U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Haagse Hout, wijk 65: Bezuidenhout Midden te Den Haag.

Uitspraak



201406811/1/A4.

Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Haagse Hout, wijk 65: Bezuidenhout Midden te Den Haag.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, ir. H.W. Terlouw en ir. J.H. Kiestra, is verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college onder meer stadsdeel Haagse Hout, Bezuidenhout Midden aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's aan de 3e Louise de Colignystraat 155 op locatie 65-23. Deze locatie is gesitueerd voor het pand van [appellant] met de bestemming 'Horeca'.

2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:

"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.

- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).

- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.

- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

3. [appellant] betoogt dat de plaatsing van ORAC's voor zijn pand met de bestemming 'Horeca' en de mogelijkheid van een voorterras niet acceptabel is in verband met geur- en geluidoverlast. Volgens hem stelt het college zich in de nota van antwoord ten onrechte op het standpunt dat de ORAC's op een afstand van 10 m van het voorterras worden geplaatst. [appellant] stelt dat de afstand van de voorgevel van het pand tot aan de parkeerstrook waar de ORAC's komen 3,5 m en de afstand van het voorterras tot de parkeerstrook 1,5 m bedraagt. Bovendien is deze afstand volgens hem te klein om te worden gebruikt als bedieningsruimte, doorgang voor passanten, inclusief rolstoelgebruikers en kinderwagens, en voor mensen die hun afval komen deponeren.

3.1. Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

3.2. Het college stelt dat in de nota van antwoord abusievelijk staat vermeld dat de afstand van de ORAC's tot het voorterras 10 m bedraagt. Deze afstand geldt voor een andere horecagelegenheid. De afstand van de ORAC's tot de voorgevel van het pand van [appellant] bedraagt 3,5 m. Daarvan is bij de aanwijzing van de locatie en derhalve bij het nemen van het besluit ook uitgegaan, aldus het college. Voorts stelt het college dat het de horeca-exploitant is toegestaan om een terras te plaatsen van 1,85 m, zodat minstens 1,5 m resteert voor de doorgang van voetgangers en andere weggebruikers. Hiermee wordt volgens het college voldaan aan Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag.

Wat betreft de geluidoverlast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers, de ORAC's twee keer per week tussen 07:00 uur en 22:00 uur worden geleegd en het legen 5 tot 10 minuten duurt, zodat de te verwachten geluidshinder als gevolg van de ORAC's beperkt is. Verder liggen de ORAC's grotendeels onder de grond, zijn deze afgesloten door middel van twee halve schalen die tegen elkaar indraaien en worden zij twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd, zodat de stankoverlast tot een minimum wordt beperkt. Het college heeft daarnaast opgemerkt dat ORAC's in Den Haag al jaren worden gebruikt en dat er nauwelijks klachten van stankoverlast binnenkomen.

3.3. Gelet op de reactie van het college op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over geur, geluid en afstand, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre niet in redelijkheid tot plaatsing van de twee ORAC's op locatie 65-23 kon besluiten.

Het betoog faalt.

4. Voor zover [appellant] wijst op het ontstaan van zwerfvuil wordt overwogen dat deze beroepsgrond handhaving betreft en niet de rechtmatigheid van het besluit tot plaatsing raakt. Deze beroepsgrond faalt. Overigens heeft het college gesteld dat de handhaving wordt geïntensiveerd en dat van vuil rondom de ORAC's melding kan worden gemaakt.

5. [appellant] betoogt dat het college in verband met de mogelijkheid van een voorterras voor zijn horecagelegenheid, de door hem voorgestelde alternatieve locatie voor een kantoorpand aan de overzijde van de weg ten onrechte niet heeft onderzocht.

5.1. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de alternatieve locatie niet voldoet aan de randvoorwaarden, omdat voor de plaatsing van ORAC's op die locatie een lichtmast moet worden verplaatst. Deze stelling is blijkens het verhandelde ter zitting onjuist. Het college heeft aan de hand van getoonde foto's van de alternatieve locatie erkend dat plaatsing van de ORAC's op die locatie zou moeten kunnen plaatsvinden naast de lichtmast.

Uit de nota van antwoord kan worden afgeleid dat het college bij de beoordeling van een (alternatieve) locatie rekening houdt met de aanwezigheid van een horecagelegenheid met een terras. De aanwezigheid hiervan kan derhalve aanleiding geven een alternatieve locatie te onderzoeken. Echter, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit had [appellant] voor zijn pand geen terras en niet gebleken is dat destijds een concreet voornemen tot de plaatsing van een terras bestond. Ter zitting heeft het college gesteld dat [appellant] pas na het nemen van het bestreden besluit een melding heeft gedaan voor een terras voor zijn pand aan de 3e Louise de Colignystraat. Gelet op het vorenstaande bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen aanleiding om vanwege enkel de mogelijkheid van het plaatsen van een terras de alternatieve locatie te onderzoeken. De door [appellant] naar voren gebrachte alternatieve locatie leidt derhalve evenmin tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie 65-23 als locatie voor de ORAC's heeft kunnen aanwijzen.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. De Jong

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

628.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature