U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:
Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201107998/1/V2.

Datum uitspraak: 29 november 2012

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2011 in zaak nr. 11/524 in het geding tussen:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 juni 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 14 december 2010 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de feitelijke gezinsband tussen de vreemdeling en haar pleegmoeder als verbroken moet worden beschouwd, zodat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daartoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat niet in geschil is dat de vreemdeling in maart 2009 in Somalië op traditionele wijze is gehuwd en dat, nu zij derhalve een eigen gezin heeft gevormd, moet worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband tussen haar en haar pleegmoeder is verbroken.

2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 , voor zover thans van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die als minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 is verleend.

Volgens paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, dienen de gezinsleden, om voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk te hebben behoord tot diens gezin. Biologische en niet biologische (pleeg- of adoptie)kinderen (minderjarig en meerderjarig) behoren niet langer tot het gezin van de hoofdpersoon, indien de gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor, indien het kind een eigen gezin heeft gevormd doordat het is gehuwd of een relatie is aangegaan, aldus de Vc 2000.

2.2. De vreemdeling, geboren op 1 januari 1995 en van Somalische nationaliteit, beoogt verblijf bij haar in Nederland woonachtige pleegmoeder. Niet in geschil is dat de vreemdeling in maart 2009 in Somalië op traditionele wijze is gehuwd, uit welk huwelijk in maart 2010 een zoon is geboren.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris er bij de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 ten onrechte vanuit is gegaan dat door het in maart 2009 in Somalië gesloten huwelijk van de vreemdeling de gezinsband tussen haar en haar pleegmoeder als verbroken moet worden beschouwd. Door voor dat oordeel van belang te achten dat de staatssecretaris niet heeft bestreden dat de vreemdeling minderjarig is, heeft de rechtbank niet onderkend dat volgens het door de staatssecretaris gevoerde, ter zake geldende beleid een gezinsband als verbroken kan worden beschouwd, indien het kind, ook in geval van minderjarigheid, een eigen gezin heeft gevormd doordat het is gehuwd of een relatie is aangegaan. Doordat de vreemdeling in het huwelijk is getreden, uit welk huwelijk een zoon is geboren, heeft zij een eigen gezin gevormd. Gelet hierop heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling niet voldoet aan het in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 neergelegde vereiste dat zij feitelijk dient te behoren tot het gezin van degene bij wie verblijf in Nederland wordt beoogd.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 14 december 2010 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop na hetgeen hiervoor is overwogen nog moet worden beslist.

4. Aan de hierna niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.

5. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 . Door zich op het standpunt te stellen dat het in paragraaf B14/2 van de Vc 2000 neergelegde beleid, dat ziet op zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv) te verlenen, niet op haar van toepassing is, omdat zij is gehuwd, heeft de staatssecretaris niet onderkend dat volgens dat beleid een gehuwde minderjarige slechts als meerderjarige wordt aangemerkt, indien het om een rechtsgeldig huwelijk gaat, aldus de vreemdeling.

5.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is de minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, van het Vreemdelingenbesluit 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met verblijf als amv.

Volgens paragraaf B14/2.2 van de Vc 2000 gelden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als amv de volgende cumulatieve voorwaarden:

1. de vreemdeling is minderjarig;

2. de vreemdeling is alleenstaand;

3. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw 2000 ;

4. de vreemdeling kan zich naar het oordeel van de minister niet zelfstandig handhaven in het land van herkomst of een ander land waarnaar hij redelijkerwijs toe kan gaan; en

5. voor de vreemdeling ontbreekt naar het oordeel van de minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang in het land van herkomst of een ander land waarnaar hij redelijkerwijs toe kan gaan.

Volgens paragraaf B14/2.2.1, voor zover thans van belang, wordt minderjarigheid beoordeeld naar Nederlands recht. Ingevolge artikel 1:233 van het Burgerlijk Wetboek geldt als voorwaarde voor minderjarigheid onder meer dat de persoon niet is gehuwd. Daarbij is toegelicht dat voor de vaststelling of een vreemdeling als gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk als meerderjarig dient te worden beschouwd van belang is of het huwelijk naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend. Krachtens artikel 5 van de Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk alleen erkend, indien het rechtsgeldig is ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond. Een minderjarige wordt derhalve niet meerderjarig door een niet erkend traditioneel huwelijk.

5.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling in maart 2009 in Somalië op traditionele wijze is gehuwd. Het besluit van 14 december 2010 geeft er geen blijk van dat de staatssecretaris heeft onderzocht of en heeft vastgesteld dat dat huwelijk ingevolge het Somalische recht rechtsgeldig is en derhalve naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend. Nu uit het in paragraaf B14/2.2.1 van de Vc 2000 neergelegde beleid volgt dat de erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk van belang is voor de vaststelling of een vreemdeling als gevolg van dat huwelijk als meerderjarig dient te worden beschouwd, heeft de staatssecretaris zich niet louter onder verwijzing naar voormelde paragraaf op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling wegens de enkele omstandigheid dat zij is gehuwd niet onder het beleid voor amv's valt. Mitsdien heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op vergunningverlening krachtens artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 .

De beroepsgrond slaagt.

6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is het beroep gegrond. Het besluit van 14 december 2010 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

7. De Afdeling ziet aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

7.1. Volgens paragraaf B14/2.2.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aangenomen, indien in het land van herkomst of het land waarnaar de vreemdeling redelijkerwijs toe kan gaan de echtgeno(o)t(e) in een niet-erkend traditioneel huwelijk aanwezig is.

7.2. Zo al moet worden aangenomen dat het door de vreemdeling in Somalië gesloten traditionele huwelijk naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht niet wordt erkend en dat zij derhalve niet, als gevolg van dat huwelijk, als meerderjarig dient te worden beschouwd, dan kan zij niettemin geen aanspraak maken op vergunningverlening krachtens artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 , omdat alsdan volgens het in paragraaf B14 /2.2.4 van de Vc 2000 neergelegde beleid, dat niet kennelijk onredelijk is te achten, wordt aangenomen dat voor haar in Somalië adequate opvang bestaat. De vreemdeling voldoet derhalve, omdat zij in Somalië is gehuwd, in geen geval aan de cumulatieve voorwaarden die gelden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.

7.3. Gezien het vorenstaande, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2011 in zaak nr. 11/524;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 14 december 2010, kenmerk 0902.05.1315;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter w.g. Klinkers

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012

549.

Verzonden: 29 november 2012

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature