U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Belanghebbendes activiteiten op markten en evenementen zijn sinds de start, in 2008, verlieslijdend. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat met zijn activiteiten redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht. Deze activiteiten vormen derhalve voor hem geen bron van inkomen. Mocht(en) de activiteit(en) in enig jaar voor belanghebbende wel een bron van inkomen gaan vormen, dan zal voor dat jaar aan de hand van artikel 3.10 van de Wet IB 2001 getoetst moeten worden of de aanloopkosten van de vijf voorafgaande jaren alsnog ten laste van zijn inkomen kunnen worden gebracht.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/4182

uitspraak van 19 juli 2016

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 18 mei 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.612 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] 1944 en is alleenstaand. In het onderhavige jaar verricht belanghebbende via uitzendbureaus werkzaamheden in loondienst en verricht hij werkzaamheden in het kader van een persoonsgebonden budget (PGB). Ook ontvangt belanghebbende in het onderhavige jaar pensioen en een AOW-uitkering.

2.2.

Daarnaast verricht belanghebbende sinds 2008, in de vorm van een eenmanszaak genaamd ‘[eenmanszaak]’, activiteiten op markten en evenementen. De activiteiten van belanghebbende in dit kader bestaan uit een adviesbureau voor mens, natuur, techniek en realisatie en een markthandel in sieraden, kristallen en hobbymaterialen, edelstenen en mineralen, biologisch geteelde planten, bomen en bloemen en een biologische rozenkwekerij. Belanghebbendes activiteiten zijn sinds de start in 2008 verlieslijdend.

2.3.

Belanghebbende heeft over het jaar 2012 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.019. Hij heeft daarbij een verlies uit onderneming van € 15.225 opgevoerd. Naar aanleiding van een bedrijfsbezoek in 2014 heeft de inspecteur dit verlies bij de aanslagregeling over 2012 niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 56.612.

2.4.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes activiteiten in het kader van ‘[eenmanszaak]’ voor hem een bron van inkomen vormen.

2.5.

De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bron van inkomen wanneer belanghebbende met de door hem ontplooide activiteiten deelneemt aan het economische verkeer (I), hij daarmee het oogmerk heeft voordeel te behalen (II) en dit voordeel redelijkerwijs te verwachten is (III). Tussen partijen is slechts in geschil of belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten met zijn activiteiten voordeel te behalen. De bewijslast rust daartoe op belanghebbende. Voornoemde elementen (I) en (II) vormen geen geschilpunt.

2.6.

Vaststaat dat belanghebbendes activiteiten voor hem zowel in 2012 als in de jaren 2008 tot en met 2011 en 2013 en 2014 tot een negatief resultaat hebben geleid. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de activiteiten die hij in het onderhavige verband heeft ontplooid, en die hij als onderneming heeft aangemerkt, redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht.

2.7.

Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd over de huidige situatie, waaronder de start van de rozenkwekerij, het starten van de webshop en de uitbreiding van zijn dienstverlening, alsmede over de positieve gevolgen van het aantrekken van de economie, vormen voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen. De rechtbank heeft immers geen enkele indicatie van de voordelen die behaald zouden kunnen worden of van het realiteitsgehalte van de stellingen van belanghebbende. Hieraan doet niet af dat belanghebbende in het onderhavige jaar diverse beurzen, markten, braderieën en evenementen heeft bezocht, diverse cursussen en workshops heeft gevolgd en een poffertjeskraam heeft aangekocht. Deze omstandigheden getuigen zonder meer van belanghebbendes inzet, maar dit is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de activiteiten na het aantrekken van de economie meer dan een incidenteel positief resultaat zullen opleveren. De activiteiten vormen in het onderhavige jaar voor belanghebbende derhalve geen bron van inkomen, zodat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

2.8.

Belanghebbendes stelling dat hem voor zijn (nieuwe) activiteit(en) een opstarttermijn van minimaal vijf jaar moet worden gegund, kan hem in dit verband niet baten. Mocht(en) deze activiteit(en) in enig jaar voor belanghebbende wel een bron van inkomen gaan vormen, dan zal voor dat jaar aan de hand van artikel 3.10 van de Wet IB 2001 getoetst moeten worden of de aanloopkosten van de vijf voorafgaande jaren alsnog ten laste van het inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht.

2.9.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature