U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

afwijzing adoptieverzoek door homopaar van een uit Amerika afkomstige minderjarige wegens strijd met bepalingen in de wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE

sector civiel recht

enkelvoudige familiekamer

Zaaknummer : 79701 / FA RK 02-2751

Datum : 30 juni 2003

BESCHIKKING

in de zaak van:

1. [verzoeker sub 1],

hierna tevens als verzoeker sub 1 aangeduid,

en

2. [verzoeker sub 2],

hierna tevens als verzoeker sub 2 aangeduid,

beiden wonende [postcode verzoekers] [woonplaats verzoekers],

[adres verzoekers],

advocaat mr. A.M. Smits te Bennekom,

procureur mr. R.R. Schuldink,

verzoekers.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Verzoekers hebben op 27 september 2002 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ter griffie van de rechtbank ingediend.

De rechtbank heeft tevens kennis genomen van:

- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming te Zwolle van 8 oktober 2002;

- een brief van verzoekers van 4 december 2002 met bijlagen, onder meer inhoudende een aanvulling op voornoemd verzoekschrift;

- een brief van verzoekers 2 april 2003 met bijlagen.

De zaak is op 23 juni 2003 ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Hierbij zijn verschenen verzoekers met hun advocaat.

DE VASTSTAANDE FEITEN

Verzoeker sub 1, is geboren op [geboortedatum verzoeker sub 1] in de gemeente [geboorteplaats verzoeker sub 1], en verzoeker sub 2, is geboren op [geboortedatum verzoeker sub 2] in de gemeente [geboorteplaats verzoeker sub 2].

Verzoekers zijn personen van hetzelfde geslacht en zijn op 16 november 1999 in de gemeente [woonplaats verzoekers] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.

Bij beschikking van de Minister van Justitie van 21 juni 2000 is aan verzoeker sub 1 ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna als de Wobka aangeduid) toestemming verleend tot opneming van een eerste buitenlands kind ter adoptie.

Op 9 juni 2001 is te [geboorteplaats kind], Pennsylvania,Verenigde Staten van Amerika, geboren het minderjarige kind, oorspronkelijk genaamd [oorspronkelijke naam kind], thans genaamd [huidige naam kind], (hierna als de minderjarige aangeduid).

De biologische moeder van de minderjarige is genaamd [naam biologische moeder]. De biologische vader van de minderjarige is genaamd [naam biologische vader].

De biologische ouders hebben het kind ter adoptie afgestaan.

Bij beslissing van "The Court of Common Please of Philadelphia, Family Court Division" van 29 juni 2001 is de minderjarige voor latere adoptie overgedragen aan verzoeker sub 1. Verzoeker sub 1 is hierbij belast met een vorm van gezag over de minderjarige.

De minderjarige heeft vervolgens zijn geboorteland mogen verlaten.

De minderjarige is blijkens de overgelegde informatie uit de basisadministratie der gemeente [woonplaats verzoekers] op 3 juli 2001 ingeschreven op het voornoemde woonadres van verzoekers, alwaar de minderjarige sinds die datum door verzoekers tezamen wordt verzorgd en opgevoed.

Bij beslissing van "The Court of Common Please of Philadelphia, Family Court Division" van

3 mei 2002 is naar het recht van Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika, de adoptie van de minderjarige door verzoeker sub 1 uitgesproken.

Ingevolge deze adoptie verkreeg de minderjarige zijn huidige voornamen en de geslachtsnaam van verzoeker sub 1.

De biologische ouders hebben de minderjarige voor adoptie afgestaan en de minderjarige heeft met dat doel zijn geboorteland mogen verlaten.

In het onderhavige geval is sprake van een interlandelijke adoptie van een minderjarig kind uit de Verenigde Staten, welk land niet geldt als verdragsland in de zin van het Haags Adoptieverdrag 1993.

Bij beschikking van de kantonrechter te Zwolle van 20 januari 2003 is verzoeker sub 1 benoemd tot voogd over de minderjarige. Vervolgens is verzoeker sub 2 naast verzoeker sub 1 benoemd tot voogd over de minderjarige.

DE BEOORDELING VAN DE ZAAK

Verzoekers hebben de adoptie van de minderjarige verzocht.

De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

Het punt van geschil spitst zich toe op de navolgende kwestie.

Opneming in Nederland van een niet-Nederlands kind met het oog op adoptie, is uitsluitend toegestaan met een voorafgaand verkregen schriftelijke beginseltoestemming van de Minister van Justitie op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Wobka .

Verzoekers stellen zich op het standpunt dat noch het ontbreken van een aan hen beiden afgegeven beginseltoestemming als bedoeld in artikel 2 van de Wobka , noch de omstandigheid dat hun samenleven niet voldoet aan de definitie van aspirant-adoptiefouders, als bedoeld in artikel 1 van de Wobka , in de weg staat aan hun gezamenlijk adoptieverzoek. Aan het vereiste in artikel 1 van de Wobka dat voor adoptie door twee personen sprake moet zijn van echtgenoten van verschillend geslacht, moet volgens verzoekers worden voorbijgezien.

Verzoekers voeren aan dat zij voldoen aan alle wettelijke vereisten, zoals gesteld in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna als het BW aangeduid), dat in de adoptieprocedure slechts wordt beoordeeld of de opneming juist is geweest en dat artikel 1 van de Wobka niet ziet op de adoptie doch slechts ziet op de opneming van een buitenlands kind in Nederland.

Met verwerping van het standpunt van verzoekers, oordeelt de rechtbank dat het gezamenlijke verzoek wegens strijd met de dwingendrechtelijke bepalingen in de artikelen 1 en 2 van de in casu waar het gaat om een interlandelijke adoptie - naast de bepalingen van het BW ook - toepasselijke regelgeving in de Wobka moet worden afgewezen. Anders dan bij de adoptie van een kind uit Nederland, dient bij adoptie van een buitenlands kind immers mede getoetst te worden aan de bepalingen van de Wobka. Vaststaat dat verzoeker sub 2 niet beschikt over de voorgeschreven beginseltoestemming van de Minister van Justitie en daarmee niet voldoet aan een van de vereisten van de Wobka. Voorts staat vast dat verzoekers niet van verschillend geslacht zijn. Ook dat klemt omdat de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald, en dat is in de wetgeschiedenis uitvoerig onderwerp van bespreking geweest (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 27256, nr. 3, pagina 4; alsmede Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 26673, nr. 3, pagina 's 2 en 3), dat en waarom adoptie, althans voor zover het interlandelijke adoptie betreft, slechts kan plaatsvinden door echtgenoten van verschillend geslacht. Een en ander heeft zijn neerslag gekregen in de begripsbepalingen van artikel 1 van de Wobka . Beide vereisten staan derhalve aan inwilliging van het gemeenschappelijke adoptieverzoek van verzoekers in de weg.

Voorzover het verzoek van verzoekers moet worden verstaan als een adoptieverzoek uitsluitend door verzoeker sub 1 gedaan en het verzoek van verzoeker sub 2 moet worden opgevat als een eenouderadoptie, kan dit verzoek thans evenmin slagen. Waar het verzoek van verzoeker sub 1 als enig adoptant weliswaar voldoet aan de eisen van de Wobka, stuit dit echter af op het vereiste in artikel 1:228, eerste lid, aanhef, en onder f, BW, dat verzoeker sub 1 als adoptant de minderjarige gedurende tenminste drie aaneengesloten jaren heeft verzorgd en opgevoed. Hiervan is, gelet op het tijdstip waarop de minderjarige aan verzoeker sub 1 is toevertrouwd (29 juni 2001), thans nog geen sprake. Dit brengt mee dat een mogelijk verzoek tot eenouderadoptie door verzoeker sub 2 eerst succesvol kan worden ingediend, nadat verzoeker sub 1 aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder f, BW zal hebben voldaan.

De stelling van verzoekers ter zitting dat het Ministerie van Justitie aan heteroseksuele echtparen, van wie slechts een van de echtgenoten een kind adopteert als alleenstaande, bijv. omdat de andere echtgenoot op grond van zijn leeftijd niet voor een beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands kind in aanmerking komt, de eis van 3 jaar verzorging niet tegenwerpt indien de samenwoning minimaal een jaar heeft geduurd, is door verzoekers niet genoegzaam toegelicht, noch los van de vraag welke betekenis aan die telefonisch verkregen informatie als zodanig is te hechten in het kader van de uitleg van voornoemde wetsbepalingen. Deze stelling staat bovendien op gespannen voet met de inhoud van de voorlichtingsbrochure van het Ministerie van Justitie getiteld "U wilt een kind uit het buitenland adopteren" van juli 2002, waarin op pagina 19 expliciet staat: Adopteert u het kind alleen, dan kan de adoptie worden uitgesproken als u het kind ten minste drie jaar aaneengesloten hebt verzorgd en opgevoed.

Ook anderszins is de rechtbank niet van een uitvoeringspraktijk en rechtspraak kunnen blijken die in dit opzicht bij interlandelijke adoptie ten aanzien van heteroseksuele paren andere, soepeler normen hanteert dan ten aanzien van homoseksuele paren, op grond waarvan - naar de rechtbank de stelling van verzoekers begrijpt - mogelijk sprake zou kunnen zijn van ongerechtvaardigd onderscheid.

Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat ook de stelling van verzoekers ter zitting dat de Staat Pennsylvania inmiddels wel adoptie door een homoseksueel paar zou toestaan, waarmee de belemmeringen van de Wobka in verzoekers geval extra wrang zouden zijn, geen gewicht in de schaal legt. Nog daargelaten dat ook deze stelling niet genoegzaam is geadstrueerd, geldt dat, zelfs indien deze stelling inhoudelijk juist is, dit onverlet laat dat andere landen adoptieverzoeken door heteroseksuele paren met meer argwaan zouden kunnen beschouwen, indien de bepalingen van de Wobka door de rechter tot een dode letter zouden worden verklaard. Blijkens de MvT heeft juist die angst van de wetgever tot de onderhavige redactie van de Wobka geleid.

Aan al het vorenstaande doet niet af dat uit een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te Zwolle (dat overigens - naar de rechtbank achteraf heeft geconstateerd - door de griffie van de rechtbank abusievelijk aan de Raad is gevraagd) de door verzoekers gezamenlijk verzochte adoptie in het belang van de minderjarige wordt geacht. Gesteld noch gebleken is dat het belang van de minderjarige thans een verdergaande bescherming vergt dan krachtens de voormelde voogdijbeschikking van de kantonrechter te Zwolle is gewaarborgd. Voor toepassing door de rechtbank van de discretionaire bevoegdheid in artikel 1:327, eerste lid, aanhef en onder i, BW bestaan in casu geen termen.

De rechtbank zal derhalve beslissen zoals hierna is aangegeven.

BESLISSING

Wijst het door verzoekers gevraagde af.

Aldus gegeven door mr. L.M. Rijksen, rechter, tevens plaatsvervangend kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2003

HOGER BEROEP

Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur /advocaat verplicht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature