U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 20 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellant] over 2007 vastgesteld op een bedrag van € 90 en een bedrag van € 1.133,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Uitspraak



201011579/1/H2.

Datum uitspraak: 13 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 oktober 2010 in zaak nr. 09/2879 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellant] over 2007 vastgesteld op een bedrag van € 90 en een bedrag van € 1.133,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2010, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Bij brieven van 3 maart 2011 en 26 mei 2011 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden voorschotten, indien deze zijn verleend, verrekend met de tegemoetkoming.

Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst niet in redelijkheid de reeds uitbetaalde voorschotten heeft kunnen terugvorderen. Hij voert aan dat de Belastingdienst zorgtoeslag aan hem heeft toegekend en uitbetaald zonder dat hij een aanvraag daartoe heeft ingediend, en dat de Belastingdienst dat vervolgens is blijven doen, terwijl hij begin 2007 heeft geprobeerd de toeslag stop te zetten. Bovendien heeft de Belastingdienst het burgerservicenummer van zijn partner aan een andere achternaam gekoppeld. Volgens [appellant] zijn deze door de Belastingdienst gemaakte fouten niet aan hem toe te rekenen, waardoor het niet redelijk is hem te laten opdraaien voor het ten onrechte uitbetaalde bedrag aan voorschotten zorgtoeslag.

2.2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst de zorgtoeslag in 2007 mocht continueren, aangezien de aanvraag zorgtoeslag die [appellant] voor 2006 heeft ingediend, ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir ook geldt als aanvraag voor de daarop volgende jaren. Weliswaar kan aan [appellant] worden toegegeven dat de Belastingdienst niet adequaat op zijn wijzigingsverzoek heeft gereageerd, hetgeen de Belastingdienst ook heeft erkend, en dat deze dienst slordigheidsfouten heeft gemaakt door het burgerservicenummer van zijn partner te koppelen aan een andere naam, maar dat leidt er nog niet toe dat hij er op kon en mocht vertrouwen dat de Belastingdienst de voorschotten niet zou terugvorderen, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr. 200909913/1/H2) vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van, voor zover van belang, een voorschot zorgtoeslag geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die verlening kan worden herzien. De voorschotten worden ook verrekend met de tegemoetkoming hetgeen eveneens kan leiden tot een terugvordering. In artikel 26 van de Awir is voorts dwingendrechtelijk bepaald dat indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. Nu in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst van terugvordering kan afzien, is de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst terecht heeft bepaald dat [appellant] het bedrag van € 1.133,00 moet terugbetalen. [appellant] kan de Belastingdienst wel verzoeken om een betalingsregeling, indien hij door de terugvordering in financiële problemen raakt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011

18-705.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature