1, lid 1.20 van de planregels. Gelet hierop dient de oppervlakte van dit gebouw als bestaande oppervlakte als bedoeld in artikel 10, lid 10.2.1, onder b, van de planregels te worden aangemerkt. Dit betekent dat de oppervlakte van dit gebouw als zodanig is bestemd. Dat de omgevingsvergunning mogelijk kan worden ingetrokken doet daaraan niet af. De peildatum in artikel 1, lid 1.20 is immers het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zodat latere feiten en omstandigheden niet van belang zijn voor de vraag of een gebouw als een bestaand gebouw kan worden aangemerkt. Voorts kunnen [appellante sub 2] en andere zo nodig het bouwplan aanpassen voor zover daardoor de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.

Het betoog faalt.

6. [appellante sub 2] en andere betogen voorts dat het plan ten onrechte, in strijd met de Structuurvisie Bedrijventerreinen Weesp van 9 december 2010 (hierna: de structuurvisie), conserverend van aard is waardoor geen nieuwe ontwikkelingen op hun percelen op het bedrijventerrein Nijverheidslaan mogelijk zijn. De raad heeft daarmee volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met een projectovereenkomst die op 28 januari 2000 is gesloten tussen de gemeente en [belanghebbende], de rechtsvoorganger van [appellante sub 2] en andere. Ook is het volgens hen in strijd met de goede ruimtelijke ordening om aan een gedeelte van haar gronden de bestemming "Wonen" toe te kennen, omdat deze bestemming economisch niet uitvoerbaar is en deze gronden naast gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 3" liggen.

6.1. Volgens de raad is vanwege de actualiseringsplicht in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gekozen voor een conserverend plan en is er voor gekozen om de structuurvisie niet als uitgangspunt te hanteren bij de vaststelling van het plan. Voorts hebben [appellante sub 2] en andere volgens de raad geen concrete plannen voor nieuwe ontwikkelingen op hun gronden.

6.2. Op 28 januari 2000 hebben de gemeente en [belanghebbende]. een overeenkomst gesloten die inhoudt dat beide partijen een inspanningsverplichting hebben om spoedig op de percelen die thans in eigendom zijn van [appellante sub 2] en andere in drie fasen kantoorbebouwing/horeca te realiseren.

6.3. Voor zover [appellante sub 2] en andere aanvoeren dat het plan in strijd is met de structuurvisie overweegt de Afdeling dat in de structuurvisie voor het bedrijventerrein Nijverheidslaan wordt ingezet op een geleidelijke transformatie van extensieve bedrijvigheid naar een hoogwaardig nieuw woongebied. De raad heeft toegelicht dat de ideeën daarover in de structuurvisie nog verder moeten worden uitgewerkt en onderzocht en dat er daarom voor is gekozen om deze ideeën niet in het plan uit te werken. De Afdeling acht dit redelijk, nu het met het oog op een snelle actualisatie van verouderde bestemmingsplannen aanvaardbaar is het uitgangspunt te hanteren om alleen concrete plannen in een bestemmingsplan op te nemen. De structuurvisie is derhalve niet van betekenis voor het plan wat betreft bedrijventerrein Nijverheidslaan.

Het betoog faalt.

6.4. De Afdeling overweegt voorts dat een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting voor de raad om aan gronden een bepaalde bestemming toe te kennen. De raad dient bij de vaststelling van het plan de overeenkomst wel in zijn afwegingen te betrekken. De raad heeft toegelicht dat hij wil meewerken aan de overeenkomst, maar dat [appellante sub 2] en andere geen concrete plannen hebben, zodat de ontwikkelingen die in de overeenkomst zijn afgesproken niet in het plan zijn opgenomen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Daarbij is van belang dat sinds het sluiten van de overeenkomst tot aan de vaststelling van het plan dertien jaar zijn verstreken en [appellante sub 2] en andere ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij geen concrete plannen hebben om de overeenkomst te realiseren. Voor zover [appellante sub 2] en andere aanvoeren dat de bestemming "Wonen" in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij de niet gerealiseerde rechten uit het voorheen geldende plan niet wil wegbestemmen. De Afdeling acht dit niet onredelijk, nu het louter bestemmen van de bestaande situatie nadelig zou zijn voor [appellante sub 2] en andere. De Afdeling acht hierbij van belang dat zij zowel eigenaar zijn van de onbebouwde gronden met de bestemming "Wonen" als van de onbebouwde gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - 3" die daarnaast liggen.

Het betoog faalt.

6.5. [appellante sub 2] en andere hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] en andere hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn

7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] en andere ongegrond.

Het beroep van BEN

8. BEN betoogt dat op haar percelen Nijverheidslaan 16a, 16b, 18, 28, 30, 30a, 30c en 42 (hierna: de percelen) ten onrechte geen bedrijven tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. Dit is volgens haar een onnodige beperking ten opzichte van het voorheen geldende plan. Volgens BEN is deze beperking in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat op andere gronden van het bedrijventerrein wel bedrijven tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. Dat nabij het bedrijventerrein Nijverheidslaan woonschepen in de Vecht liggen doet daar volgens BEN niet aan af, omdat het bedrijventerrein reeds lang bestond voordat in de Vecht woonschepen kwamen te liggen. Zij wijst er ook op dat op de percelen met de nummers 18, 28, 30, 30a, 30c en 42 een jachtwerf is gevestigd en dat op deze jachtwerf niet alleen houten en kunststof schepen, maar ook stalen schepen met een lengte van minder dan 25 m worden gerepareerd. Deze activiteit is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten ingedeeld als categorie 4.1.

8.1. De raad heeft uit het oogpunt van het behoud van een goed woon- en leefklimaat van de bewoners van de woonschepen en van woningen op het bedrijventerrein Nijverheidslaan ervoor gekozen om in beginsel alleen bedrijven tot en met categorie 3.2 op dit bedrijventerrein toe te staan. Alleen in geval van bestaand legaal gebruik is op een perceel een bedrijf van een hogere categorie toegestaan.

8.2. Aan de percelen is de bestemming "Bedrijventerrein - 3" met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend. De percelen grenzen aan de Vecht. Op een afstand van ongeveer 85 m van de percelen liggen woonschepen in de Vecht.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 3" aangewezen gronden onder meer bestemd voor bedrijfsactiviteiten als genoemd in bijlage 2 (Staat van Bedrijfsactiviteiten), met uitzondering van de categorieën logies-, maaltijden- en drankenverstrekking, onderwijs, gezondheid- en welzijnszorg, cultuur, sport en recreatie en overige dienstverlening, met dien verstande dat:

1. jachthavens zijn toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2", uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2" zijn toegestaan;

3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1", uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 zijn toegestaan;

4. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2", uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan scheepsbouw- en reparatiebedrijven van houten schepen vermeld als categorie 3.1 bedrijven. Scheepsbouw- en reparatiebedrijven van kunststof schepen staan vermeld als categorie 3.2 bedrijven en scheepsbouw- en reparatiebedrijven van metalen schepen met een lengte van minder dan 25 m als categorie 4.1.

8.3. Het voorheen geldende bestemmingsplan voor de percelen betreft het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" dat op 27 juni 1952 door de raad is vastgesteld en bij besluit van 8 april 1953 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is goedgekeurd. Het voorheen geldende plan is tweemaal gedeeltelijk herzien bij besluiten van de raad van 18 maart 1976 en 16 oktober 1986.

Aan de percelen was onder het voorheen geldende plan de bestemming "Industrie, handel en nijverheid met de daarvoor benodigde bedrijfsgebouwen" toegekend.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan waren de op de plankaart voor de bestemming "Industrie, handel en nijverheid met de daarvoor benodigde bedrijfsgebouwen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven, met uitzondering van bedrijven vallende onder het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder.

8.4. Voor zover BEN aanvoert dat op de percelen geen bedrijven tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan terwijl dit onder het voorheen geldende plan wel was toegestaan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid geen bedrijven tot en met categorie 4.2 op de percelen behoefde toe te staan op de percelen, gelet op de omstandigheid dat in de nabijheid van de percelen woonschepen in de Vecht liggen. Dat het bedrijventerrein reeds bestond voordat in de Vecht woonschepen kwamen te liggen doet daaraan niet af. Niet in geschil is dat deze woonschepen legaal zijn, zodat de raad rekening diende te houden met het belang van de bewoners van deze woonschepen bij een goed woon- en leefklimaat. De Afdeling betrekt voorts bij haar oordeel dat BEN niet te kennen heeft gegeven dat zij concrete plannen heeft om een categorie 4.2 bedrijf te exploiteren op de percelen. Voor zover BEN erop wijst dat op andere gronden van het bedrijventerrein wel bedrijven tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan, overweegt de Afdeling dat op die gronden sprake is van bestaand legaal gebruik terwijl op de percelen geen bedrijf van categorie 4.2 is gevestigd. De situatie op die gronden komt derhalve niet overeen met de situatie op de percelen.

De Afdeling overweegt evenwel dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat dat de reparatie van metalen schepen met een lengte van minder dan 25 m ten onrechte niet als zodanig is bestemd, nu deze activiteit in de Staat van Bedrijfsactiviteiten als categorie 4.1 vermeld staat en op de percelen alleen bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor de percelen waarop de jachtwerf is gevestigd, in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

9. BEN richt zich voorts tegen artikel 19, lid 19.2, onder c, van de planregels. Volgens haar worden als gevolg van deze planregel haar bouwmogelijkheden binnen de bestemming "Water" onnodig beperkt, omdat de waterstaatkundige belangen al door de Keur AGV 2011 (hierna: de Keur) van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het waterschap) worden beschermd. Zij vreest dat aanvragen voor omgevingsvergunningen ook zullen worden geweigerd vanwege andere belangen dan het waterstaatkundig belang.

9.1. Volgens de raad wordt in de Keur weliswaar ook het waterstaatkundig belang beschermd, maar is de regeling in artikel 19, lid 19.2, onder c, en lid 19.3.1 van de planregels opgenomen uit een oogpunt van duidelijkheid en rechtszekerheid.

9.2. Aan het water langs de percelen is de bestemming "Water" met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" toegekend. Aan een gedeelte van dit water is de aanduiding "aanlegsteiger" toegekend. De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is voorts aan een gedeelte van de percelen toegekend.

Ingevolge artikel 14, lid 14. 1, aanhef en onder a en d, zijn de voor "Water" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de waterhuishouding, waterberging en waterbeheersing en waterrecreatie, één en ander met de daarbij behorende keermuren en ter plaatse van de aanduiding "aanlegsteiger", tevens voor aanlegsteigers ten behoeve van de bestemming "Bedrijventerrein - 3", zoals bedoeld in artikel 7.

Ingevolge lid 14.2.4, onder a, mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 4,50 m zijn.

Ingevolge lid 14.2.4, onder b, zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan in de vorm van:

1. oeververbindingen ten behoeve van woonschepen;

2. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer en de waterrecreatie, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan1 m mag zijn.

Ingevolge artikel 19, lid 19. 1, zijn de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. de waterhuishouding, wateraanvoer en - afvoer en overige waterstaats-doeleinden;

b. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s); c. de bij deze doeleinden behorende waterstaatkundige voorzieningen.

Ingevolge lid 19.2 mogen op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming, met dien verstande dat:

a. de bouwhoogte ten behoeve van oeververbindingen niet meer dan 12 m mag zijn;

b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m mag zijn;

c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend mag worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Ingevolge lid 19.3.1 kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien het waterstaatkundige belang niet onevenredig wordt geschaad.

Ingevolge lid 19.3.2 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken waterbeheerder(s), alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen.

9.3. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder i en k, van de Keur is het onder meer verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszones daarvan en in de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies steigers en afmeerpalen aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen en bouwwerken en/of andere werken op te richten, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

9.4. De Keur voorziet ter plaatse van de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" reeds in de bescherming van het waterstaatkundige belang. Hoewel niet is uitgesloten dat andere ruimtelijk relevante belangen kunnen nopen tot het opnemen van een regeling zoals die is opgenomen in artikel 19, lid 19.2, onder c, en 19.3.1 van de planregels, is in dit geval uit het plan noch de toelichting daarop, noch uit het verhandelde ter zitting, waar nader is toegelicht dat deze regeling zo moet worden gelezen dat uitsluitend wordt getoetst aan het waterstaatkundige belang, gebleken waarom naast deze bescherming in de Keur deze regeling in het plan moet worden opgenomen om te voorzien in de bescherming van het waterstaatkundige belang. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze regeling is beoogd te voorzien in de bescherming van andere belangen dan die door de Keur worden beschermd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het opnemen van de regeling in artikel lid 19.2, onder c, en 19.3.1, van de planregels nodig is ter bescherming van andere belangen dan die reeds door de Keur worden beschermd.

Het betoog slaagt.

10. In hetgeen BEN heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" voor de percelen Nijverheidslaan 18, 28, 30, 30a, 30c en 42, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb . Voorts bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" voor de percelen Nijverheidslaan 16a, 16b 18, 28, 30, 30a, 30c en 42 en het water langs deze percelen, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van BEN is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 3]

Intrekking beroepsgronden

11. Ter zitting heeft [appellante sub 3] haar beroepsgrond dat ten onrechte alleen bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegestaan ingetrokken.

Algemene beroepsgronden

12. [appellante sub 3] betoogt dat het plan voor het bedrijventerrein Nijverheidslaan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het geen volwaardig bedrijventerrein mogelijk maakt. Volgens haar zal het plan de bedrijfsvoering van de bedrijven op het bedrijventerrein belemmeren, omdat onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend aan deze bedrijven.

13. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat in het plan aan de bedrijven op het bedrijventerrein Nijverheidslaan uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend. Volgens de raad kunnen aan de bedrijven op dit bedrijventerrein echter geen onbelemmerde uitbreidingsmogelijkheden worden toegekend, omdat ook rekening moet worden gehouden met de belangen van omwonenden. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. De vraag of voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend aan de bedrijven zal de Afdeling aan het slot van de behandeling van de beroepsgronden van [appellante sub 3] bespreken, nu specifieke beroepsgronden van [appellante sub 3] daar ook betrekking op hebben.

14. [appellante sub 3] betoogt voorts dat het plan in strijd is met de structuurvisie. Ook is het plan volgens [appellante sub 3] in strijd met provinciaal beleid.

14.1. Voor zover [appellante sub 3] aanvoert dat het plan in strijd is met de structuurvisie, overweegt de Afdeling dat de structuurvisie niet van betekenis is voor het plan wat betreft bedrijventerrein Nijverheidslaan, zoals in 6.3 is overwogen.

Voor zover [appellante sub 3] aanvoert dat het plan in strijd is met provinciaal beleid, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 3] niet heeft geconcretiseerd welk provinciaal beleid het betreft. Reeds daarom kan dit betoog niet slagen.

Het betoog faalt.

Indeling in bedrijfscategorie

15. [appellante sub 3] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" in plaats van "bedrijf tot en met categorie 5.3" is toegekend aan haar perceel [locatie 3] (hierna: het perceel). Volgens haar valt haar bedrijf zeer waarschijnlijk onder de werking van Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB 2012 L 197/1) (hierna: de Seveso III richtlijn). Als gevolg daarvan is haar bedrijf niet als zodanig bestemd, omdat bedrijven die onder de werking van de Seveso richtlijn vallen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten als bedrijf van categorie 5.3 zijn aangemerkt.

15.1. Volgens de raad is de Staat van Bedrijfsactiviteiten statisch en moet het bedrijf van [appellante sub 3] thans als een bedrijf van categorie 4.2 worden aangemerkt. Volgens de raad behoeft pas een hogere categorie aan de gronden van [appellante sub 3] te worden toegekend als in de toekomst blijkt dat haar bedrijf als gevolg van wijzigingen in de regelgeving als een bedrijf van categorie 5.3 moet worden aangemerkt.

15.2. [appellante sub 3] exploiteert op het perceel een bedrijf dat in oliën en vetten handelt en ledervettingsmiddelen produceert. Dit bedrijf kan worden aangemerkt als een organische chemische grondstoffenfabriek als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij de planregels. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijventerrein - 3" met voor het grootste deel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" toegekend.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij de planregels zijn organische chemische grondstoffenfabrieken die niet onder de werking van de "post-Seveso richtlijn" vallen aangemerkt als bedrijf van categorie 4.2. Organische chemische grondstoffenfabrieken die onder de werking van de "post-Seveso richtlijn" vallen zijn aangemerkt als bedrijf van categorie 5.3.

Ingevolge artikel 26 van de planregels geldt een wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan, indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of een andere (wettelijke) regeling.

15.3. De Seveso III richtlijn vervangt per 1 juni 2015 Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997 L 10) (hierna: de Seveso II richtlijn), zoals deze is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB 2003 L 284) en Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 (PB 2003 L 345). In de Seveso III richtlijn wordt een andere indelingssystematiek voor gevaarlijke stoffen gehanteerd dan in de Seveso II richtlijn. Daardoor kunnen bedrijven die niet onder de werking van de Seveso II richtlijn vallen, wel onder de werking van de Seveso III richtlijn vallen. De Seveso III richtlijn moet per 1 juni 2015 geïmplementeerd zijn in nationale regelgeving.

15.4. Vast staat dat het bedrijf van [appellante sub 3] niet onder de werking van de Seveso II richtlijn valt. In de planregels is niet gedefinieerd welke richtlijn onder de "post-Seveso richtlijn" moet worden verstaan. Dit volgt ook niet uit artikel 26 van de planregels, nu ten tijde van de terinzagelegging van het plan op 20 december 2012 zowel de Seveso II als de Seveso III richtlijn van kracht waren. Het is derhalve onduidelijk of met de term "post-Seveso richtlijn" in de Staat van Bedrijfsactiviteiten op de Seveso II dan wel Seveso III richtlijn wordt gedoeld. Het is daardoor ook onduidelijk of het bedrijf van [appellante sub 3] als een bedrijf van categorie 4.2 of als een bedrijf van categorie 5.3 moet worden aangemerkt. Dit is in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt.

16. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte aan een gedeelte van het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" is toegekend.

16.1. De Afdeling stelt vast dat alle activiteiten van [appellante sub 3] als een hogere categorie dan categorie 3.2 kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de activiteiten die ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" worden verricht niet als zodanig zijn bestemd. Bestaand legaal gebruik dient evenwel in beginsel als zodanig te worden bestemd. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend. De raad heeft het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

17. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de zinsnede "post-Seveso richtlijn" in de rijen met de SBI 2008 code 20141 en de nummers A1 en A2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Voorts is het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" voor het perceel, vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb . Het beroep van [appellante sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Artikel 7, lid 7.1, onder h, van de planregels

18. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte in de planregels is bepaald dat de vloeroppervlakte van bedrijfskantoren ten hoogste 30% mag bedragen van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfspand. Zij wijst er daarbij op dat al haar kantoorruimte in één pand is gevestigd en dat dit pand voornamelijk uit kantoorruimte bestaat.

19. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder h, van de planregels zijn binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3" bedrijfskantoren toegestaan en mag de vloeroppervlakte ten hoogste 30% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfspand bedragen.

20. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat hij niet heeft beoogd dat het maximum percentage van 30% aan kantoorruimte te koppelen aan de oppervlakte van het bedrijfspand, maar heeft beoogd te regelen dat per bedrijf maximaal 30% van de bebouwing als kantoor wordt gebruikt. Nu de raad niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd is het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

Het betoog slaagt.

21. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 7, lid 7.1, onder h, van de planregels, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb . Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Artikel 7, lid 7.1, onder m, van de planregels

22. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte in de planregels is bepaald dat inrichtingen die zijn genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande inrichtingen. Volgens [appellante sub 3] worden de gebruiksmogelijkheden op haar perceel daardoor onnodig beperkt.

22.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder m, van de planregels zijn binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3" inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet toegestaan, met uitzondering van bestaande inrichtingen.

In categorie 21.6 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staan installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van organische basischemicaliën genoemd.

22.2. Gelet op de conserverende aard van het plan is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om nieuwe inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet toe te staan binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3". De raad heeft in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de gebruiksmogelijkheden op het perceel daardoor niet ernstig zullen worden beperkt. Voor zover het bedrijf van [appellante sub 3] niet als een inrichting als bedoeld in categorie 21.6 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. kan worden aangemerkt, heeft [appellante sub 3] niet te kennen gegeven dat zij concrete plannen heeft om haar bedrijf uit te breiden waardoor haar bedrijf als een dergelijke inrichting zal worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

Externe veiligheid

23. [appellante sub 3] betoogt dat onduidelijk is op basis waarvan de raad de veiligheidszone ter plaatse van haar bedrijf heeft bepaald. Daarbij wijst zij erop dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor organische chemische grondstoffenfabrieken die zijn aangemerkt als bedrijf van categorie 4.2. wat betreft het aspect gevaar een richtafstand van 300 m staat vermeld. Deze veiligheidszone is volgens haar onjuist omdat deze veiligheidszone niet geheel cirkelvormig is, maar bij een gedeelte van het perceel slechts tot aan de Vecht en de Nijverheidslaan loopt. [appellante sub 3] vreest dat haar uitbreidingsmogelijkheden hierdoor worden beperkt, omdat in de planregels is bepaald dat wijzigingen van Bevi-inrichtingen waardoor de PR 10-6 contour buiten de veiligheidszone komt te liggen niet zijn toegestaan. [appellante sub 3] betwist dat de toegekende veiligheidszone flexibiliteit biedt om haar bedrijfsvoering te wijzigen.

23.1. Volgens de raad is de omvang van de veiligheidszone voor het bedrijf van [appellante sub 3] bepaald aan de hand van de huidige vergunde situatie en zijn geen berekeningen verricht. Daarbij is op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) uitgegaan van vaste afstanden. De raad heeft er niet voor gekozen om de veiligheidszone ter plaatse van het bedrijf te laten samenvallen met de PR 10-6 contour, maar hij heeft een ruimere veiligheidszone toegekend zodat [appellante sub 3] in de toekomst flexibiliteit heeft om haar bedrijfsactiviteiten te wijzigen. De veiligheidszone loopt volgens de raad bij een gedeelte van het perceel slechts tot aan de Nijverheidslaan, omdat op de percelen ten noorden en ten westen daarvan kwetsbare objecten staan, waaronder kantoorgebouwen, dan wel kunnen worden opgericht.

23.2. Aan het perceel zijn de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - bevi" en "veiligheidszone - bevi" toegekend. De aanduiding "veiligheidszone - bevi" is tevens toegekend aan het gedeelte van de Nijverheidslaan dat aan het perceel grenst, aan gronden ten zuidwesten van het perceel en aan de Vecht ten zuiden en ten zuidoosten van het perceel.

Ingevolge artikel 1, lid 1.23, van de planregels wordt onder

Bevi-inrichting verstaan inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevi .

Ingevolge lid 1.55 wordt onder kwetsbaar object verstaan:

- woningen, woonschepen en woonwagens;

- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:

1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2. scholen;

3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

- kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;

- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;

- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 3" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bevi" bestemd voor een

bevi-inrichting.

Ingevolge lid 7.1, onder j, zijn Bevi-inrichtingen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bevi".

Ingevolge lid 7.4.1, aanhef en onder c, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het uitbreiden van het vloeroppervlak, de capaciteit en/of het veranderen van de aard van bestaande Bevi-inrichtingen op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - Bevi", waardoor de PR 10-6 contour buiten de aanduiding "veiligheidszone - bevi" komt te liggen.

Ingevolge artikel 23, lid 23.3 zijn ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - bevi" geen kwetsbare objecten en objecten met minder zelfredzame personen toegestaan.

23.3. De Afdeling overweegt dat de raad de veiligheidszone voor het bedrijf van [appellante sub 3] heeft gebaseerd op de vergunde situatie zoals die staat aangegeven op de Professionele risicokaart van het Interprovinciaal Overleg. Daaruit volgt dat [appellante sub 3] op haar perceel in hal drie gevaarlijke stoffen opslaat. De veiligheidszone in het plan rondom deze hal komt overeen met de PR 10-6 contour op de Professionele risicokaart. [appellante sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de PR 10-6 contour die staat aangegeven op de Professionele risicokaart onjuist is. De raad heeft bij het bepalen van de veiligheidszone in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat op percelen ten noorden en ten westen van het perceel kwetsbare objecten staan en aan het belang bij het behoud van de mogelijkheid om op die percelen kwetsbare objecten op te richten dan aan het belang van [appellante sub 3] bij een grotere veiligheidszone. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de huidige bedrijfsvoering van [appellante sub 3] niet wordt belemmerd door de toegekende veiligheidszone. Voorts biedt de toegekende veiligheidszone [appellante sub 3] enige ruimte om haar bedrijfsvoering te wijzigen, anders dan [appellante sub 3] aanvoert. Niet alleen de PR 10-6 contour rondom hal drie is in de veiligheidszone opgenomen, maar het gehele perceel en het gedeelte van de Nijverheidslaan dat aan het perceel grenst. [appellante sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete plannen heeft om haar bedrijfsvoering zodanig te wijzigen dat deze veiligheidszone niet voldoet.

Het betoog faalt.

24. [appellante sub 3] betoogt voorts dat dat de definitie van kwetsbaar object in de planregels ten onrechte niet overeenkomt met de definitie van kwetsbaar object in het Bevi, omdat de definitie van kwetsbaar object in de planregels limitatief is.

24.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Bevi , worden onder kwetsbare objecten verstaan:

a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1º. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2º. scholen, of

3º. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:

1º. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of

2º. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, van de Wro op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde genoemd in artikel 8, eerste lid, in acht.

24.2. Zoals de Afdeling eerder onder 2.3.3 van haar uitspraak van 11 januari 2012 in zaak nr. 201004758/1/R3 heeft overwogen bestaat er ruimte voor het bestuursorgaan om zelf een invulling te geven aan de begrippen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan een raad derhalve ervoor kiezen om, ter invulling van het in zoverre niet uitputtende Bevi, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten nader te omschrijven. Daarbij mag evenwel geen beperking worden aangebracht op het door het Bevi voorgeschreven beschermingsregime. De door de raad gekozen invulling van artikel 1, onderdeel l, onder b, van het Bevi , waarbij het woord "zoals" is vervangen door "te weten" is niet in strijd met het Bevi. De raad heeft de in artikel 1, onderdeel l, onder c, van het Bevi bedoelde kwetsbare objecten echter uitsluitend gedefinieerd als de in artikel 1, lid 1.55, van de planregels omschreven kantoorgebouwen en complexen. De raad heeft daarmee geen nadere invulling gegeven aan het begrip kwetsbaar object, maar hierop een ontoelaatbare beperking aangebracht. Het plan maakt het daardoor mogelijk dat binnen de veiligheidszones kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd. Het plan staat er immers niet aan in de weg dat andere gebouwen, waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, binnen de veiligheidszones kunnen worden gebouwd.

Het betoog slaagt.

25. [appellante sub 3] betoogt voorts dat in bedrijfswoningen ten onrechte de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf is toegestaan. Volgens [appellante sub 3] is daardoor niet uitgesloten dat activiteiten, zoals een fysiopraktijk, worden ontplooid die ertoe leiden dat een bedrijfswoning als een kwetsbaar object moet worden aangemerkt. Verder voert zij aan dat in de planregels ten onrechte afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen om praktijkruimtes en bedrijven in de categorieën logies-, maaltijden- en drankenverstrekking, onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, cultuur, sport en recreatie en overige dienstverlening toe te staan. Zij vreest voor beperkingen in haar bedrijfsvoering, onder meer in het kader van de externe veiligheid, als gevolg daarvan.

25.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 3" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", tevens bestemd voor het wonen in een bedrijfswoning, inclusief een beroep of aan huis gebonden bedrijf of beroep, zoals bepaald in lid 22.2.

Ingevolge lid 7.5.1, aanhef en onder a, van de planregels kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het toestaan van bedrijven in de categorieën logies-, maaltijden- en drankenverstrekking, onderwijs, gezondheid- en welzijnszorg, cultuur, sport en recreatie en overige dienstverlening met uitzondering van kappers en schoonheidsinstituten.

Ingevolge lid 7.5.2. kan een in lid 7.5.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het woon- en leefklimaat;

b. het straat- en bebouwingsbeeld;

c. de milieusituatie;

d. de verkeersveiligheid;

e. de parkeersituatie;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

g. de sociale veiligheid;

h. de externe veiligheid.

Ingevolge artikel 10, lid 10.5.1, aanhef en onder a, van de planregels kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 voor het toestaan van praktijkruimten.

Ingevolge lid 10.5.2 kan een in lid 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de milieusituatie;

b. de parkeersituatie;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

d. de externe veiligheid.

Ingevolge artikel 22, lid 22.2 is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf in samenhang met het wonen toegestaan onder een aantal voorwaarden.

25.2. Voor zover [appellante sub 3] vreest dat als gevolg van de regeling voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf bedrijfswoningen als kwetsbare objecten moeten worden aangemerkt, overweegt de Afdeling dat binnen de veiligheidszones op grond van artikel 23, lid 23.3, van de planregels geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Dit betekent dat in bedrijfswoningen die binnen een veiligheidszone staan geen aan huis gebonden beroepen of bedrijven zijn toegestaan die ertoe leiden dat deze bedrijfswoning als kwetsbaar object moet worden aangemerkt. Gelet hierop bestaat geen grond voor de vrees van [appellante sub 3] dat zij als gevolg van de regeling in artikel 22, lid 22. 2 in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

Voor zover [appellante sub 3] zich richt tegen de afwijkingsbevoegdheden in artikel 7, lid 7.5.1 en artikel 10, lid 10.5.1, van de planregels, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat deze afwijkingsbevoegdheden niet tot onevenredige belemmeringen van de bedrijfsvoering van [appellante sub 3] zullen leiden. Daarbij is van belang dat deze afwijkingsbevoegdheden alleen kunnen worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de externe veiligheid. Anders dan [appellante sub 3] betoogt, ziet de externe veiligheid wel op de belangen van bedrijven die onder de werking van het Bevi vallen.

Het betoog faalt.

26. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 1,

lid 1.55, van de planregels, voor zover daarin geen toereikende invulling is gegeven aan de categorie kwetsbare objecten, bestaande uit gebouwen, waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, is vastgesteld in strijd met artikel 5, eerste lid, van het Bevi . Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Bouwvlak en -regels

27. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte aan een gedeelte van het perceel langs de Vecht geen bouwvlak is toegekend. Zij stelt dat zij hierdoor ernstig in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd. [appellante sub 3] wijst er daarbij op dat zij een deel van het perceel gebruikt voor open opslag van grondstoffen en producten. Dit betekent dat verpakkingen daarvan vuil en nat worden en ’s winters problemen met afkoeling en bevriezing ontstaan. Om deze problemen te voorkomen heeft [appellante sub 3] de wens om een magazijn op te richten. Volgens [appellante sub 3] bestaan daartegen geen ruimtelijke bezwaren, omdat dit gedeelte van het perceel niet langs de openbare weg en de voorgevelrooilijn ligt. [appellante sub 3] stelt dat zij concrete plannen heeft om een magazijn op te richten. Voorts wijst [appellante sub 3] erop dat bij andere percelen op het bedrijventerrein het bouwvlak wel tot aan de Vecht loopt. Ook wijst [appellante sub 3] erop dat buiten het bouwvlak wel bouwwerken, zoals overkappingen, kunnen worden opgericht. Volgens haar verschilt de ruimtelijke impact van een overkapping niet veel van die van een gebouw.

27.1. Volgens de raad is het desbetreffende gedeelte van het perceel goed zichtbaar vanaf de Vecht en is het onwenselijk dat vanaf het water het beeld ontstaat van een volledige bebouwde wand.

27.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder a, van de planregels zijn binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3" gebouwen uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

27.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van het zicht vanaf de Vecht dan aan het belang van [appellante sub 3] bij onbelemmerde bouwmogelijkheden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante sub 3] op grond van de planregels buiten het bouwvlak wel overkappingen die geen gebouw zijn ten behoeve van de opslag kan oprichten. De raad heeft in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat bouwwerken die geen gebouw zijn een minder grote ruimtelijke impact hebben dan gebouwen. Voorts heeft [appellante sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete plannen heeft om een magazijn op te richten. Voor zover [appellante sub 3] aanvoert dat bij andere percelen het bouwvlak wel tot aan de Vecht loopt, overweegt de Afdeling dat bij die andere percelen gebouwen langs de Vecht staan, anders dan op het gedeelte van haar perceel waaraan geen bouwvlak is toegekend. De situatie op die andere percelen komt derhalve niet overeen met de situatie op het perceel.

Het betoog faalt.

28. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte een vergunde ontijzeringsinstallatie niet is opgenomen in het bouwvlak.

28.1. De Afdeling overweegt dat ter zitting naar voren is gekomen dat de vergunde ontijzeringsinstallatie een gebouw betreft en dat deze niet is opgenomen in het bouwvlak. Het plan is in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

29. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte in de planregels is bepaald dat de afstand van gebouwen tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m mag zijn. Volgens haar is deze planregel onnodig beperkend.

29.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder k, van de planregels mag binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3" de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen niet minder dan 3 m zijn.

29.2. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat het uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is dat tussen gebouwen en de perceelgrenzen ruimte bestaat, omdat anders vanaf de Nijverheidslaan en de Vecht het beeld ontstaat van een volgebouwde wand. Ook heeft de raad toegelicht dat ruimte tussen percelen van belang is uit een oogpunt van brandveiligheid, omdat anders de achterzijde van panden niet kan worden bereikt. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.

Het betoog faalt.

30. [appellante sub 3] betoogt voorts dat voor bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten onrechte een maximale bouwhoogte van 10 m geldt. Volgens [appellante sub 3] is deze maximale bouwhoogte onnodig beperkend, omdat zij de mogelijkheid wil behouden om op het kantoorpand of het laboratorium een extra verdieping te plaatsen en om installaties met een hoogte van meer dan 10 m te plaatsen. De afwijkingsbevoegdheid om tot een bouwhoogte van 15 m te bouwen voldoet volgens [appellante sub 3] niet, omdat de voorwaarden die aan deze afwijkingsbevoegdheid gesteld te strikt zijn. Ook wijst zij erop dat een aantal gebouwen op het perceel en een aantal installaties en schoorstenen reeds een hogere bouwhoogte dan 10 m hebben.

30.1. Volgens de raad liggen rondom het bedrijventerrein Nijverheidslaan woningen en woonschepen die een bouwhoogte hebben van minder dan 10 m. De raad acht het wenselijk dat de schaal van de bebouwing op het bedrijventerrein op de omgeving aansluit.

30.2. Ingevolge artikel 2, lid 2.1, van de planregels wordt de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 7, lid 7. 2.1, onder f, mag de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 3" niet meer dan 10 m zijn.

Ingevolge lid 7.2.2, onder d, mag in overige gevallen de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer zijn dan de bouwhoogte van de gebouwen, met uitzondering van pijpen en schoorstenen.

Ingevolge lid 7.3.1, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 7.2.1, onder f, voor een bouwhoogte van niet meer dan 15 m.

Ingevolge lid 7.3.2 kan een in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien aangetoond kan worden dat dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het woon- en leefklimaat;

b. het straat- en bebouwingsbeeld;

c. de milieusituatie;

d. de verkeersveiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f. de sociale veiligheid;

g. de externe veiligheid.

Ingevolge artikel 21, lid 21. 4.1 mogen maten en hoeveelheden als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar worden aangehouden, indien deze afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande (legale) bouwwerken, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven.

Ingevolge lid 21.4.2 is in het geval van (her)oprichting van gebouwen het bepaalde in lid 21.4.1 uitsluitend van toepassing, indien het geschiedt op dezelfde plaats.

30.3. Voor zover [appellante sub 3] erop wijst dat een aantal gebouwen op het perceel reeds een hogere bouwhoogte dan 10 m heeft, stelt de Afdeling vast dat deze gebouwen als zodanig zijn bestemd, gelet op artikel 21, lid 21.4.1, van de planregels. Wat betreft de installaties en schoorstenen die een hogere bouwhoogte dan 10 m hebben zijn ook deze als zodanig bestemd op grond van lid 21.4.1 voor zover deze niet als ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in artikel 2, lid 2.1, van de planregels kunnen worden aangemerkt. De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad in redelijkheid voor een maximale bouwhoogte van 10 m heeft kunnen kiezen om te voorkomen dat de schaal van de bebouwing op het bedrijventerrein niet aansluit op de omgeving. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat in de planregels een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om tot een bouwhoogte van 15 m te bouwen. Indien [appellante sub 3] haar bebouwing in de toekomst in de hoogte wil uitbreiden kan zij zo nodig om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid verzoeken. De raad heeft in redelijkheid de voorwaarden die in lid 7.3.2 staan genoemd kunnen stellen aan de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid.

Het betoog faalt.

31. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover de vergunde ontijzeringsinstallatie niet in het bouwvlak is opgenomen, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb . Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering"

32. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is toegekend aan een gedeelte van het perceel. Volgens [appellante sub 3] is deze dubbelbestemming onnodig beperkend, omdat ter plaatse van deze dubbelbestemming de uitbreiding van de oppervlakte aan bebouwing niet is toegestaan en afwijking daarvan alleen onder voorwaarden is toegestaan ten behoeve van bouwwerken die geen gebouw zijn. Volgens haar is ook onduidelijk waarop de dubbelbestemming is gebaseerd.

32.1. De Afdeling stelt vast dat de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" op het perceel overeenkomt met de kernzone en de beschermingszone in de Keur. Voorts zijn binnen deze bestemming niet alleen bouwwerken die geen gebouw zijn toegestaan, anders dan [appellante sub 3] meent. Uit artikel 19, lid 19.2, van de planregels volgt dat ten behoeve van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" alleen bouwwerken die geen gebouw zijn mogen worden opgericht, niet dat ten behoeve van de andere bestemmingen geen gebouwen zijn toegestaan. Zoals de Afdeling onder 9.4 heeft overwogen, heeft de raad evenwel onvoldoende gemotiveerd dat het opnemen van de regeling in artikel lid 19.2, onder c, en lid 19.3.1, van de planregels nodig is ter bescherming van andere belangen dan die reeds door de Keur worden beschermd.

Het betoog slaagt.

33. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" voor het perceel, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb . Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Archeologische dubbelbestemming

34. [appellante sub 3] betoogt dat ten onrechte aan het perceel archeologische dubbelbestemmingen zijn toegekend. Hiertoe voert zij aan dat de kans op archeologische waarden klein is, omdat reeds gebouwen met fundering zijn opgericht en verharding is aangelegd.

34.1. Aan het perceel is voor het grootste deel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" toegekend. Aan een klein gedeelte van het perceel is de bestemming "Waarde - Archeologie - 6" toegekend.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Ingevolge lid 16.2 mogen op de in lid 16.1 bedoelde gronden geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:

a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 cm, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;

b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 100 m2 wordt vergroot, of indien de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 50 cm, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge artikel 18, lid 18. 1 zijn de voor "Waarde - Archeologie - 6" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Ingevolge lid 18.2 mogen op de in lid 18.1 bedoelde gronden geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:

a. bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming;

b. ver-/nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte met ten hoogste 1000 m2 wordt vergroot, voor zover passend binnen de overige aan de grond gegeven bestemming.

34.2. De Afdeling overweegt dat de archeologische dubbelbestemmingen aan het perceel zijn toegekend op basis van het rapport "Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Weesp" van januari 2013 van het Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de archeologische dubbelbestemmingen niet in redelijkheid op basis van dit rapport heeft kunnen toekennen. De enkele omstandigheid dat het perceel bebouwd en verhard is betekent niet dat ter plaatse geen archeologische waarden zijn te verwachten. In diepere grondlagen dan de lagen waarin de bouw- en aanlegactiviteiten zijn verricht kunnen immers nog steeds archeologische waarden aanwezig zijn.

Het betoog faalt.

Bestemming "Wonen"

35. [appellante sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte aan gronden van het bedrijventerrein Nijverheidslaan waarop geen woningen staan de bestemming "Wonen" is toegekend. Volgens [appellante sub 3] zal haar bedrijfsvoering daardoor worden belemmerd.

35.1. De Afdeling stelt vast dat de afstand van het perceel tot aan de desbetreffende gronden ongeveer 320 m bedraagt. Gelet op deze afstand heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de bedrijfsvoering van [appellante sub 3] niet zal worden belemmerd door de bestemming "Wonen" voor de desbetreffende gronden.

Het betoog faalt.

Bedrijfswoningen

36. [appellante sub 3] betoogt dat ten onrechte in de planregels niet is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" maar één bedrijfswoning is toegestaan. Zij vreest dat ook illegale bedrijfswoningen als zodanig zijn bestemd. Volgens [appellante sub 3] bestaat nu een onduidelijke situatie ten aanzien van twee bedrijfswoningen op de percelen Nijverheidslaan 20 a en d.

36.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.16, van de planregels wordt onder bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht (bedoeld zal zijn: slechts) bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is

36.2. De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat alleen de bestaande, legale bedrijfswoningen als zodanig zijn bestemd. Volgens de raad betreffen de twee bedrijfswoningen op de percelen Nijverheidslaan 20 a en d legale bedrijfswoningen die ieder bij een ander bedrijf horen. [appellante sub 3] heeft dit niet betwist. Gelet hierop en nu in de planregels is bepaald dat een bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn, behoefde de raad in redelijkheid in de planregels niet te bepalen dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" maar één bedrijfswoning is toegestaan.

Het betoog faalt.

Conclusie uitbreidingsmogelijkheden

37. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ervan had moeten uitgaan dat onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de toegekende veiligheidszone aan het perceel aan [appellante sub 3] enige ruimte biedt om haar bedrijfsvoering te wijzigen. Voorts is in het plan een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van een bouwhoogte van 15 m opgenomen.

Het betoog faalt.

Zelf in de zaak voorzien

38. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb ten aanzien van artikel 1, lid 1.55, van de planregels op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij beoogd heeft aan te sluiten bij de definitie van kwetsbaar object in het Bevi en niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.

Voorlopige voorzieningen en opdrachten

39. De Afdeling ziet aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zoals hierna vermeld.

40. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om de voor hierna te melden vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

41. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening , ziet de Afdeling voorts aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voorlichting

42. Ter voorlichting merkt de Afdeling op dat de raad de planregeling voor de bestemming "Waterstaat-Waterkering" dient te wijzigen indien hij bij een herziening van het plan de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" weer wil toekennen aan de percelen van BEN en [appellante sub 3].

Proceskosten

43. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1], BEN en [appellante sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2] en andere bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten gegrond:

a. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B];

b. [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B];

c. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouw- en Exploitatiemaatschappij Nijverheidslaan B.V.;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weesp van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Weesp":

a. voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" voor de gronden van [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B];

b. voor zover het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" voor de percelen Nijverheidslaan 18, 28, 30, 30a, 30c en 42;

c. het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" voor de percelen Nijverheidslaan 16a, 16b 18, 28, 30, 30a, 30c en 42 en het water langs deze percelen;

d. voor zover het betreft artikel 7, lid 7.1, onder h, van de planregels;

e. voor zover het betreft de zinsnede "post-Seveso richtlijn" in de rijen met de SBI 2008 code 20141 en de nummers A1 en A2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

f. voor zover het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" voor een gedeelte van het perceel [locatie 3];

g. voor zover het betreft artikel 1, lid 1.55, van de planregels, voor zover daarin geen toereikende invulling is gegeven aan de categorie kwetsbare objecten, bestaande uit gebouwen, waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;

h. voor zover de vergunde ontijzeringsinstallatie op het perceel [locatie 3] niet in het bouwvlak is opgenomen;

i. het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" voor het perceel [locatie 3]

III. bepaalt dat artikel 1, lid 1.55, van de planregels als volgt komt te luiden:

"1.55 kwetsbaar object:

- woningen, woonschepen en woonwagens;

- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:

1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2. scholen;

3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:

1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;

2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;

- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.";

IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het planonderdeel genoemd onder III. in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. draagt de raad van de gemeente Weesp op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de planonderdelen genoemd onder II., onder a tot en met e en g, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI. treft de voorlopige voorzieningen dat:

a. de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" geldt voor de percelen Nijverheidslaan 18, 28, 30, 30a, 30c en 42;

b. artikel 7, lid 7.1, onder h, van de planregels blijft gelden, met dien verstande dat de kantoorruimte die aanwezig was op het perceel [locatie 3] ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is toegestaan;

c. de zinsnede "post-Seveso richtlijn" in de rijen met de SBI 2008 code 20141 en de nummers A1 en A2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt vervangen door de zinsnede "Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997 L 10), zoals deze is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB 2003 L 284) en Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 (PB 2003 L 345)";

d. de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" voor het gehele perceel [locatie 3] geldt;

VII. bepaalt dat de onder VI. getroffen voorlopige voorzieningen vervallen op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;

VIII. draagt de raad van de gemeente Weesp op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II., onder c. en i., en III. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

IX. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en andere ongegrond;

X. veroordeelt de raad van de gemeente Weesp tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouw- en Exploitatiemaatschappij Nijverheidslaan B.V. tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XI. gelast dat de raad van de gemeente Weesp aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouw- en Exploitatiemaatschappij Nijverheidslaan B.V..

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Koeman w.g. Van Driel Kluit

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

703.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature