Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekking WW-uitkering na bezwaar van de werkgever (eigenrisicodrager). Uit het voornemen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst blijkt dat de werkgever bewust heeft afgezien van een ontslag op staande voet, gelet op de duur van de dienstbetrekking en de gevolgen van een dergelijk ontslag voor eiseres. Er is daarom geen sprake van een subjectief dringende reden voor ontslag. Het beroep van eiseres (tegen de intrekking van haar uitkering) is gegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 16/813 WW

uitspraak van 22 augustus 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiseres] , te [Woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.M.J.R. Maessen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

Onderwijsgroep [Naam derde partij], te [Vestigingsplaats derde partij] .

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 december 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger verweerder] . De Onderwijsgroep [Naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G.F. Legel en [Naam vertegenwoordiger derde belanghebbende] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres was sinds 1987 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) de Onderwijsgroep [Naam derde partij] (werkgever). Bij beschikking van 19 juni 2015 heeft de kantonrechter van deze rechtbank – op verzoek van de werkgever – de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en werkgever ontbonden met ingang van 1 augustus 2015. Eiseres heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd.

Bij besluit van 7 juli 2015 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend met ingang van 4 augustus 2015.

De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij brief van 7 oktober 2015 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat hij van plan is om het primaire besluit te herzien. Volgens het UWV zou de herziene beslissing inhouden dat de toegekende WW-uitkering wordt ingetrokken. Eiseres heeft haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.

Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van de werkgever tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de WW-uitkering met ingang van 29 december 2015 niet meer tot uitbetaling komt.

2. Volgens de werkgever heeft eiseres gedurende een langere periode bewust reiskostenvergoeding geclaimd en ontvangen voor stagebezoeken die niet door haar werden afgelegd. Op het moment dat eiseres hiermee werd geconfronteerd, heeft zij niet onmiddellijk de waarheid verteld. De werkgever heeft met name de structurele en opzettelijke gedragingen van eiseres bijzonder ernstig geacht. De werkgever heeft vervolgens aan de kantonrechter gevraagd om de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden. De kantonrechter heeft een ontbinding uitgesproken zonder toekenning van een ontslagvergoeding. Dit houdt volgens de werkgever in dat de verwijtbaarheid voor het beëindigen van de arbeidsrelatie is gelegen bij eiseres. De werkgever stelt dat eiseres verwijtbaar werkloos is en dat de WW-uitkering om die reden niet moet worden toegekend.

3. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. De redenen die de werkgever ertoe hebben geleid om het dienstverband te beëindigen, zijn aan te merken als dringende redenen in objectieve zin. Het declareren van dienstreizen die niet zijn gemaakt (en waarover in eerste instantie niet de waarheid wordt verteld), is niet toelaatbaar. Tevens is er in subjectieve zin sprake van een dringende reden. De werkgever heeft duidelijk laten blijken dat het gedrag van eiseres niet wordt geaccepteerd. De werkgever heeft voortvarend gehandeld vanaf het moment dat hij het uitdrukkelijke vermoeden had dat er iets niet klopte met betrekking tot de ingediende declaraties. De door eiseres gestelde hoge werkdruk leidt niet tot een ander oordeel. Er is niet gebleken dat de intrekking van de WW-uitkering in dit geval tot onacceptabele (financiële) gevolgen zal leiden. Eiseres is per 4 augustus 2015 verwijtbaar werkloos. Haar WW-uitkering komt per 29 december 2015 niet meer tot uitbetaling.

4. Eiseres voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel staan aan intrekking van de WW-uitkering in de weg. Er is geen sprake van een subjectieve dringende reden. Eiseres is niet op staande voet ontslagen, de werkgever heeft ruim een maand gewacht met het indienen van een ontbindingsverzoek, en de werkgever heeft tijdens de ontbindingsprocedure de grondslag van het verzoek gewijzigd van dringende reden naar een verandering van omstandigheden (vertrouwensbreuk). Daarnaast was er al sinds 2011 sprake van werkdruk. Eiseres heeft dit meerdere keren aangekaart en is ook twee keer uitgevallen vanwege de te hoge werkdruk. Ook speelden er een aantal zaken in haar privésituatie. De hoge werkdruk heeft ertoe geleid dat eiseres niet meer alle stagebezoeken kon afleggen. Dit heeft zij gecamoufleerd door reiskosten te declareren. Eiseres heeft door haar ervaringen uit het verleden geen openheid van zaken durven geven. Gelet op alle omstandigheden is er geen sprake van een dringende reden. Subsidiair is er geen sprake van een verwijt in overwegende mate.

5. Artikel 23, eerste lid, van de WW luidt als volgt:

De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het UWV geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.

Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.

Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.

Op grond van artikel 678 van Boek 7 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Vertrouwensbeginsel

6. Eiseres heeft aangevoerd dat intrekking van de WW-uitkering niet mogelijk is. Er is niets in haar situatie gewijzigd. Volgens het toekenningsbesluit heeft zij dan recht op een WW-uitkering tot en met 3 mei 2018. Eiseres heeft in dit kader een beroep gedaan op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank overweegt dat eiseres hierin niet kan worden gevolgd. De werkgever heeft binnen de wettelijke termijn bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de WW-uitkering aan eiseres. Het toekenningsbesluit stond toen nog niet in rechte vast. Daarnaast is de intrekking van de WW-uitkering na het instellen van bezwaar door de werkgever ook ingebouwd in het systeem van de WW met eigenrisicodragers, waarin de werkgever derde-belanghebbende is bij toekenning van WW-uitkeringen. Dit blijkt ook uit artikel 23 van de WW. Het beroep van eiseres kan op dit punt dan ook niet slagen.

Dringende reden

7. Ter beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt, dient een materiële beoordeling plaats te vinden. De wijze waarop het dienstverband is beëindigd, is niet bepalend. Beoordeeld dient te worden of er een dringende reden is in de zin van artikel 678 van Boek 7 BW. Een gedraging moet zowel objectief als subjectief een dringende reden vormen. Objectief betekent dat de gedraging naar objectieve maatstaven ontoelaatbaar is. De subjectiviteit van de dringende reden betekent dat de gedraging ook voor déze werkgever ontoelaatbaar moet zijn geweest. Het UWV dient dit zelfstandig te beoordelen.

8. Tussen partijen is niet in geding dat er sprake is van een objectief dringende reden.

9. Het gaat er bij de subjectief dringende reden om of de gedraging van eiseres voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Elementen die volgens de CRvB hierbij meegewogen moeten worden zijn de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft. Zie onder meer de uitspraak van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2392.

10. De werkgever heeft eiseres bij brief van 26 maart 2015 geïnformeerd over het voornemen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In dit voornemen staat onder meer:

“Een ontslag op staande voet en aangifte voor fraude werd in deze overwogen. Om jou je toekomstperspectief niet te ontnemen, heeft het College van Bestuur besloten om daarvan af te zien. Daarbij is mede in overweging genomen dat je geruime tijd bij Onderwijsgroep [Naam derde partij] in dienst bent en dat een ontslag op staande voet direct ingaande consequenties heeft voor je financiële positie. Mocht uit een aangifte een veroordeling volgen zou dat betekenen dat aan jou in de toekomst wellicht geen Verklaring Omtrent Gedrag zou worden uitgereikt. Om genoemde reden is besloten om niet over te gaan tot ontslag op staande voet, maar om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.”

De werkgever heeft dus bewust afgezien van een ontslag op staande voet, en heeft daarbij betrokken de duur van de dienstbetrekking en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor eiseres zou hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de werkgever hiermee blijk gegeven dat er in het specifieke geval van eiseres geen sprake was van een subjectief dringende reden voor ontslag. Wat de werkgever verder heeft aangevoerd kan, gezien de duidelijke bewoordingen van deze brief, hier niet aan afdoen.

11. Dit leidt tot het oordeel dat van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW geen sprake is.

12. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Om het geschil definitief te beslechten zal de rechtbank het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaren.

13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.

14. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1). Daarnaast komen de reiskosten in beroep van € 9,- op basis van openbaar vervoer tweede klasse voor vergoeding in aanmerking.

Eiseres heeft de rechtbank ook gevraagd om het UWV te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar. De gevorderde proceskosten in bezwaar komen echter niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten in bezwaar niet zijn gevorderd.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

verklaart het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit van 7 juli 2015 ongegrond;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;

veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.001,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature