Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verleen monumentenvergunning voor een uitbreiding van het gemeentehuis.

Uit art. 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met onderdeel 3.1 van bijlage I bij die wet, vloeit voort dat, indien een bestemmingsplan als bedoeld in afdeling 3.1 van de Wro de ontwikkeling van 20 woningen of meer mogelijk maakt, de Chw van toepassing is op de besluiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van die woningen.

Het bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in afdeling 3.1 van de Wro. De uitbreiding van het gemeentehuis is onderdeel van een bouwplan dat tevens voorziet in de bouw van 52 woningen en een ondergrondse parkeergarage. Het gemeentehuis, de woningen en de parkeergarage zijn,fysiek met elkaar verbonden. Vergunninghoudster kon derhalve volstaan met het indienen van één aanvraag om bouwvergunning. Dat betekent dat de bouwvergunning die voor de realisering van het bouwplan vereist is, een besluit is als bedoeld in art. 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw. Nu het gemeentehuis een beschermd monument is, is voor wijziging of verstoring daarvan een monumentenvergunning als bedoeld in art. 11, tweede lid, van de Monumentenwet vereist. Op grond van art. 54, eerste lid, van de Woningwet dient een aanvraag om bouwvergunning te worden aangehouden, indien voor het bouwplan tevens een monumentenvergunning is vereist. Dit betekent dat de bouwvergunning niet kan worden verleend alvorens de monumentenvergunning is verleend. Ook de monumentenvergunning is derhalve een besluit als bedoeld in art. 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw. De rb. heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Chw van toepassing is.

Uit de mvt op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met art. 1.9 van die wet beoogd heeft een verband te eisen tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

De normen uit de Monumentenwet strekken tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Het feitelijk belang waarin Omega Properties dreigt te worden geraakt, is het commerciële belang bij de aantrekkelijkheid van het vastgoed dat zij verhuurt. Dat is geen belang dat valt onder het beschermingsbereik van de normen uit de Monumentenwet en evenmin een belang dat verweven is met de algemene belangen die de Monumentenwet beoogt te beschermen. De normen uit de Monumentenwet strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van Omega Properties. Gelet op het bepaalde in art. 1.9 van de Chw kan zij zich niet met succes op deze normen beroepen.

Zoals de rb. terecht heeft overwogen, komt bij toepassing van de relativiteitseis aan formele beginselen van behoorlijk bestuur geen zelfstandige betekenis toe. Voor de inroepbaarheid daarvan is het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm, in dit geval de normen uit de Monumentenwet, bepalend. Het betoog van Omega Properties dat het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, is ingegeven door haar opvatting omtrent het beschermingsbereik van die normen, nu zij het college verwijt geen acht te hebben geslagen op het belang van de kwaliteit van de leefomgeving van het monument dat in haar visie binnen dat beschermingsbereik valt. Omdat die visie blijkens het vorenoverwogene onjuist is, faalt haar betoog.

De rb. heeft derhalve terecht geoordeeld dat het door Omega Properties ingestelde beroep, gelet op art. 1.9 van de Chw, niet kan leiden tot vernietiging van de monumentenvergunning, zodat het beroep reeds daarom ongegrond is.

Ongegrond hoger beroep.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201113488/1/A2.

Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de commanditaire vennootschap Omega Properties C.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 november 2011 in zaak nr. 11/1488 in het geding tussen:

Omega Properties

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het college aan[vergunninghoudster] een monumentenvergunning verleend voor een uitbreiding van het gemeentehuis aan Het Rond 1 te Zeist.

Bij uitspraak van 8 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Omega Properties daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Omega Properties bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Omega Properties heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar Omega Properties, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, vergezeld van mr. J.H.G. Smit en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, advocaat te Utrecht, en G.J. Brinkman, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge artikel 1.9 vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

In onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw, zoals die luidde ten tijde van belang, wordt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden aangemerkt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Chw .

Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet), zoals die luidde voor 1 oktober 2010, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:

a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Woningwet , zoals die luidde voor 1 oktober 2010, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien voor het bouwwerk een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet is vereist.

Bij invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet gewijzigd en is artikel 54 van de Woningwet komen te vervallen.

Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Invoeringswet Wabo , voor zover thans van belang, blijft het recht zoals dat gold voor 1 oktober 2010 van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van beschikkingen op aanvragen om monumentenvergunningen en bouwvergunningen die voor dat tijdstip zijn ingediend.

2.2. Het gemeentehuis is aangewezen als beschermd monument. Op 30 september 2010 heeft [vergunninghoudster] een aanvraag om monumentenvergunning ingediend voor uitbreiding van het gemeentehuis met een glazen tussenbouw, raadzaal, burgerzaal en een kelder. De uitbreiding is onderdeel van de herontwikkeling van het vierde kwadrant van het centrum van Zeist, die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan "Het Rond - vierde kwadrant 2009". De herontwikkeling omvat voornoemde uitbreiding van het gemeentehuis, de bouw van een ondergrondse parkeergarage, 97 appartementen en drie grondgebonden woningen en de herinrichting van de openbare ruimte tussen Het Rond, de Eerste Dorpsstraat en het Walkartpark.

Gelijktijdig met de aanvraag om monumentenvergunning heeft [vergunninghoudster] de voor de uitbreiding aan het gemeentehuis vereiste bouwvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet tevens op de bouw van de daaraan verbonden ondergrondse parkeergarage en 52 woningen.

2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Chw van toepassing is, omdat de monumentenvergunning noodzakelijk is voor de realisering van de met het bestemmingsplan beoogde herontwikkeling van het vierde kwadrant van het centrum van Zeist, zijnde een project dat voorziet in de bouw van meer dan twintig woningen.

Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de bepalingen uit de Monumentenwet kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van Omega Properties en dat, gelet op artikel 1.9 van de Chw , het door haar tegen de monumentenvergunning ingestelde beroep reeds daarom ongegrond is.

2.4. Omega Properties betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Chw van toepassing is, omdat de monumentenvergunning niet is vereist voor het kunnen realiseren van de woningen. Voor zover de Chw wel van toepassing is, betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 1.9 van de Chw aan haar kan worden tegengeworpen. Zij stelt belang te hebben bij behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving, omdat die mede bepalend is voor de commerciële aantrekkelijkheid van het vastgoed dat zij verhuurt. Dit belang is dermate verweven met de algemene belangen die de Monumentenwet beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de normen uit de Monumentenwet niet strekken tot bescherming van haar belang. Door geen rekening te houden met de invloed van het bouwplan op de leefomgeving heeft het college bovendien in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, aldus Omega Properties.

2.4.1. Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw , gelezen in samenhang met onderdeel 3.1 van bijlage I bij die wet, vloeit voort dat, indien een bestemmingsplan als bedoeld in afdeling 3.1 van de Wro de ontwikkeling van 20 woningen of meer mogelijk maakt, de Chw van toepassing is op de besluiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van die woningen.

Het bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in afdeling 3.1 van de Wro. De uitbreiding van het gemeentehuis is onderdeel van een bouwplan dat tevens voorziet in de bouw van 52 woningen en een ondergrondse parkeergarage. Het gemeentehuis, de woningen en de parkeergarage zijn, zoals het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, fysiek met elkaar verbonden. [vergunninghoudster] kon derhalve volstaan met het indienen van één aanvraag om bouwvergunning. Dat betekent dat de bouwvergunning die voor de realisering van het bouwplan vereist is, een besluit is als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw . Nu het gemeentehuis een beschermd monument is, is voor wijziging of verstoring daarvan een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet vereist. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Woningwet dient een aanvraag om bouwvergunning te worden aangehouden, indien voor het bouwplan tevens een monumentenvergunning is vereist. Dit betekent dat de bouwvergunning niet kan worden verleend alvorens de monumentenvergunning is verleend. Ook de monumentenvergunning is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw . De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Chw van toepassing is.

2.4.2. Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van die wet beoogd heeft een verband te eisen tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

De normen uit de Monumentenwet strekken tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Het feitelijk belang waarin Omega Properties dreigt te worden geraakt, is het commerciële belang bij de aantrekkelijkheid van het vastgoed dat zij verhuurt. Dat is geen belang dat valt onder het beschermingsbereik van de normen uit de Monumentenwet en evenmin een belang dat verweven is met de algemene belangen die de Monumentenwet beoogt te beschermen. De normen uit de Monumentenwet strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van Omega Properties. Gelet op het bepaalde in artikel 1.9 van de Chw kan zij zich niet met succes op deze normen beroepen.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt bij toepassing van de relativiteitseis aan formele beginselen van behoorlijk bestuur geen zelfstandige betekenis toe. Voor de inroepbaarheid daarvan is het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm, in dit geval de normen uit de Monumentenwet, bepalend. Het betoog van Omega Properties dat het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, is ingegeven door haar opvatting omtrent het beschermingsbereik van die normen, nu zij het college verwijt geen acht te hebben geslagen op het belang van de kwaliteit van de leefomgeving van het monument dat in haar visie binnen dat beschermingsbereik valt. Omdat die visie blijkens het vorenoverwogene onjuist is, faalt haar betoog.

De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het door Omega Properties ingestelde beroep, gelet op artikel 1.9 van de Chw , niet kan leiden tot vernietiging van de monumentenvergunning, zodat het beroep reeds daarom ongegrond is.

2.4.3. Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Poot

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

362-686.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature