Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 13 november 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2006 vastgesteld op nihil en de aan hem uitbetaalde voorschotten huurtoeslag ten bedrage van € 1.208,00 teruggevorderd.

Uitspraak



201104821/1/A2.

Datum uitspraak: 7 maart 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Snakkerburen, gemeente Leeuwarden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 maart 2011 in zaken nrs. 10/1191 en 10/1192 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2006 vastgesteld op nihil en de aan hem uitbetaalde voorschotten huurtoeslag ten bedrage van € 1.208,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 12 maart 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2008 vastgesteld op nihil en de aan hem uitbetaalde voorschotten huurtoeslag ten bedrage van € 1.484,00 teruggevorderd.

Bij afzonderlijke besluiten van 20 mei 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen de besluiten van 13 november 2008 onderscheidenlijk 12 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 26 april 2011, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2011, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. E.A. van Wieren, advocaat te Leeuwarden, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck en mr. drs. J.H.E. van der Meer, beiden werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover hier van belang, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning.

Ingevolge het derde lid, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2007 en derhalve van toepassing is op het toeslagjaar 2006, wordt geen huurtoeslag toegekend voor de huur van een woonschip.

Met de inwerkingtreding op 1 januari 2007 van de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van de Wht (wonen op water; Stb. 2006, 618) is in artikel 1 van de Wht na onderdeel i, onder lettering van onderdeel j als onderdeel k, een nieuw onderdeel j ingevoegd en is het derde lid van artikel 11 vervallen onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2007 en derhalve van toepassing is op het toeslagjaar 2008, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.

Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.

Ingevolge het tweede lid zijn roerend alle zaken die niet onroerend zijn.

Ingevolge artikel 7:233 BW wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, BW worden in dit wetboek onder schepen verstaan alle zaken, geen luchtvaartuig zijnde, die blijkens hun constructie bestemd zijn om te drijven en drijven of hebben gedreven.

2.2. [appellant] is sinds 1 januari 2006 huurder van een eenpersoonswooneenheid, gelegen aan [locatie] te Snakkerburen (vóór 1 januari 2011 aangeduid als[locatie] te Lekkum; hierna: de wooneenheid). De wooneenheid maakt deel uit van een complex van vier wooneenheden, opgetrokken uit beton en met horizontale dwarsverbindingen gelast aan stalen spudpalen die in de waterbodem zijn verankerd. De loopplank tussen de wal en het complex is nagelvast bevestigd.

2.3. Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 13 november 2008 en 12 maart 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2006 en 2008 definitief vastgesteld op nihil en de reeds verstrekte voorschotten teruggevorderd. Daaraan heeft de Belastingdienst met betrekking tot het jaar 2006 ten grondslag gelegd dat de wooneenheid, waarvoor [appellant] huurtoeslag heeft aangevraagd, is gelegen op een woonschip, zodat hiervoor ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wht geen huurtoeslag kan worden toegekend. Met betrekking tot het jaar 2008 heeft de Belastingdienst zich, zoals nader toegelicht in beroep, op het standpunt gesteld dat de wooneenheid is gelegen op een woonschip, zijnde een roerende zaak, zodat ingevolge artikel 11, eerste lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht geen recht op huurtoeslag bestaat.

De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst gevolgd.

De huurtoeslag over 2008

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de wooneenheid voldoet aan de definitie van woonruimte in artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht , zodat de Belastingdienst hem ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor huurtoeslag over het jaar 2008. Het complex waarin de wooneenheid is gelegen dient als onroerende zaak te worden aangemerkt, omdat deze naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, gelet op de constructie ervan en de bedoeling van de gebruiker, aldus [appellant]. Hij wijst er in dit verband op dat de wooneenheid verankerd is in de waterbodem en een vaste verbinding heeft met de wal.

2.4.1. Per 1 januari 2007 is de Wht gewijzigd teneinde huurders van woningen op het water die een gebouwde onroerende zaak zijn in aanmerking te brengen voor huurtoeslag. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het huidige artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht (Kamerstukken II, 2006/07, 30 811, nr. 3, blz. 1-3) blijkt dat de wetgever met deze bepaling bewust heeft aangesloten bij de definitie van woonruimte in artikel 7:233 van het BW en het niet de bedoeling is huurtoeslag mogelijk te maken "voor woonschepen die verplaatst kunnen worden en dus roerend zijn". Hierbij wordt voor de toetsingsmaatstaven van het criterium gebouwde onroerende zaak verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin). Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een gebouw duurzaam met de grond verenigd is als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van het BW , en daarmee onroerend is in de zin van die bepaling, als maatstaf geldt dat het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, gelet ook op de bedoeling van de bouwer, voor zover deze naar buiten kenbaar is.

2.4.2. Gelet op de - betonnen - constructie van het complex waarin de wooneenheid is gelegen, de vaste verbinding aan spudpalen die in de waterbodem zijn verankerd en de opgang die een geheel vaste verbinding vormt tussen de wal en het complex, alsmede in aanmerking genomen dat, hetgeen door de Belastingdienst niet weersproken is, het complex bestemd is om duurzaam op de plaats aan [locatie te blijven en het duurzaam aan die plaats gebonden is, moet de wooneenheid als een op het water gebouwde onroerende zaak worden aangemerkt. Aan de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2010, LJN: BK9136, en van het Gerechtshof Arnhem van 27 juli 2010, LJN: BN5914 (www.rechtspraak.nl), waar de Belastingdienst in zijn verweer op heeft gewezen, komt in dit geval geen betekenis toe, omdat de aan die arresten ten grondslag liggende feiten niet vergelijkbaar zijn met het geval van [appellant]. Dat, zoals de Belastingdienst stelt, het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden voor het complex een ontheffing van het verbod om ligplaats in te nemen heeft verleend, leidt niet tot een ander oordeel, omdat regulering van ligplaatsen geschiedt uit oogpunt van ruimtelijke ordening dan wel van veiligheid, gezondheid en het aanzien van de gemeente en de desbetreffende criteria niet van belang zijn bij beantwoording van de vraag of een zaak roerend of onroerend is.

Het vorenoverwogene brengt mee dat de woonruimte van [appellant] een woning is in de zin van artikel 11, eerste lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht , waarvoor huurtoeslag kan worden toegekend. De rechtbank heeft dit niet onderkend en derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over 2008 terecht heeft vastgesteld op nihil.

Het betoog slaagt.

De huurtoeslag over 2006

2.5. Voor de beantwoording van de vraag of de Belastingdienst [appellant], gelet op artikel 11, derde lid, van de Wht , terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor huurtoeslag over het jaar 2006, omdat de wooneenheid is gelegen op een woonschip, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 8:1, eerste lid, van het BW .

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wooneenheid is gelegen op een schip in de zin van die bepaling, zodat de Belastingdienst hem ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor huurtoeslag over het jaar 2006.

2.5.1. Gelet op de verankering in de waterbodem van het complex met stalen spudpalen waarop de wooneenheid rust en de vaste verbinding met de wal, is het complex geen drijvende constructie als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, van het BW . Dat het complex op enigerlei wijze over water is vervoerd naar de huidige ligplaats doet daar niet aan af, omdat het blijkens zijn constructie niet bestemd is om te drijven en geen vaarvermogen heeft. Zoals in 2.4.2 is overwogen, moet de wooneenheid in dit geval als een gebouwde onroerende zaak worden aangemerkt. Gelet daarop heeft de Belastingdienst de wooneenheid ten onrechte aangemerkt als een woonschip in de zin van artikel 11, derde lid, van de Wht . De rechtbank heeft dit niet onderkend en derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over 2006 terecht heeft vastgesteld op nihil.

Het betoog slaagt.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op het in 2.4.2 en 2.5.1 overwogene heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant] over 2006 en 2008 ten onrechte op basis van de in 2.3 weergegeven motivering vastgesteld op nihil en dientengevolge de uitbetaalde voorschotten over die jaren ten onrechte teruggevorderd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 20 mei 2010 van de Belastingdienst alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst dient opnieuw op de bezwaren van [appellant] te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Voor zover [appellant] heeft beoogd zijn aanspraak op huurtoeslag over 2007 aan de orde te stellen, kan daarop in deze procedure niet worden ingegaan, omdat deze alleen betrekking heeft op besluiten tot vaststelling van de huurtoeslag over de jaren 2006 en 2008.

2.7. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De proceskosten zijn forfaitair bepaald en voor het beroep is uitgegaan van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht .

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 maart 2011 in zaken nrs. 10/1191 en 10/1192;

III. verklaart de bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;

IV. vernietigt de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 20 mei 2010, beide met kenmerk BEZ13 BT10;

V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.825,95 (zegge: achttienhonderdvijfentwintig euro en vijfennegentig cent), waarvan € 1.748,00 (€ 874,00 in beroep en € 874,00 in hoger beroep) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 309,00 (zegge: driehonderdnegen euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Dallinga

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012

18-710.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature