Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het projectbesluit "Ophoging en voorbelasting De Winkelbuurt" genomen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



200910038/1/H1.

Datum uitspraak: 29 december 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Bescherming Woonklimaat Abcoude Zuid, [appellant A], [appellant B] en [appellant C], onderscheidenlijk gevestigd en wonend te [woonplaats] (hierna: de Vereniging en anderen),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 11 november 2009 in zaak nrs. 09/2393 en 09/2394 in het geding tussen:

de Vereniging en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Abcoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het projectbesluit "Ophoging en voorbelasting De Winkelbuurt" genomen.

Bij uitspraak van 11 november 2009, verzonden op 12 november 2009, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door de Vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2010, waar de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [appellant C], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van Raaij, ir. A. Hulshuis, K. Rus en ir. P.W.J. van Dijk, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.

Ingevolge het tweede lid, bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.

Ingevolge het vierde lid, kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college.

Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.

2.2. Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit zijn neergelegd.

2.3. Het projectbesluit ziet op het aanleggen van een tijdelijke watergang en het ophogen en voorbelasten met zand tot een maximale hoogte van +2,90 m NAP van omstreeks 15 hectare grond gelegen tussen de Burgemeester Dedelstraat en de Winkeldijk te Abcoude (hierna: het projectgebied). Het projectbesluit betreft de voorbereidende werkzaamheden voor het realiseren van omstreeks 200 woningen.

Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft de raad der gemeente Abcoude het bestemmingsplan "De Winkelbuurt" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woonwijk in het projectgebied. Bij brief van 30 december 2009 hebben de Vereniging en anderen tegen het besluit van 15 oktober 2009 beroep bij de Afdeling ingesteld. Bij uitspraak van 1 april 2010 in zaak nr. 200910190/2/R2 heeft de voorzitter, voor zover hier van belang, het verzoek van de Vereniging en anderen om bij wijze van voorlopige voorziening hangende het ingestelde beroep het besluit van 15 oktober 2009 te schorsen, afgewezen.

2.4. De Vereniging en anderen betogen dat de voorzieningenrechter een verkeerde toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door te overwegen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat op voorhand buiten twijfel is dat woningbouw niet op enigerlei vorm in het projectgebied kan worden verwezenlijkt. Hiertoe voeren zij aan dat de voorzieningenrechter in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro ten onrechte geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat het projectbesluit wat betreft toepassingsbereik en rechtsgevolgen aanzienlijk verschilt van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).

2.4.1. Ter beoordeling of een bestuursorgaan in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het bouwrijp maken van gronden ter verwezenlijking van woningbouw, hanteert de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 23 december 2009 in zaak nr. 200902220/1/H1 en in de uitspraak van 27 december 2006 in zaak nr. 200600025/1) de toetsingsmaatstaf of niet op voorhand buiten twijfel staat dat woningbouw niet in enigerlei vorm op de desbetreffende locatie kan worden verwezenlijkt.

2.4.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro (onder meer in Kamerstukken II 2003/04, 28 916, nr. 9, blz. 9-10) is - samengevat weergegeven - vermeld dat een projectbesluit op korte termijn in een nieuwe ontwikkeling voorziet die later, voorzien van een beheersmatige regeling, wordt ingepast in een bestemmingsplan. Het projectbesluit kan, zoals in dit geval, de voorbereidende werkzaamheden voor het realiseren van omstreeks 200 woningen in het projectgebied betreffen, waarna de woningbouw ter plaatse bij de vaststelling van het bestemmingsplan concreet wordt ingevuld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr. 201004647/1/H1) kan de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen, gelet op artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro , slechts worden aangewend voor het verwezenlijken van een project. De Afdeling heeft in die uitspraak, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro, eveneens overwogen dat het rechtskarakter van een projectbesluit in het stelsel van de Wro moet worden onderscheiden van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro . Het projectbesluit heeft, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro , alleen tot gevolg dat voor het desbetreffende project het geldende bestemmingsplan opzij wordt gezet.

2.4.3. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de voorzieningenrechter in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro, anders dan De Vereniging en anderen betogen, terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het projectbesluit wat betreft toepassingsbereik en rechtsgevolgen verschilt van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO . Dit betekent dat de vaste rechtspraak inzake de beoordeling of een bestuursorgaan in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid krachtens artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen voor het bouwrijp maken van gronden ter verwezenlijking van woningbouw, kan worden voortgezet in de situatie waarin voor hetzelfde doel gebruik is gemaakt van de bevoegdheid krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wro een projectbesluit te nemen. Gelet hierop, bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter een verkeerde toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd.

Het betoog faalt.

2.5. De Vereniging en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat aan het projectbesluit geen deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. Hiertoe voeren zij aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat op voorhand buiten twijfel is dat woningbouw niet in enigerlei vorm in het projectgebied kan worden verwezenlijkt. In dit verband voeren zij aan dat de beoogde woningbouw in strijd is met het in de Nota Ruimte vervatte rijksbeleid voor Nationale Landschappen en met het provinciale beleid inzake de rode contour. Verder is het projectbesluit volgens hen niet feitelijk uitvoerbaar, aangezien het gebruik van de zandtransportleiding ten behoeve van de ophoging, zoals het college heeft beoogd, niet mogelijk is. Tot slot voeren zij aan dat het projectbesluit economisch onuitvoerbaar is, omdat uit economisch oogpunt onvoldoende zekerheid bestaat dat de woningbouw kan worden gerealiseerd.

2.5.1. De ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit is neergelegd in de notitie "ruimtelijke onderbouwing projectbesluit ophoging/voorbelasting De Winkelbuurt" van 7 juli 2009. Hierin is vermeld dat in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan nader wordt ingegaan op het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente. Er bestaat derhalve, anders dan de Vereniging en anderen betogen, geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de vraag of de beoogde woningbouw in het projectgebied aanvaardbaar is iedere motivering ontbeert. Voorts heeft de voorzieningenrechter in hetgeen De Vereniging en anderen hebben aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat op voorhand buiten twijfel is dat woningbouw niet in enigerlei vorm in het projectgebied kan worden verwezenlijkt. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de beoogde woningbouw als gevolg van het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht van 23 juni 2009 in overeenstemming is met het provinciale beleid inzake de rode contour. Daargelaten de vraag of het gebruik van de zandtransportleiding, die reeds aanwezig is in verband met werkzaamheden aan de rijksweg A2, ten behoeve van de ophoging mogelijk is, blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de aanvoer van zand met behulp van vrachtwagens als alternatief voor dit gebruik geldt. Tot slot heeft het college ter zitting toegelicht dat ten tijde van het nemen van het projectbesluit sprake was van een batig saldo van de Europese aanbesteding voor grondbiedingen van € 7,2 miljoen. Op grond hiervan valt niet op voorhand uit te sluiten dat het uit economisch oogpunt mogelijk is om in enigerlei vorm woningbouw in het projectgebied te realiseren. Gelet op het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan het projectbesluit ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

2.6. De Vereniging en anderen betogen tot slot dat het projectbesluit in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn is genomen, dat het projectgebied deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam, die door UNESCO op de werelderfgoedlijst is geplaatst, en dat in het projectgebied als "behoudenswaardig" gekwalificeerde archeologische resten aanwezig zijn.

2.6.1. Dit betoog is voor het eerst uitdrukkelijk in hoger beroep aangevoerd. Voorts hebben De Vereniging en anderen tegen het ontwerp projectbesluit geen inhoudelijke zienswijzen ingediend met betrekking tot genoemde punten. Voor zover zij betogen dat zij in het beroepschrift van 26 augustus 2009 hebben verzocht de door hen tegen het ontwerpbestemmingsplan "De Winkelbuurt" ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, kan hetgeen in de zienswijze is vermeld met deze enkele zin niet worden aangemerkt als - ook voor de voorzieningenrechter en de andere partijen als zodanig herkenbare - gronden van het beroep in de voorliggende procedure tegen het projectbesluit.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds voor de voorzieningenrechter had kunnen worden gevoerd en de Vereniging en anderen dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen hadden behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010

357-593.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature