Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 3 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) appellanten gelast het innemen van ligplaats met het [vaartuig] op de huidige plaats in de Beatrixhaven te Maastricht te beëindigen en het vaartuig te verplaatsen naar een locatie waar het innemen van ligplaats wel is toegestaan.

Uitspraak



200308597/1.

Datum uitspraak: 17 november 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de rechtspersoon naar Maltees recht "L.M.R. Limited", gevestigd te Balzan, Malta,

de vennootschap naar Pools recht "Muszka Sp.z.o.o.", gevestigd te Gdansk, Polen

en de kapitaalvennootschap naar Pools recht "J-E Constructions Spolka z ograniczona odpowied zielnoscia", gevestigd te Gdansk, Polen, mede gevestigd te Maastricht en aldaar handelend onder de naam "E.C.T. Maasdok",

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 november 2003 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) appellanten gelast het innemen van ligplaats met het [vaartuig] op de huidige plaats in de Beatrixhaven te Maastricht te beëindigen en het vaartuig te verplaatsen naar een locatie waar het innemen van ligplaats wel is toegestaan.

Bij besluit van 6 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Door de Afdeling daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Howicon B.V.", gevestigd te Maastricht (hierna: Howicon), zich bij brief van 20 januari 2004 als partij gemeld.

Bij brief van 3 maart 2004 heeft Howicon een reactie ingediend.

Bij brief van 5 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Kooijman, advocaat te 's-Hertogenbosch, vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.G.M. Jeukens, mr. T. Vaessen en H.E.L. Gadet, gemachtigden, werkzaam bij de gemeente als respectievelijk stafjurist Bestuursdienst, beleidsmedewerker dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken en preventie-inspecteur bij de brandweer, zijn verschenen. Howicon is, met bericht, niet verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (hierna: de APV) is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

2.1.1.    Het college heeft bij besluit van oktober 1989 gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV aangewezen "als gedeelten van openbaar water, waarop het verboden is met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen: al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven".

2.1.2.    De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat onbetwist is dat het [vaartuig], die werd gebruikt als huisvesting voor zeker zestig Poolse werknemers van een werf, ten tijde van de bestreden besluitvorming ligplaats had in het door het college aangewezen gebied.

2.1.3.    Appellanten hebben aangevoerd dat in het aanwijzingsbesluit, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, in afwijking van de APV-bepaling sprake was van "woonschip" zodat het aanwijzingsbesluit niet op de tekst van de APV-bepaling aansloot en daarmee onverbindend dan wel ongeldig was.

   De Afdeling volgt appellanten hierin niet. Mede gelet op het ontbreken van een definitie van het begrip woonschip in de APV en het verhandelde ter zitting op dit punt is er geen reden om aan te nemen dat met het aanwijzingsbesluit iets anders is beoogd dan het aanduiden van de in artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV genoemde gedeelten van openbaar water waarvoor het verbod geldt met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel ter beschikking te stellen.

2.2.    Ingevolge artikel 5.3.2, derde lid, van de APV, voor zover hier van belang, geldt het in het eerste lid bepaalde niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

2.2.1.    Appellanten beroepen zich op dit artikellid. Zij betogen dat nu het college van gedeputeerde staten van Limburg aan 'Maasdok Scheepswerf' een vergunning krachtens de Wet milieubeheer heeft verleend en het [vaartuig] ligt in het gebied waarop die vergunning betrekking heeft, het in de APV opgenomen verbod om ligplaats in te nemen niet geldt.

   Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het enkele feit dat een milieuvergunning is verleend niet betekent dat artikel 5.3.2, derde lid, van de APV van toepassing is. Niet is gebleken dat in het kader van de verleende milieuvergunning het door de APV gediende belang van ordening van het innemen van ligplaatsen met vaartuigen uit een oogpunt van openbare orde is meegewogen of dat dat belang als gevolg van de verleende milieuvergunning rechtens geen relevantie meer zou hebben. De milieuvergunning kent geen bepalingen omtrent het innemen van ligplaatsen. De desbetreffende bepaling van de APV voorziet niet in een door de Wet milieubeheer geregeld onderwerp. De Afdeling deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat de verlening van de milieuvergunning niet afdoet aan het in de APV vervatte verbod met een vaartuig ligplaats in te nemen.

2.2.2.    Gelet op het voorgaande bestrijden appellanten tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat de door het [vaartuig] ingenomen ligplaats in strijd is met artikel 5.3.2. van de APV en het college derhalve bevoegd was ten aanzien daarvan handhavend op te treden.

   Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

   Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende reden bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot de aanschrijving heeft kunnen overgaan nu het college het algemene belang van de bruikbaarheid van het vaarwater, het voorkomen van het hinderen van het scheepvaartverkeer, het voorkomen van precedentwerking en verder het belang van het aangrenzende bedrijf Howicon, in zijn afweging heeft betrokken.

   Bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college niettemin handhavend optreden achterwege had dienen te laten, zijn gesteld noch gebleken.

2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.G. Treffers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink    w.g. Broodman

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004

204.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature