Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 juli 2003, kenmerk BWM/03.4896, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster], gevestigd aan de [locatie] te [plaats], gedeeltelijk afgewezen.

Uitspraak



200402380/1.

Datum uitspraak: 4 augustus 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2003, kenmerk BWM/03.4896, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster], gevestigd aan de [locatie] te [plaats], gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 6 februari 2004, kenmerk BWM/04-903, verzonden op 9 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels ongegrond en deels gegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 april 2004.

Bij brief van 25 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door S.J.M. Kuipers-Wigbold, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. S.J.R.M. Beusink, gemachtigde, gehoord.

2.    Overwegingen

2.1.    Bij besluit van 13 december 2002, kenmerk 02-105, heeft verweerder aan vergunninghoudster een revisievergunning verleend. Bij uitspraak van 11 februari 2004, no. 200300572/1, derhalve na het nemen van de thans ter beoordeling staande beslissing op bezwaar van 6 februari 2004, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. De ten tijde van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar geldende vergunning betreft derhalve de revisievergunning van 13 december 2002.

2.2.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

   Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

   Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

   Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

2.3.    Gelet op het algemeen belang dat is gemoeid met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen belang dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.

2.4.    Appellant kan zich niet met het bestreden besluit verenigen voor zover verweerder heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het handelen van vergunninghoudster in strijd met de aan haar op 13 december 2002 verleende vergunning. Het beroep van appellant heeft specifiek betrekking op het aantal vervoersbewegingen op en nabij het terrein van de inrichting en manoeuvreren met niet vergunde voertuigen, op het parkeren van een open mestwagen langs de erfgrens en op een lozing in de bodem van mest uit een mestwagen.

2.4.1.    Appellant stelt dat er op en nabij het terrein van de inrichting gemanoeuvreerd wordt door voertuigen die niet in de aanvraag om de geldende vergunning zijn vermeld en dat daardoor het aantal toegestane verkeersbewegingen wordt overschreden.

   Verweerder voert aan dat met het primaire besluit van 14 juli 2003, dat in zoverre in stand is gelaten in de onderhavige beslissing op bezwaar, handhavend is opgetreden tegen het gebruik van de op het terrein van de inrichting aanwezige weegbrug. Gelet hierop zal het aantal verkeersbewegingen op en nabij het terrein van de inrichting afnemen, aldus verweerder. Op grond van een aantal in november en december 2003 en januari 2004 gehouden bedrijfscontroles acht hij het niet nodig om wat het aantal verkeersbewegingen betreft aanvullende handhavingsmaatregelen te nemen.

   De Afdeling overweegt dat uit de stukken niet voldoende kenbaar is wat verweerder bij de door hem genoemde bedrijfsbezoeken heeft geconstateerd ten aanzien van het aantal en de aard van de vervoersbewegingen op en nabij het terrein van de inrichting en eventueel manoeuvreren met niet vergunde voertuigen. Ter zitting heeft verweerder hierover geen nadere informatie verschaft. De mogelijkheid dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het sluiten van de weegbrug is afgenomen, biedt niet de zekerheid dat geen sprake is van overtredingen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.4.2.    Volgens appellant parkeert vergunninghoudster een mestwagen op de grens van het terrein van de inrichting met zijn perceel. Deze mestwagen kan volgens appellant zonder probleem elders op het terrein van de inrichting geparkeerd worden. Door het parkeren op de grens van het terrein van de inrichting veroorzaakt de mestwagen stankoverlast, vormt deze een risico voor verontreiniging van de bodem op zijn perceel en belemmert deze het zicht vanuit zijn woning, aldus appellant.

   Verweerder stelt bij de voornoemde controles vrijwel elke keer geconstateerd te hebben dat langs de grens van het terrein van de inrichting met het perceel van appellant een gesloten tankwagen was geparkeerd. In zoverre is zijns inziens geen sprake van handelen in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften.

   Het aan de vergunning verbonden voorschrift III.L.1 verbiedt het parkeren van een open mestwagen langs de noordelijke erfgrens. Blijkens het verhandelde ter zitting bevindt zich in de tankwagen van vergunninghoudster die verweerder bij zijn controlebezoeken heeft aangetroffen, een opening, waardoor geuremissie vanuit de tankwagen kan plaatsvinden. Ter zitting is voldoende aannemelijk gemaakt dat deze opening niet altijd afgesloten is geweest. Naar het oordeel van de Afdeling is gelet hierop sprake van overtreding van voorschrift III.L.1. Het bestreden besluit berust in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

2.4.3.    Appellant betoogt verder dat het uit de mestwagen laten wegstromen van mest op de bodem, hoewel dit slechts één keer is gebeurd, een dermate ernstige overtreding van de vergunningvoorschriften is dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten naar aanleiding hiervan een last onder dwangsom op te leggen. Het opleggen van een dergelijke last is naar de mening van appellant ook nodig om herhaling van deze overtreding te voorkomen.

   Het laten stromen van mest uit een mestwagen is volgens verweerder één keer gebeurd. Aangezien hij deze overtreding bij voornoemde bedrijfscontroles niet opnieuw heeft geconstateerd, acht verweerder handhavend optreden in zoverre niet aan de orde.

   Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift III.L.2 moet het lekken van mest uit de mestwagen worden voorkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit voorschrift één keer is overtreden. Van verdere overtredingen is bij de controles niet gebleken. In hetgeen appellant heeft aangevoerd noch anderszins is de Afdeling gebleken van omstandigheden op grond waarvan voor een herhaling van deze overtreding moet worden gevreesd. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het verzoek om handhavend op te treden in zoverre kunnen afwijzen.

2.5.    Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het betrekking heeft op de beoordeling van de vervoer- en manoeuvreerbewegingen en voorschrift III.L.1.

2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 6 februari 2004, kenmerk BWM/04-903, voorzover het betrekking heeft op de beoordeling van de vervoers- en manoeuvreerbewegingen en voorschrift III.L.1;

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 698,48, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Tubbergen te worden betaald aan appellant;

VI.    gelast dat de gemeente Tubbergen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink    w.g. Melse

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004

191-442.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature