Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 januari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Uitspraak



200900772/1/V6.

Datum uitspraak: 9 december 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 december 2008 in zaak nr. 08/2478 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 14 april 2008 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 maart 2009. Deze brieven zijn aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt onder toelating verstaan: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de RWN wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba toelating en hoofdverblijf heeft.

Ingevolge artikel 10 kan de Kroon, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van, voor zover thans van belang, het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c.

2.2. De minister heeft de afwijzing van het verzoek van de vreemdeling bij besluit van 14 april 2008 gehandhaafd, aangezien deze niet voldoet aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN . De vreemdeling was van 2 tot 20 september 2005 niet in het bezit van een geldige verblijfsvergunning, zodat sprake is van een "verblijfsgat", aldus de minister.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vaststaat dat hij tussen 2 en 20 september 2005 geen verblijfsvergunning bezat. Weliswaar was hij in die periode niet in het bezit van een verblijfsvergunning in de vorm van een pasje, maar wel van een verblijfsaantekening op basis waarvan hij rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Nu in zijn geval geen sprake was van eerste toelating, omdat hij in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag om voorgezette toelating was, voldeed hij aan de vereisten van artikel 8 van de RWN . De minister heeft zijn verzoek derhalve ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft dat niet onderkend, aldus [appellant].

2.3.1. In de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) staat in de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN vermeld dat gedurende de vijf jaren v óór het indienen van het verzoek om naturalisatie het verblijfsrecht van verzoeker niet onderbroken mag zijn. Het vereiste van ononderbroken toelating en hoofdverblijf geldt eveneens voor de periode vanaf het moment van indiening van het verzoek tot en met het besluit op het verzoek. Gedurende de periode van vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek én gedurende de periode vanaf de indiening van het verzoek tot en met het besluit op het verzoek mogen er derhalve geen zogenaamde "verblijfsgaten" voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijf jaar te lopen.

In de Handleiding staat tevens dat sprake is van toelating in de zin van de RWN, indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000. De vreemdeling dient dit rechtmatige verblijf aan te tonen aan de hand van een verblijfsdocument.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2007 in zaak nr. 200609246/2; JV 2007/410) is dit in overeenstemming met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Kamerstukken II 1997/98, 25 891, nr. 3, pag. 4), het wijzigingsvoorstel het algemene principe van het geïntegreerde vreemdelingenbeleid ook voor het nationaliteitsrecht uitwerkt, hetgeen onder meer betekent dat de in de wet genoemde termijnen van verblijf in Nederland eerst aanvangen, nadat de vreemdeling door de overheid is toegelaten. Toelating is in dit verband te verstaan als de instemming door het bevoegde gezag met het bestendig verblijf van een vreemdeling hier te lande, zoals onder andere kan blijken uit de afgifte van een vergunning tot vestiging, een vergunning tot verblijf of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Zij is een rechtshandeling, een verklaringsdaad met beoogde vreemdelingenrechtelijke rechtsgevolgen, een instemmingsverklaring met het bestendig verblijf hier te lande van de vreemdeling, aldus de Memorie van Toelichting.

2.3.2. Vast staat dat de aan [appellant] verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'het verrichten van arbeid in loondienst bij [naam bedrijf]' een geldigheidsduur had tot 2 september 2005. Verder staat vast dat [appellant] in de periode tussen 2 en 20 september 2005 rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 . Weliswaar was het [appellant] in die periode, in afwachting van voormelde aanvraag om wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning, toegestaan om in Nederland te verblijven, maar gelet op hetgeen in 2.3.1. is weergegeven, is dit verblijf niet aan te merken als toelating in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de RWN . De toelating is eerst aangevangen met de verlening van de door [appellant] gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met ingang van 20 september 2005, aangezien op dat moment voor het eerst zekerheid bestond dat door het bevoegd gezag opnieuw met zijn verblijf hier te lande werd ingestemd. Dat betekent dat in voormelde periode een verblijfsgat bestaat en [appellant] daarom niet voldoet aan de vereisten van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN . De rechtbank heeft dat terecht overwogen.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt verder dat gezien zijn specifieke situatie en omdat hij niet uitzetbaar was en volledig kon meedraaien in de Nederlandse samenleving, voldoende aanleiding bestond om in zijn geval toepassing te geven aan artikel 10 van de RWN .

2.4.1. In de Handleiding is in de toelichting bij artikel 10 van de RWN vermeld dat in uitzonderlijke gevallen er belangen kunnen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke vereisten voor naturalisatie, waarin het mogelijk moet zijn van die vereisten af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse belangen zich voordoen. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie. Voorts is in de Handleiding vermeld dat van artikel 10 slechts terughoudend gebruik dient te worden gemaakt. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr. 200204721/1), heeft de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt van artikel 10 van de RWN slechts terughoudend gebruik te maken in geval van zeer bijzondere omstandigheden. Dat [appellant] niet uitzetbaar was en volledig kon meedraaien in de Nederlandse samenleving, wat daarvan ook zij, maakt daarom niet dat de minister een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 behoorde aan te nemen. De rechtbank heeft derhalve in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen grond bestaat om, met toepassing van artikel 10 van de RWN, van het vereiste in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, af te wijken.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Woestenburg-Bertels

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009

501.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature