U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Uitspraak



200102319/1.

Datum uitspraak: 2 oktober 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant], wonend te [woonplaats],

2. [appellante], [appellanten], gevestigd en wonend te [plaats],

3. de vereniging "Vereniging Watersnood Herten", gevestigd te Herten, en 40 anderen,

4. [appellanten], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

gedeputeerde staten van Limburg,

verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2000 heeft de gemeenteraad van Roermond, op voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Oolder Veste".

Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 27 maart 2001, kenmerk 2001/16460M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 8 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2001, appellanten sub 2 bij brief van 18 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2001, appellanten sub 3 bij brief van 21 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2001, en appellanten sub 4 bij brief van 22 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2001, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 9 juli 2001. Appellanten sub 3 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 juni 2001. Appellanten sub 4 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 september 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 25 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 3, verweerders en Oolder Veste B.V. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2002, waar appellanten sub 1 en 3, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. H.J.J.M. van der Bruggen, advocaat te Roermond, appellanten sub 4 in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. W.H.M. Daemen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

Voorts zijn de gemeenteraad van Roermond, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, J.F.B. van Rey, wethouder van de gemeente, M.W.J.H. de Bock en M.P.A.H.M. van Vught, ambtenaren van de gemeente, en Oolderveste B.V., vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. De beroepsgrond van [appellant sub 1] gericht tegen de goedkeuring van de bestemming "Groengebied 1" voor het perceel kadastraal bekend, sectie B, nummer 1594, steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.

In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening , kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.

Dit is slechts anders voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen.

Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor.

Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.3. Het beroep van [appellanten sub 2] voor zover gericht tegen de goedkeuring van de bestemming "Woongebied 1" voor het perceel Bergstraat 7 en voor zover gericht tegen de goedkeuring van artikel 4, eerste lid, de rde gedachtestreepje, en artikel 4, vierde lid, onder 3, steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.

Zoals in overweging 2.2. is gesteld kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking. De in overweging 2.2. genoemde uitzonderingen doen zich hier niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat voor het gebruik van het pand [locatie] weliswaar voor de vaststelling van het plan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is aangevraagd, maar deze pas na de vaststelling van het plan is verleend.

Het beroep van [appellanten sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.4. Het plan heeft betrekking op een gebied gelegen tussen de kernen Ool, Herten en Merum. Het plan biedt het juridisch-planologische kader voor de realisering van een woonwijk voor ongeveer 875 woningen in het winterbed van de Maas en de aanleg van de tweede fase van de Structuurweg.

Verweerders hebben bij hun besluit grotendeels goedkeuring verleend aan het plan.

2.5. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10: 27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.6. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten en veertig anderen (hierna: de Vereniging Watersnood Herten e.a.) en [appellanten sub 4] stellen dat verweerders na de hoorzitting nog overleg, anders dan bedoeld in artikel 10:30 van de Algemene wet bestuursrecht , hebben gevoerd met het gemeentebestuur. Zij vinden dat in strijd met het karakter van de hoorzitting en de goede procesorde aangezien zij niet in de gelegenheid zijn gesteld ter zake te reageren.

2.6.1. Verweerders hebben gesteld dat zij na de hoorzitting nadere informatie hebben gevraagd aan het gemeentebestuur over met name de uitvoering van de waterhuishoudkundige werken. Bij brief van 28 februari 2001 heeft het gemeentebestuur de informatie overgelegd. Deze brief is niet aan de indieners van de bedenkingen voorgelegd. Verweerders zijn van mening dat deze informatie niet bepalend is geweest voor het bestreden besluit.

2.6.2. De Afdeling overweegt dat appellanten door verweerders in de gelegenheid zijn gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting op de ingediende bedenkingen. De Wet op de Ruimtelijke Ordening bevat geen voorschriften omtrent het in de gelegenheid stellen een reactie te geven op het tussen verweerders en het gemeentebestuur gevoerde overleg. Ook overigens bestaat er geen wettelijke plicht voor verweerders om in voorkomend geval appellanten te horen. In verband met de door verweerders in acht te nemen zorgvuldigheid bij het voorbereiden van het besluit kan daartoe onder omstandigheden echter wel aanleiding bestaan.

Niet gebleken is van omstandigheden waarin verweerders in dit geval aanleiding hadden moeten zien hiertoe over te gaan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de gevraagde informatie niet bepalend is geweest voor de inhoud van het bestreden besluit.

De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

2.7. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan. Zij betogen dat in het kader van de totstandkoming van het plan een milieu-effectrapport had moeten worden opgesteld. Appellanten stellen verder dat het plan, dat voorziet in woningbouw in het stroomvoerend en bergend winterbed van de Maas, in strijd is met het in de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier verwoorde beleid. Zij bestrijden voorts de behoefte aan de in het plan opgenomen woningbouwmogelijkheden.

Deze appellanten en [appellant sub 1] stellen dat de realisering van het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de bewoners van Herten, Ool en Merum. Zij vrezen kwel en wateroverlast in en in de directe omgeving van het plangebied. De onderzoeken die daarnaar zijn gedaan zijn volgens appellanten ontoereikend. Appellanten betogen voorts dat verweerders en het gemeentebestuur ten onrechte stellen dat de capaciteit voor de riolering en voor de opvang van de afgekoppelde hemelwaterafvoer juist gedimensioneerd zou zijn. Voorts wijzen zij op de aantasting van de landschappelijke openheid.

2.7.1. Verweerders hebben in deze bezwaren van appellanten geen reden gezien het plan in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd.

Verweerders hebben overwogen dat voor de totstandkoming van het plan geen milieu-effectrapport hoeft te worden opgesteld, nu de door appellanten genoemde activiteiten, voor zover die al met het plan mogelijk worden gemaakt, niet m.e.r.-plichtig zijn gesteld.

Voorts hebben zij overwogen dat bij de totstandkoming van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tussen rijk en provincie afspraken zijn gemaakt over bepaalde reeds in een verre fase van voorbereiding verkerende projecten (zogenoemde "pijplijnprojecten"). Het plan "Herten-Maasdorp II", een voorloper van "Oolder Veste", is aangemerkt als pijplijnproject. De gemaakte afspraak houdt volgens verweerders in dat met het woningbouwproject kan worden ingestemd onder de voorwaarde dat een beschermingsniveau voor de nieuw te bouwen woningen van 1:1250 jaar zal worden gegarandeerd. Het project voldoet volgens verweerders aan deze voorwaarde. De omstandigheid dat de naam en de inrichting van het plan in de loop van de tijd enigszins zijn aangepast ten opzichte van het plan "Herten-Maasdorp II", betekent volgens verweerders niet dat het bestemmingsplan "Oolder Veste" niet onder de afspraken over de pijplijnprojecten zou vallen.

Over de woningbehoefte hebben verweerders overwogen dat op basis van recente gegevens kan worden geconstateerd dat er voldoende behoefte is aan de in het plan voorziene grondgebonden en gestapelde woningen. Het belang van de woningbouw weegt naar de mening van verweerders op tegen het verdwijnen van de huidige openheid van het gebied.

Voorts hebben verweerders overwogen dat uit onderzoek blijkt dat het realiseren van het onderhavige woningbouwplan niet zal leiden tot een verslechtering van de (kwel)watersituatie bij de bestaande woningen. De door de gemeente te treffen maatregelen hebben verweerders voldoende geacht. Voorts zijn verweerders van mening dat de onderzoeken representatief zijn.

2.7.2. Op het moment waarop het bestemmingsplan is vastgesteld was het Besluit milieu-effectrapportage 1994, zoals gewijzigd bij Besluit van 7 mei 1999, Stb. 224 (hierna: het Besluit) van kracht. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer , in samenhang met artikel 2 van het Besluit en bijlage-onderdeel C, onder 11.1 van het Besluit, voor zover hier van belang, moet een milieu-effectrapport worden gemaakt ten aanzien van de vaststelling van een ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijkheid van woningbouw voorziet, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen, buiten de bebouwde kom.

Het bestemmingsplan "Oolder Veste" voorziet in de bouw van ongeveer 875 woningen. Voor een woningbouwlocatie van deze omvang geldt gezien het voorgaande niet de plicht een milieu-effectrapport op te stellen.

De overige activiteiten die door appellanten worden genoemd: ontgrondingen, depotvorming, aanleg van primaire waterkeringen en ophoging met niet gevaarlijke afvalstoffen, zijn in bijlage-onderdeel C bij het Besluit onder bepaalde voorwaarden m.e.r.-plichtig. Het m.e.r.-plichtige besluit is voor deze activiteiten echter niet het eerste ruimtelijke plan dat in de mogelijkheid van die activiteiten voorziet, zodat het bestemmingsplan, voor zover dat al in deze activiteiten zou voorzien, niet kan worden aangemerkt als het m.e.r.-plichtige besluit.

De Afdeling is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat in het kader van de totstandkoming van het plan geen milieu-effectrapport hoefde te worden opgesteld.

2.7.3. Op 19 april 1996 is een (eerste) versie van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier gepubliceerd (Stcr. 1996, 77). Op 12 mei 1997 is een (tweede) versie van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier gepubliceerd (Stcr. 1997, 87). In de beleidslijn is het rijksbeleid neergelegd dat als doelstelling heeft de Nederlandse rivieren meer ruimte te bieden, mens en dier duurzaam te beschermen tegen overstromingen die door hoogwater worden veroorzaakt en daardoor veroorzaakte materiële schade te beperken.

De beleidslijn is van toepassing op alle nieuwe activiteiten (waaronder wijziging van bestaande activiteiten) in het winterbed van de grote rivieren, waaronder de Maas. Voor nieuwe niet-riviergebonden activiteiten geldt dat deze in principe niet worden toegestaan, tenzij op basis van voorafgaand onderzoek kan worden aangetoond dat sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang én de activiteit niet redelijkerwijs buiten het winterbed gerealiseerd kan worden én de activiteit op de locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoercapaciteit te vergroten. Nieuwe activiteiten die na deze afweging resteren, worden alleen toegestaan indien de situering en de uitvoering van de ingreep zodanig zijn dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn én er duurzame compensatie van resterende waterstandsverhogende effecten plaatsvindt én een beschermingsniveau van 1:1250 jaar voor potentiële schadegevallen wordt verwezenlijkt.

Blijkens de toelichting op de tabel op pagina 4 van de beleidslijn mag in het stroomvoerend winterbed niet worden gebouwd, met uitzondering van riviergebonden functies en uitbreiding van bestaande niet-riviergebonden functies onder voorwaarden.

Hoofdstuk 5 van de beleidslijn geeft aan hoe moet worden omgegaan met (bouw)plannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidslijn in een meer of minder vergevorderd stadium van voorbereiding verkeren. Deze plannen moeten volgens de beleidslijn worden heroverwogen. Het uitgangspunt daarbij is “nee, tenzij”. Per plan zal een kritische beoordeling inclusief maatschappelijke gevolgen en kosten van alternatieven plaatsvinden, in onderling overleg tussen overheden. De rivierkundige onderbouwing vormt de basis voor de herbeoordeling. Ook de voorgeschiedenis en de juridische mogelijkheden om een voornemen nog te kunnen stopzetten worden bij de heroverweging betrokken.

2.7.3.1. Provinciale staten van Limburg hebben het in de Beleidslijn verwoorde rijksbeleid overgenomen in het provinciale ruimtelijke beleid. Zij hebben daartoe op 19 september 1997 de circulaire Bouwen langs de Maas vastgesteld.

2.7.3.2. Op 13 februari 1996 heeft tussen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten van Limburg bestuurlijk overleg plaatsgevonden in verband met het in de beleidslijn aangescherpte bouwbeleid voor het winterbed van de Maas. In dit bestuurlijk overleg is de toelaatbaarheid heroverwogen van plannen voor woningbouw en voor recreatiecomplexen die reeds in procedure waren. In dit overleg is daartoe een limitatieve lijst van bouwplannen in het Limburgse Maasdal aan de orde geweest, de zogenoemde "pijplijnplannen". Het plan "Herten-Maasdorp II" stond op deze lijst en is in het overleg aangemerkt als "pijplijnplan in discussie". De discussie had daarop betrekking dat nog onduidelijk was of de gemeente Roermond het plan financieel rond kon krijgen vanwege het vereiste beschermingsniveau van 1:1250. Bij brief van 31 oktober 1996 zijn de betrokken ministers, na het voorstel van de gemeente bij brief van 2 mei 1996, waarmee werd aangetoond dat kan worden voldaan aan het vereiste beschermingsniveau van 1:1250, akkoord gegaan met de te verwezenlijken woningbouwlocatie "Herten-Maasdorp II".

2.7.3.3. Het betoog van appellanten dat een deel van het plangebied in het stroomvoerend winterbed ligt, waar op grond van de beleidslijn en de circulaire geen nieuwe niet-riviergebonden activiteiten mogen worden ontwikkeld, deelt de Afdeling niet. De Afdeling verwijst daarbij naar overweging 2.8.1. in haar uitspraak van 10 oktober 2001, inzake 200005039/1 (aangehecht). Voorts overweegt zij dat ook uit het Koninklijk besluit van 6 maart 1998, Stb. 164, blijkt dat de voorziene woningbouwlocatie "Oolder Veste" niet in het stroomvoerend winterbed ligt.

2.7.3.4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar zojuist genoemde uitspraak van 10 oktober 2001, inzake 200005039/1, moeten het bestuurlijk overleg van 13 februari 1996 en de uiteindelijke goedkeuring door de desbetreffende ministers bij brief van 31 oktober 1996 van het plan "Herten-Maasdorp II" als zogenoemd "pijplijnplan", worden gezien als heroverweging in de zin van de beleidslijn. Niet gebleken is dat in het bestuurlijk overleg de rivierkundige onderbouwing niet de basis is geweest voor de heroverweging van het plan. Bij de heroverweging is voorts het in de beleidslijn neergelegde beleid het uitgangspunt geweest. Het standpunt van appellanten dat geen heroverweging op basis van de in de beleidslijn neergelegde uitgangspunten heeft plaatsgevonden, deelt de Afdeling dan ook niet.

Verweerders hebben zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het plan "Oolder Veste" voor de toepassing van de beleidslijn kan worden aangemerkt als hetzelfde (pijplijn)plan als het plan "Herten-Maasdorp II". Zoals in de meergenoemde uitspraak van 10 oktober 2001 is overwogen is in dat kader van belang dat de contouren van het plan "Herten-Maasdorp II" overeenkomen met die van het plan "Oolder Veste", dat beide plannen in woningbouw voorzien en dat voor beide plannen geldt dat kan worden voldaan aan het vereiste beschermingsniveau van 1:1250.

Anders dan appellanten betogen staan, zoals de Afdeling in meergenoemde uitspraak heeft overwogen, het sluiten van een privaatrechtelijke beëindigings- en vervolgens een nieuwe samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van hetzelfde te ontwikkelen gebied voor woningbouw niet in de weg aan het overgaan van de in het bestuurlijke traject toegekende pijplijnstatus op het plan "Oolder Veste".

Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het in de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier en de circulaire Bouwen langs de Maas verwoorde beleid.

2.7.4. Verweerders hebben zich voorts naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in Roermond behoefte is aan de grondgebonden en gestapelde woningen waarin het plan voorziet. Verweerders hebben zich gebaseerd op een recente berekening van de woningbehoefte voor Roermond van 1535 woningen voor de periode 2001 tot 2009. Rekening houdend met de restcapaciteit in andere plannen, resteert voor Oolder Veste een behoefte van 736 grondgebonden woningen. Hoewel dit aantal afwijkt van de in het plan opgenomen capaciteit van ongeveer 800 grondgebonden woningen is de Afdeling met verweerders van oordeel dat deze afwijking niet dusdanig groot is dat getwijfeld moet worden aan de behoefte van de realisering van de woningbouwlocatie Oolder Veste.

Zoals uit het voorgaande blijkt hebben verweerders zich in het bestreden besluit niet gebaseerd op de uitkomsten van het woningmarktonderzoek dat in 1998 door Companen is uitgevoerd. Zij waren daartoe ook niet gehouden. De Afdeling gaat dan ook voorbij aan de kritische beschouwingen die de Vereniging Watersnood Herten e.a. over dit rapport ter zitting naar voren hebben gebracht.

De realisering van het plan gaat ten koste van het bestaande grotendeels open agrarische gebied. Niet aannemelijk is gemaakt dat het gebied zodanig waardevol is dat bebouwing zal leiden tot een ernstige aantasting van landschappelijke waarden. Verweerders hebben dan ook bij de afweging van de belangen van appellanten bij het behoud van de huidige situatie tegen het woningbouwbelang, in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het woningbouwbelang.

Ten aanzien van het betoog van appellanten dat verweerders zich ten onrechte hebben gebaseerd op de resultaten van de onderzoeken naar de gevolgen van de ophogingen in het plangebied voor de lager liggende bestaande bebouwing en dit aspect derhalve onvoldoende in hun afweging hebben betrokken, overweegt de Afdeling het volgende. Uit het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak blijkt dat appellanten terecht enkele kanttekeningen bij de verschillende rapporten over de waterproblematiek hebben geplaatst. De berekeningsresultaten in de rapportages met betrekking tot het vereiste aanlegniveau en de dimensionering van het drainagestelsel en het waterafvoersysteem kunnen volgens het deskundigenbericht niet als onvoorwaardelijk worden beschouwd. Het gemeentebestuur hanteert deze resultaten ook niet als zodanig en heeft in het kader van de technische uitvoering van het plan nieuwe berekeningen laten uitvoeren. Uit deze berekeningen zou volgens het deskundigenbericht blijken dat bij de definitieve uitvoering van het plan, ter voorkoming van wateroverlast in het plangebied, delen van het plangebied verder opgehoogd zullen moeten worden dan waarvan aanvankelijk is uitgegaan. Verder is niet uitgesloten dat een drainagestelsel in het plangebied zal moeten worden aangelegd.

Gelet op de maatregelen die in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan kunnen worden getroffen is volgens het deskundigenbericht in voldoende mate aangetoond dat eventuele wateroverlast in het plangebied kan worden voorkomen. Voorts wordt in het deskundigenbericht gesteld dat veranderingen in de grondwaterstand in de omgeving van het plangebied als gevolg van de realisering van het plan beperkt zullen zijn. De Afdeling ziet op grond van de stukken, noch naar aanleiding van het ter zitting gestelde, geen reden daarover anders te oordelen. Gelet hierop ziet zij evenmin aanleiding om te oordelen dat verweerders de in het geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze hebben afgewogen.

Ten slotte overweegt de Afdeling dat het bezwaar over de capaciteit van de riolering geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in deze bezwaren van appellanten in redelijkheid geen aanleiding hoefden te zien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.

2.8. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] zijn van mening dat verweerders geen goedkeuring konden verlenen aan het plan, nu de raad gekozen heeft voor een globaal eindplan. Een globaal eindplan tast naar hun mening de rechtszekerheid aan. [Appellanten sub 4] wijzen in dit kader specifiek op de huns inziens onduidelijke regeling voor de Kop van de Veste. Verder vinden appellanten de bestemming "Gemengde doeleinden" voor de Putkamp te globaal. In dit gebied zijn voorzieningen gevestigd die volgens appellanten van wezenlijk belang zijn voor Herten.

2.8.1. De gemeenteraad heeft voor de nieuwe woningbouwlocaties de globale eindbestemmingen "Woongebied 2", "Woongebied 3" en "Woongebied 4" opgenomen. Voor het gebied Drusushoeve is de uit te werken bestemming "Woongebied 5" opgenomen. De gemeenteraad is van mening dat de planregeling de mogelijkheid biedt op een verantwoorde wijze flexibel met het plan om te gaan.

De bestemming "Gemengde doeleinden" voor de Putkamp sluit naar de mening van de gemeenteraad aan bij de huidige functie van het gebied.

Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad.

2.8.2. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen.

Het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die al dan niet behoeven te worden uitgewerkt.

Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

In het eerste lid van de artikelen 5, 6 en 7 van de planvoorschriften zijn de functies beschreven die op gronden met de bestemmingen "Woongebied 2", "Woongebied 3" en "Woongebied 4" zijn toegestaan. Per bestemming is het toegestane aantal woningen en de toegestane oppervlakte voor andere functies bepaald. In de bouwvoorschriften in deze artikelen zijn onder meer bepalingen opgenomen ten aanzien van de in acht te nemen rooilijn, bouwhoogte, afstanden tussen gebouwen op aangrenzende percelen en bebouwingspercentage.

Het door [appellanten sub 4] aangeduide gebied Kop van de Veste betreft het oostelijke deel van het plangebied met de bestemming "Woongebied 2". Op de plankaart zijn ter hoogte van dit gebied de aanduidingen "locatie bijzondere doeleinden" en "locatie gestapelde woningbouw" opgenomen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, zesde gedachtestreepje, zijn de gronden met de bestemming "Woongebied 2" onder meer bestemd voor bijzondere doeleinden in de vorm van bebouwing en voorzieningen ten dienste van openbare, sociale, culturele, medische, onderwijs- en sportdoeleinden, ter plaatse van de aanduiding "locatie bijzondere doeleinden". Ingevolge artikel 5, derde lid, onder n, mag de bebouwing voor bijzondere doeleinden ten hoogste 4000 m2 bedragen en mag de bebouwing uit ten hoogste 4 bouwlagen bestaan.

Ingevolge artikel 5, derde lid, onder g, mogen gestapelde woningen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "locatie gestapelde woningen" tot ten hoogste het aantal woningen dat binnen deze aanduiding is ingeschreven. In dit geval betreft het 24 woningen. De hoogte van de gestapelde woningen mag ten hoogste 4 bouwlagen bedragen.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, zijn gronden aangewezen voor "Gemengde doeleinden" onder meer bestemd voor educatieve, gemeenschaps-, medische, culturele en sportieve doeleinden, met dien verstande dat hierbij horeca als ondergeschikte nevenfunctie is toegestaan. Het gebied binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen mag voor ten hoogste 40% worden bebouwd.

Op de gronden met deze bestemming staan een gemeenschapshuis, een sporthal, twee basisscholen en een kinderdagverblijf. Verder is een deel als parkeerterrein ingericht. In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is gesteld dat het plan, gezien het bebouwingspercentage, nog voorziet in enige beperkte uitbreidingsmogelijkheden.

Gezien de in het plan opgenomen voorschriften is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de bestemmingsregelingen niet zodanig globaal zijn dat deze uit een oogpunt van rechtszekerheid niet zouden kunnen worden aanvaard.

2.8.2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening , voor zover van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken.

Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), geeft een bestemmingsplan dat op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geheel of gedeeltelijk moet worden uitgewerkt, op zodanige wijze de doelstellingen voor het uit te werken plan aan dat voldoende inzicht wordt verkregen in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Woongebied 5" bestemd voor woondoeleinden, groendoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder speelvoorzieningen, water, verkeersdoeleinden en waterkeringsdoeleinden, ter plaatse waar de gronden samenvallen met de bestemming "Waterkeringsdoeleinden (dubbelbestemming)".

In artikel 8, vierde lid, zijn de uitwerkingsregels opgenomen. Hierin is onder meer het toegestane aantal woningen (51) en bouwlagen (6) bepaald. Voorts is bepaald dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de doelstellingen voor het uit te werken plan op zodanige wijze worden aangegeven dat voldoende inzicht wordt verkregen in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied. De Afdeling is dan ook van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de uitwerkingsregels niet in strijd zijn met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of artikel 13, tweede lid, van het Bro 1985 .

2.9. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] stellen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan artikel 1, onder v, waarin het begrip aanlegniveau is omschreven. Appellanten zijn van mening dat uitgegaan moet worden van 0,85 m boven de hoogste grondwaterstand, zulks vanwege mogelijk kwelwater.

2.9.1. Verweerders hebben in het bezwaar van appellanten geen aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan artikel 1, onder v. Zij zijn van mening dat in dit artikel terecht is aangesloten bij de hoogste grondwaterstand die eenmaal in de 1250 jaar voorkomt.

2.9.2. Ingevolge artikel 1, onder v, wordt onder aanlegniveau verstaan: het niveau dat gelegen is op 0,1 meter boven de hoogste grondwaterstand, die eens in de 1250 jaar voorkomt. Deze hoogste grondwaterstand is berekend op basis van de Maaswaterstand die eens in de 1250 jaar voorkomt, overeenkomstig de onherroepelijke beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge de Rivierenwet ten behoeve van de ophoging van (delen van) het plangebied.

Ingevolge artikel 1, onder y, wordt onder de beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat verstaan: de onherroepelijke beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge de Rivierenwet ten behoeve van de ophoging van het plangebied en de aanleg en ophoging van de kades.

2.9.3. De Afdeling stelt vast dat in artikel 1, onder v en y, niet nader is gepreciseerd welke onherroepelijke beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat wordt bedoeld. Ter zitting is gesteld dat de beschikking waarnaar bedoeld is te verwijzen na de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2001, 200005039/1 onherroepelijk is geworden en dat het element 'onherroepelijk' is opgenomen omwille van de rechtszekerheid.

Nu een precieze beschrijving van de bedoelde beschikking met datum en kenmerk in artikel 1, onder v en y, ontbreekt en op het moment van de vaststelling van deze bepaling geen zekerheid bestond omtrent het onherroepelijk karakter van welke beschikking dan ook, kan uit deze begripsbepalingen niet eenduidig worden afgeleid welk aanlegniveau in acht moet worden genomen. De Afdeling acht deze voorschriften dan ook in strijd met de rechtszekerheid. Door artikel 1, onder v en y, niettemin goed te keuren hebben verweerders gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht .

De beroepen van [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om alsnog goedkeuring te onthouden aan artikel 1, onder v en y.

2.10. [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de mogelijkheid die het plan biedt gestapelde woningbouw op te richten. Gestapelde woningbouw leidt tot visuele hinder. Zij vinden dit met name bezwaarlijk in de omgeving van de Oolderplas.

2.10.1. De gemeenteraad heeft overwogen dat slechts op enkele plaatsen in het plangebied gestapelde woningbouw is toegestaan. De situering is zodanig gekozen dat enkele markante punten in het plangebied worden geaccentueerd. Mede door de beperkte hoogte van vier tot zes bouwlagen is volgens de gemeenteraad geen sprake van horizonvervuiling en visuele hinder.

Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad.

2.10.2. De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in de bouw van gestapelde woningen op gronden met de bestemmingen "Woongebied 2", "Groengebied 1" en "Woongebied 5".

Met de situering van de gestapelde woningbouw op gronden met de bestemming "Woongebied 2" wordt beoogd het toekomstige woongebied de Veste een eigen karakter te geven. De gestapelde woningbouw die op gronden met de bestemming "Groengebied" is voorzien is gesitueerd ter accentuering van de westelijke entree van de centrale as die van west naar oost door het plangebied zal worden aangelegd. De gestapelde woningen op de als "Woogebied 5" bestemde gronden zal volgens de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 8, tweede lid, als blikvan ger fungeren.

Verweerders konden naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid oordelen dat de enigszins hoger geplande bebouwing zal bijdragen aan de herkenbaarheid van het gebied en aan de stedenbouwkundige kwaliteit daarvan. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bouwmogelijkheden die het plan in de nabijheid van de Oolderplas biedt zullen leiden tot een ernstige aantasting van het landschap en ernstige visuele hinder. Het standpunt van verweerders dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening acht de Afdeling dan ook niet onredelijk.

2.11. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] vinden het bezwaarlijk dat goedkeuring is verleend aan de bestemming "Woondoeleinden 1" voor delen van de percelen met de kadastrale nummers 3247, 2894, 2344 en 3364. Deze gronden hadden in het ontwerpplan de bestemming "Groengebied 1" en maakten daarmee onderdeel uit van de Groene Slenk die een waterafvoerende functie voor het plangebied heeft. De woningbouwmogelijkheden die bij de vaststelling van het plan zijn gecreëerd doen naar de mening van appellanten afbreuk aan het waterbergend vermogen van de Groene Slenk.

2.11.1. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het plan voor delen van deze percelen de bestemming "Woongebied 1" opgenomen. De gemeenteraad kwam hiermee deels tegemoet aan de wensen van de eigenaren van deze percelen. Na onderzoek is volgens de gemeenteraad bovendien gebleken dat de groenvoorziening hier minder groot kan zijn, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de waterafvoerende functie van de Groene Slenk.

Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad.

2.11.2. De bestemming "Woongebied 1" is toegekend aan de bestaande, te handhaven, woonbebouwing in het plangebied.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Woongebied 1" aangewezen gronden, voor zover relevant, bestemd voor woondoeleinden, met dien verstande dat een woning uitsluitend is toegestaan in de hoofdbebouwing, die als zodanig bestaat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Het plan staat derhalve ter plaatse geen nieuwe woningbouw toe, zodat het bezwaar van appellanten dat nieuwe woningbouw op deze percelen zal leiden tot noodzakelijke ophogingen en om die reden een groot nadelig effect zal hebben op de bergingscapaciteit van de Groene Slenk, feitelijke grondslag mist.

Verweerders hebben dan ook in dit bezwaar van appellanten in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.

2.12. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] zijn van mening dat de ter hoogte van de Molenweg liggende steilrand en de gronden grenzend daaraan ten onrechte in het plangebied zijn opgenomen. Het betreft volgens appellanten de bestemming "Woongebied 1" langs de Molenweg.

2.12.1. Verweerders hebben overwogen dat de steilrand de bestemming "Groengebied 1" heeft en onderdeel uitmaakt van de Groene Slenk. De steilrand is daarmee gevrijwaard van bebouwing. De door appellanten voorgestelde bebouwingsvrije zone grenzend aan de steilrand is volgens verweerders niet realistisch vanwege de noodzakelijke capaciteit van het plan en ook niet noodzakelijk voor de herkenbaarheid en bescherming van de steilrand.

2.12.2. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.

Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

De steilrand ter hoogte van de Molenweg heeft de bestemming "Groengebied 1". Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor de instandhouding van de landschappelijk waardevolle steilrand, ter plaatse waar deze aanwezig is. De gronden met de bestemming "Groengebied 1" hebben voorts een waterbergende functie voor het plangebied en dienen ter afscherming van de bestaande woonbebouwing aan de Molenweg en de nieuwe woningen in Oolder Veste.

De Afdeling is, gezien het voorgaande, van oordeel dat in dit geval verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat zij deze ook overigens terecht hebben goedgekeurd.

2.13. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de aanleg van de Structuurweg. Zij bestrijden de noodzaak van de aanleg van de weg en zijn van mening dat alternatieve ontsluitingsroutes uit een oogpunt van verkeersveiligheid en geluidsoverlast de voorkeur verdienen.

[Appellanten sub 4], bewoners van de woning [locatie], voeren voorts aan dat hun woon- en leefklimaat door de aanleg van de Structuurweg ernstig zal worden aangetast door toeneming van geluid- en trillinghinder. Zij wijzen erop dat in strijd met het bepaalde in de Wet geluidhinder de voor hun woning en enkele andere woningen benodigde hogere grenswaarde pas na de vaststelling van het plan is verleend. Zij menen verder dat de geluidsbelasting voor hun woning onvoldoende kan worden gereduceerd door het treffen van maatregelen. Het akoestisch onderzoek ter zake vinden zij niet juist. Verder vrezen zij voor verkeersonveilige situaties ter hoogte van de ontsluiting van hun perceel op de Structuurweg.

2.13.1. De gemeenteraad heeft voor de hoofdontsluiting van de woonwijk gekozen voor de aanleg van de Structuurweg, een nieuwe verbinding aan de noordzijde van de wijk die de Offerkamp met de Broekveeweg verbindt. De gemeenteraad heeft daartoe overwogen dat dit tracé als beste variant uit een onderzoek naar de ontsluitingsmogelijkheid van het plangebied op de Rijksweg N271 naar voren komt. Met de aanleg van de Structuurweg en maatregelen in de kernen wordt het uitgangspunt dat de verkeersoverlast in de kernen Merum en Herten tot een minimum wordt beperkt, gerealiseerd, aldus de gemeenteraad. De Structuurweg vormt verder voor het recreatieve verkeer naar de Oolderplas een directe ontsluitingsroute.

Voorts heeft de gemeenteraad overwogen dat uit nader onderzoek was gebleken dat met een kleine verschuiving van het tracé het pand Offerkamp 5 kan worden gehandhaafd. Bij de vaststelling van het plan werd in afwijking van het ontwerp aan dit pand alsnog de bestemming "Woongebied 1" toegekend.

Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad.

2.13.2. Uit de stukken blijkt dat de kernen Herten en Merum sinds jaren te maken hebben met een toeneming van het verkeer dat van en naar de recreatieve voorzieningen in de omgeving van Herten rijdt. Dit bestaande probleem en het gegeven dat de aanleg van een nieuwe woonwijk tot extra verkeersbewegingen op deze bestaande infrastructuur zal leiden, zijn voor het gemeentebestuur aanleiding geweest in het kader van de planvorming de ontsluiting van het plangebied te laten onderzoeken. De ontsluiting diende zodanig vormgegeven te worden dat een verbetering van de bereikbaarheid van de kernen Herten, Ool en Merum en van de verschillende recreatieve voorzieningen wordt bereikt. Verder zou de leefbaarheid en de veiligheid kunnen worden verhoogd door het onttrekken van verkeer aan de kernen.

De Afdeling is gezien het vorenstaande en mede gelet op het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, waarin is gesteld dat de huidige infrastructuur niet voldoet om het extra verkeer van de woonwijk te verwerken, van oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat de aanleg van een nieuwe weg ter ontsluiting van het gebied nodig is.

Voor de keuze van het tracé van de ontsluitingsweg zijn twee varianten onderzocht: het Offerkamptracé en het Scheperswegtracé. De gemeenteraad heeft mede op basis van het onderzoek Structuurweg Herten/Ool, vergelijkend onderzoek Tracé-alternatieven (Arcadis Heidemij Advies, 18 juni 1999), gekozen voor het Offerkamptracé.

Het Offerkamptracé loopt aan de noordzijde van het plangebied door de Groene Slenk. De Groene Slenk en de weg zullen een zekere barrière vormen tussen de kern Herten en de nieuwe woonwijk. Niet aannemelijk is echter dat deze barrière zodanig is dat het gebied Oolder Veste als een geïsoleerd, niet bij de kern Herten behorend, gebied zal worden ervaren. In dat kader is onder meer van belang dat de wijk Oolder Veste en de kern Herten via de Merumerkerkweg, die vanuit beide gebieden op de Structuurweg uitkomt, met elkaar worden verbonden.

Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.13.3. In artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen de waarden in acht worden genomen die ingevolge de artikelen 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 77 van de Wet geluidhinder , voor zover hier van belang, wordt vanwege burgemeester en wethouders bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van die wet, een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen vanwege die weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985 , geeft het bestemmingsplan, voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist, de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken daarvan, aan.

2.13.4. De gevolgen van de aanleg van de Structuurweg en de reconstructie van de Offerkamp en de Merumerkerkweg/Bergstraat voor de geluidsbelasting op de gevels van bestaande en nieuwe woningen zijn onderzocht in het "Akoestisch onderzoek wegverkeer bestemmingsplan Oolder Veste te Roermond (eindrapport)" (Grontmij, 11 juli 2000). Ten behoeve van dit onderzoek is onder meer uitgegaan van de aanleg van een weg met twee rijstroken. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de aanleg van de Structuurweg en de reconstructies van de Offerkamp en de Merumerkerkweg/Bergstraat bij twintig nieuwe woningen en enkele bestaande woningen aan de Offerkamp en de Merumerkerkweg/Bergstraat en een school in Herten, na het treffen van bronmaatregelen (dubbellaags ZOAB) de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) als bedoeld in de artikelen 82 en 100 van de Wet geluidhinder zal worden overschreden. Voor deze woningen dient op grond van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde te worden verleend.

2.13.5. De Structuurweg en het deel van de Offerkamp dat onderdeel gaat uitmaken van de Structuurweg hebben in het plan de bestemming "Verkeersdoeleinden" gekregen. Ingevolge artikel 14, eerste lid, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor verkeersdoeleinden in de vorm van een wijkontsluitingsweg/structuurweg en fiets- en voetpaden.

Anders dan in artikel 15 van het Bro 1985 is aangegeven is in het plan niet het aantal rijstroken bepaald of een dwarsprofiel opgenomen. De Structuurweg kan derhalve ook op een andere wijze worden aangelegd dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan. Het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek geeft dan ook geen goed inzicht in de te verwachten geluidbelasting bij de nieuwe en bestaande woningen, waaronder die van [appellanten sub 4]. Verweerders konden zich dan ook bij de beoordeling van de te verwachten geluidsbelasting en de gevolgen van de aanleg van de weg voor het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 4] niet baseren op dit onderzoek.

Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985 . Door het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp niettemin goed te keuren, hebben verweerders in zoverre gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht . De beroepen zijn in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Offerkamp en de Structuurweg, te worden vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens in zoverre nog maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om tevens goedkeuring te onthouden aan het zojuist genoemde plandeel.

Het bezwaar van appellanten over de verlening van de hogere grenswaarden behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.

2.14. [Appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming "Recreatieve doeleinden", voor zover deze bestemming niet voorziet in het behoud dan wel de aanleg van 25 parkeerplaatsen, een oefenmuur, een materialenberging, ontsluitingspaden en de uitbreiding van het aantal tennisbanen naar tien.

Voorts stellen appellanten dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming "Woongebied 3", voor zover gelegen op een kleinere afstand dan 50 meter van het tennispark. Appellanten zijn van mening dat deze afstand nodig is voor het voorkomen van hinder en vinden de in het plan opgenomen regeling ontoereikend.

2.14.1. De gemeenteraad heeft aan het tennispark de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de aanduiding "t" toegekend. Deze bestemming biedt naar zijn mening een toereikende regeling voor het bestaande tennispark. Verder heeft hij overwogen dat het, uitgaande van de vergunde geluidruimte, noodzakelijk is aan de noordkant van het tennispark een geluidswal op te richten van 3,5 meter hoog. De eerste rij te bouwen woningen langs het tennispark zal verder zodanig worden gebouwd dat op de verdieping van de woning aan de kant van het tennispark geen geluidgevoelige ruimte aanwezig is, aldus de gemeenteraad. In overleg met de tennisvereniging zal de verlichting zodanig worden aangepast dat voldaan kan worden aan het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad.

2.14.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn de als "Recreatieve doeleinden", met de aanduiding "t" aangewezen gronden bestemd voor een tennisbaan. Ingevolge het tweede lid van artikel 10, mag de totale oppervlakte van gebouwen ten hoogste 200 m2 bedragen. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 12 meter bedragen.

De Afdeling stelt op grond van het vorenstaande vast dat het bestemmingsplan bouwmogelijkheden biedt voor bijvoorbeeld een materialenberging en een oefenmuur. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze bouwmogelijkheden ontoereikend zouden zijn. Voorts hebben appellanten geen argumenten aangedragen voor de noodzaak van een verdere uitbreiding van parkeerplaatsen en tennisbanen.

Verweerders hebben zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming voor het tennispark niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.14.3. Aan de noord- en westzijde van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de aanduiding "t", zijn gronden bestemd tot "Woongebied 3".

Ingevolge artikel 6, derde lid, onder c, kunnen woningen op een afstand van drie meter van het tennispark worden gebouwd.

Ingevolge artikel 6, derde lid, onder g, mag zich, binnen een afstand van 50 meter tot de grens van de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de aanduiding "t", op de eerste bouwlaag van woningen geen geluidgevoelige ruimte aan de zijde van het tennispark bevinden.

Het gemeentebestuur en verweerders zijn van mening dat met het bepaalde in artikel 6, derde lid, onder g, èn de aanleg van een geluidswal van 3,5 meter hoog, geluidhinder bij woningen in de nabijheid van het tennispark kan worden voorkomen.

De Afdeling is van oordeel dat de handhaafbaarheid van de bepaling over het inrichten en het gebruik van geluidgevoelige ruimten op de eerste bouwlaag van woningen – welke begrippen overigens niet nader zijn omschreven in het plan – moet worden betwijfeld. Zij acht het in strijd met een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsregeling waarvan de handhaafbaarheid bij voorbaat reeds moet worden betwijfeld vast te stellen. Het standpunt van verweerders dat het plan een toereikende regeling bevat ter voorkoming van hinder vanwege het tennispark bij de te bouwen woningen, deelt de Afdeling dan ook niet.

Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerders door het plan in zoverre goed te keuren hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening , in samenhang met artikel 10: 27 van de Algemene wet bestuursrecht . Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 6, derde lid, onder g, en de bestemming "Woongebied 3", zoals aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, dient te worden vernietigd.

Uit het vorenstaande volgt dat er ten aanzien van de vernietiging van het besluit tot goedkeuring van artikel 6, derde lid, onder g, rechtens maar één besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan dit voorschrift.

2.15. [Appellanten sub 2] exploiteren een boomkwekerij en hoveniersbedrijf aan de [locatie] in Herten. Appellanten betogen dat de voorschriften bij de bestemming "Woongebied 1" en de aanduiding "hoveniersbedrijf" nauwelijks voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor hun bedrijf.

Zij stellen verder dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming "Woongebied 3", voor zover gelegen op een afstand kleiner dan 50 meter van de grens van het bedrijfsperceel. Appellanten zijn van mening dat deze afstand in acht genomen moet worden ter voorkoming van hinder door geluidsoverlast en gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Verder vrezen appellanten dat de realisering van het plan zal leiden tot extra wateroverlast op hun perceel. Dit zal kunnen leiden tot een aantasting van de bedrijfsvoering, aangezien met name de boomkwekerij bijzonder gevoelig is voor wateroverlast.

2.15.1. Verweerders hebben overwogen dat het functioneren van het bebouwde deel van het bedrijf aan de [locatie] ten opzichte van de vigerende regeling niet wordt beperkt. Verder dient ter voorkoming van hinder bij de nieuwe woningen een afstand van 10 meter tussen het bedrijf en de woningen in acht genomen te worden. Deze afstand hebben verweerders ontleend aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voorts hebben verweerders overwogen dat niet aannemelijk is dat de (kwel)watersituatie op het perceel van appellanten in negatieve zin zal wijzigen door de realisering van het plan.

2.15.2. Het perceel van appellanten heeft in het plan de bestemming "Woongebied 1" en de aanduiding "hoveniersbedrijf". Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor woondoeleinden en een hoveniersbedrijf. De totale bebouwde oppervlakte mag ingevolge artikel 4, tweede lid, onder h, 1000 m2 bedragen.

In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is gesteld dat de huidige bebouwde oppervlakte op het perceel, in het geval dat een gedeeltelijk ommuurde verharding wordt meegerekend, ongeveer 717 m2 bedraagt. Het plan voorziet derhalve nog in een uitbreiding van het bebouwde oppervlak met ongeveer 283 m2. Het standpunt van appellanten dat het plan niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden biedt, deelt de Afdeling gezien het voorgaande niet. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat deze uitbreidingsmogelijkheden ontoereikend zouden zijn.

Anders dan appellanten stellen worden de hierboven vermelde uitbreidingsmogelijkheden niet beperkt door het bepaalde in artikel 4, tweede lid, onder b en c, en artikel 4, vijfde lid, nu blijkens de voorschriften een onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdgebouwen en bedrijfsgebouwen – de woning op het perceel is het hoofdgebouw – en de aanduiding "bebouwingsregeling", waarnaar in artikel 4, tweede lid, onder c, en artikel 4, vijfde lid, wordt verwezen op het perceel van appellanten niet van toepassing is.

Voor zover appellanten vrezen voor een belemmering van hun bedrijfsvoering door extra wateroverlast als gevolg van de ophogingen van de gronden grenzend aan hun bedrijfsperceel overweegt de Afdeling het volgende. In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is op basis van de rapporten over de gevolgen van de ophogingen voor de watersituatie in het plangebied gesteld dat kan worden aangenomen dat geen wateroverlast op het perceel van appellanten hoeft op te treden als de in de rapporten voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd. In dat geval zal volgens het deskundigenbericht de hydrologische situatie ter plaatse zelfs kunnen verbeteren. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. Verweerders hebben zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van appellanten zal worden belemmerd door de ophogingen in het plangebied.

2.15.3. Aan de noord- en oostzijde van het bedrijfsperceel van appellanten is aan gronden de bestemming "Woongebied 3" toegekend. Ingevolge artikel 6, derde lid, onder c, kunnen woningen op een afstand van drie meter van het perceel van appellanten worden gebouwd.

Gelet hierop deelt de Afdeling het standpunt van verweerders dat in het plan is voorzien in een afstand van 10 meter tussen het bedrijf van appellanten en de nieuwe woningen, niet. Dat zoals verweerders in het verweerschrift stellen, bij de uiteindelijke inrichting van het gebied een afstand van 10 meter in acht kan worden genomen, doet hier niet aan af. Verweerders dienen immers bij de beoordeling van het plan de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt als uitgangspunt te nemen en niet de eventuele inrichtingsplannen voor het gebied. Het bestreden besluit berust derhalve in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat een aan te houden afstand van 10 meter onvoldoende is overweegt de Afdeling het volgende. Verweerders hebben de afstand van 10 meter ontleend aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering", die een dergelijke afstand tussen een hoveniersbedrijf en woningen aanbeveelt.

Uit de milieuvergunning die voor het bedrijf van appellanten bij besluit van 28 april 1993 is verleend blijkt echter dat het bedrijf een hoveniersbedrijf en een boomkwekerij omvat. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat de bedrijfsgronden die het dichtst bij de nieuwe woningen liggen worden gebruikt voor kwekerijdoeleinden. Op deze gronden worden enkele keren per jaar bestrijdingsmiddelen gebruikt. Voorts wordt in het deskundigenbericht gesteld dat de werkzaamheden die op het perceel plaatsvinden geluidhinder kunnen veroorzaken. Op grond van de milieuvergunning dient het bedrijf aan de oostzijde van het bedrijfsperceel, waar geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen lagen, op een afstand van 50 meter uit de inrichting aan de geluidvoorschriften te voldoen. Zoals hiervoor reeds is vermeld kan op grond van het plan een woning op 3 meter van het bedrijfsperceel worden gebouwd. In het deskundigenbericht wordt voorts gesteld dat de mogelijkheden tot het treffen van geluidwerende voorzieningen op het perceel van appellanten beperkt zijn vanwege de hogere ligging van de nieuwe woningen ten opzichte van het bedrijfsperceel van appellanten.

Uit het besluit tot vaststelling van het plan, noch uit het bestreden besluit blijkt dat bij de bepaling van de aan te houden afstand tussen het bedrijfsperceel van appellanten en de nieuwe woningen rekening is gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Evenmin blijkt uit deze stukken dat, mede gelet op de lagere ligging van het bedrijfsperceel, is bezien of en zo ja onder welke voorwaarden het bedrijf aan de geluidvoorschriften in de milieuvergunning kan voldoen, als een woning op een afstand van drie meter van het bedrijfsperceel wordt gebouwd.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming "Woongebied 3" zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.16. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen van [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] gedeeltelijk gegrond zijn. Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Behoudens voor zover hiervoor is geoordeeld dat het besluit van verweerders dient te worden vernietigd, hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten in zoverre hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

2.17. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4].

Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de goedkeuring van de bestemming "Groengebied 1";

verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de goedkeuring van de bestemming "Woongebied 1" voor het perceel [locatie], artikel 4, eerste lid, de rde gedachtestreepje, en artikel 4, vierde lid, onder 3;

II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van 27 maart 2001, 2001/16460M, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 1, onder v en y, artikel 6, derde lid, onder g, het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor de Structuurweg en de Offerkamp, de plandelen met de bestemming "Woongebied 3" voor zover aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaarten;

IV. onthoudt goedkeuring aan artikel 1, onder v en y, en artikel 6, derde lid, onder g;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd en de Afdeling zelf in de zaak heeft voorzien;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], de Vereniging Watersnood Herten e.a. en [appellanten sub 4] voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt gedeputeerde staten van Limburg

a. in de door appellanten sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 936,66, waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. in de door appellanten sub 3 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 936,66, waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. in de door appellanten sub 4 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 453,66, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

de totale bedragen dienen door de provincie Limburg te worden betaald aan appellanten;

VIII. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 voor appellanten sub 2, € 204,20 voor appellanten sub 3 en € 102,10 voor appellanten sub 4) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Broekman

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002

388


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature