U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het algemeen bestuur [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de vlonder ter plaatse van het [locatie] te Amsterdam te verwijderen.

Uitspraak



201408514/1/A1.

Datum uitspraak: 6 mei 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2014 in zaak nr. 14/389 in het geding tussen:

[appellante]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel West (thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West (hierna: het algemeen bestuur)).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het algemeen bestuur [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de vlonder ter plaatse van het [locatie] te Amsterdam te verwijderen.

Bij besluit van 11 december 2013 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Anders dan [appellante] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd is [belanghebbende] partij in het onderhavige geding, nu het besluit van 13 juni 2013 is genomen naar aanleiding van het door haar ingediende handhavingsverzoek van 25 mei 2012.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij niet in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) heeft gehandeld.

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

2.2. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat het pand op het perceel een rijksmonument is en dat de daarbij aangebouwde vlonder niet omgevingsvergunningvrij is. In hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur het bouwen van de vlonder, welke als balkon wordt gebruikt, heeft mogen aanmerken als het op zodanige wijze gebruiken van de monumentale gevel van het pand op het perceel dat daardoor het monument wordt ontsierd. Het algemeen bestuur heeft hierbij van belang kunnen achten dat de welstandscommissie in haar advies van 20 maart 2013 negatief heeft geadviseerd over het in stand houden van de vlonder. In de enkele stelling van [appellante] dat Monumentenzorg mondeling heeft medegedeeld geen bezwaren tegen de vlonder te hebben ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur zich, onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebouwde bouwwerk in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo .

Het betoog faalt.

3. Gelet op het voorgaande is het algemeen bestuur bevoegd handhavend op te treden tegen het bouwen en in stand laten van een vlonder zonder omgevingsvergunning.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4. [appellante] betoogt voorts dat bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan het algemeen bestuur had behoren af te zien van handhavend optreden. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het dagelijks bestuur de situatie zou gedogen. Zij verwijst in dit kader naar een tweetal verklaringen van [persoon] van 24 oktober 2013 en 11 maart 2015. Verder voert zij hiertoe aan dat het algemeen bestuur vanaf ongeveer 1992 op de hoogte is van de aanbouw en tot op heden niet handhavend heeft opgetreden.

4.1. In de door [appellante] opgestelde en door [persoon] ondertekende verklaring van 24 oktober 2013 staat dat mevrouw [appellante] bij het Gemeentelijk Grondbedrijf in 1991 een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van een terras aan de zijkant van het gebouw en dat [persoon], met als doel om de gebouwen gebruiksvriendelijk te maken voor de huurders, toestemming heeft gegeven voor de aanbouw van het terras. Voorts heeft [persoon] in de verklaring van 11 maart 2015 verklaard dat bij de Afdeling Grondzaken drie beheerders in dienst waren. Een van deze medewerkers was R. Verbeem, die als beheerder heeft opgetreden van het WG-terrein. Volgens [persoon] regelde het Grondbedrijf het innen van de huur, verhielp zij klachten en voerde zij overleg met bewoners en gebruikers.

4.2. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 16 mei 2012 in zaak nr. 201106121/1/A1), nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.

Daargelaten of in dit geval een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan door R. Verbeem dan wel door of namens [persoon], heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellante] aan de door hen gedane uitlatingen het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het algemeen bestuur niet handhavend zou optreden tegen het bouwen van de vlonder dan wel dat daarvoor bouwvergunning zou worden verleend. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [persoon], in zijn hoedanigheid van Hoofd Grondzaken, niet bevoegd was op aanvragen om bouwvergunning dan wel omtrent handhaving te beslissen, maar dat hij, zoals ook blijkt uit de door [persoon] gegeven verklaring van 11 maart 2015, slechts in het kader van het beheer van de aan [appellante] verhuurde woning goedkeuring heeft gegeven aan opdrachten. Daarnaast heeft [appellante] de in de verklaring van 24 oktober 2013 genoemde aanvraag en daarbij behorende tekeningen niet overgelegd.

Voorts heeft de rechtbank in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat zich anderzijds bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het algemeen bestuur van handhavend optreden had behoren af te zien. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur geruime tijd niet handhavend heeft opgetreden, wordt overwogen dat in het enkele tijdsverloop geen aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in verband waarmee het algemeen bestuur van handhavend optreden had dienen af te zien. In dit verband wordt nog verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013 in zaak nr. 201211767/1/A1.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vermeulen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015

700.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature