Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Het verzoek tot wraking in procedure 3149855/14-3869 is afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer

Locatie: Middelburg

Procedurenummer: 293888 HA RK 15-16

Beslissing van 2 april 2015 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 (jo artikel 1019v) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:

[verzoeker 1],

voor zich en als volmachthouder van:

[verzoeker 2],

[verzoeker 3],

[verzoeker 4],

Mr. Ivan Reyns, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [verzoeker 5],

allen wonende in België,

verder te noemen verzoekers.

1 Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:

de processtukken in na te noemen procedure, waaronder het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 november 2011;

het op 13 januari 2015 ingekomen wrakingsverzoek, met producties, gericht tegen na te noemen leden van de pachtkamer, belast met de behandeling van na te noemen zaak;

de schriftelijke reactie van mr. C. Kool, voorzitter van die pachtkamer, ingekomen d.d. 29 januari 2015;

de schriftelijke reactie van [verzoeker 1] d.d. 7 februari 2015;

de op 18 maart 2015 ingekomen schriftelijke reactie van F. de Kubber, gemachtigde van [gedaagde], gedaagde in na te noemen procedure, de daarop van [verzoeker 1] ingekomen schriftelijke reactie van 21 maart 2015;

de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 4 februari 2015, waarbij zijn verschenen verzoeker [verzoeker 1], voornoemd, mede namens de overige verzoekers, [gedaagde], gedaagde in na te noemen procedure, bijgestaan door zijn gemachtigde F. de Kubber en de leden van de pachtkamer mr. C. Kool en J. Kodde, en

de voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 31 maart 2015, waarbij zijn verschenen [verzoeker 1], wederom mede namens de overige verzoekers, F. de Kubber, mr. C. Kool en J. Kodde, allen voornoemd.

2 Het verzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van mr. C. Kool en J. Kodde, voorzitter respectievelijk (deskundig) lid van de pachtkamer, in de zaak van verzoekers tegen [gedaagde], als gedaagde partij, met procedurenummer 3149855/14-3869.

2.2.

Mr. Kool en J. Kodde, verder ook te noemen de leden van de pachtkamer, berusten niet in het verzoek tot hun wraking.

3 De feiten

3.1.

In de hiervoor genoemde procedure vorderen verzoekers onder meer -samengevat- betaling van achterstallige pacht ter zake van de in de dagvaarding genoemde percelen, alsook nalatigheidsinterest en voorts ontbinding van de pachtovereenkomst van 28 december 2013.

3.2.

Bij tussenvonnis van 25 juli 2014 heeft de pachtkamer partijen gelast voor haar te verschijnen om inlichtingen te verstrekken en een schikking te beproeven. De ter zake gehouden terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014, waarna vonnis is bepaald (op 30 januari 2015).

4 De gronden van wraking

4.1.

In de kern genomen wraken verzoekers de leden van pachtkamer op grond van het feit dat het proces-verbaal van voornoemde zitting veel te laat is verstrekt ondanks herhaalde verzoeken van verzoeker [verzoeker 1] om toezending. De mededeling namens de pachtkamer dat het proces-verbaal van de op 27 november 2014 gehouden comparitiezitting uiterlijk op 16 januari 2015 aan verzoekers zou worden verstrekt betekende dat zij dat ongeveer twee weken vóór de geplande uitspraakdatum zouden ontvangen waardoor de tijd voor adequate controle op de juistheid en volledigheid er van zou ontbreken. Uiteindelijk is het proces-verbaal eerst bij brief van 2 februari 2015 aan hen toegezonden.

4.2.

Verzoekers voeren aan dat het proces-verbaal van de terechtzitting ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad de enige kernbron is van die terechtzitting en van de behandeling in raadkamer. Ontbreekt dit proces-verbaal dan is de in de zaak gegeven beslissing volgens verzoekers niet traceerbaar noch verifieerbaar en lijdt die beslissing aan nietigheid. Zonder proces-verbaal kan immers niet worden nagegaan of de bewijsmiddelen, de feiten, de standpunten, omstandigheden en grondslagen, die in de procedure zijn ingebracht en op de terechtzitting naar voren zijn gebracht, in de beslissing in de zaak wel of niet zijn meegenomen.

4.3.

Tegen de achtergrond van de gang van zaken en de beslissingen van de pachtkamer, (met uitzondering van het tweede deskundige-lid in dezelfde samenstelling als thans), in een tweetal eerder gevoerde pachtprocedures en de vernietiging van het in een van die procedures door de pachtkamer gewezen vonnis door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, menen verzoekers dat zij door het niet tijdig verstrekken van het proces-verbaal in hun rechtspositie andermaal zijn benadeeld, nu zij daardoor niet de gelegenheid hebben gehad het proces-verbaal te controleren. De inhoud van dit proces-verbaal is volgens verzoekers bovendien, naar hen eerst te laat is gebleken, onvolledig en daarmee onjuist.

4.4.

Verzoekers verwijzen naar het door hen overgelegde vonnis van de pachtkamer, gewezen op 7 december 2011in een eerdere zaak met procedurenummer 214953/11-239, welke zaak volgens verzoekers onlosmakelijk verbonden is met de onderhavige zaak. De pachtkamer heeft, ondanks dat [gedaagde] geen specificaties van door hem gestelde betalingen heeft weten over te leggen, op diens vordering toch bij vonnis van 7 december 2011 de door hem gestelde pachtovereenkomst vastgelegd. Verzoekers voeren aan dat het vonnis van 7 december 2011 in hoger beroep door de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 26 augustus 2014 is vernietigd. De pachtkamer heeft zich dan ook naar de mening van verzoekers schuldig gemaakt aan een ten gunste van [gedaagde] partijdige opstelling.

4.5.

Verder voeren verzoekers aan dat de pachtkamer, ondanks de aan haar gemelde omstandigheden, die maakten dat een gezamenlijke verschijning in persoon op de zitting van 27 november 2014 nagenoeg onmogelijk was, meermalen en hardnekkig daarop is blijven aandringen. Omdat die zitting mede ten doel had een minnelijke regeling te beproeven, kunnen verzoekers zich niet aan de indruk onttrekken dat door de pachtkamer opnieuw een procesgang werd geregisseerd om verzoekers te benadelen in het geval zij er niet in zouden slagen om gezamenlijk in persoon te verschijnen. In dat geval kon aan hen immers onwilligheid om mee te werken aan het stand komen van een minnelijke regeling worden verweten.

4.6.

Verzoekers menen dat het vorenstaande niet anders kan worden gezien dan als een accumulatie van een partijdige bejegening ten gunste van partij [gedaagde], hetgeen hen heeft genoopt tot indiening van het wrakingsverzoek.

5 Het standpunt van de gewraakte leden van de pachtkamer

5.1.

Mr. Kool, voorzitter van de pachtkamer, volhardt geheel bij hetgeen hij in zijn schriftelijke reactie van 29 januari 2015 heeft aangevoerd. Het deskundige-lid J. Kodde sluit zich hierbij aan. Samengevat voert de voorzitter van de pachtkamer het volgende aan.

5.2.

Het is juist dat [gedaagde] in de procedure 214953/11-239 niet aan bij het tussenvonnis gedaan bevel tot het verstrekken specificaties van de door hem gestelde betalingen als pachtprijs heeft voldaan en dat de pachtkamer toch in haar eindvonnis op vordering van [gedaagde] de pachtovereenkomst voor het betreffende perceel heeft vastgelegd. In het tussenvonnis is echter niet beslist, dat in geval van het ontbreken van die specificaties die vordering zou worden afgewezen. In het eindvonnis is ook gemotiveerd waarom ondanks het niet overleggen van die specificaties de vordering werd toegewezen.

Dat het eindvonnis in de zaak in hoger beroep is vernietigd, kan evenmin grond voor wraking opleveren. Het rechtsmiddel van hoger beroep bestaat nu eenmaal bij de gratie van de mogelijkheid dat de uitspraak in die instantie anders uitvalt dan die in eerste aanleg. Daarnaast blijkt niet dat het vonnis zo onbegrijpelijk of willekeurig is dat daarin grond voor wraking kan worden gevonden. Uit deze gang van zaken kunnen geen gronden voor wraking worden afgeleid, waarbij nog komt dat de verzochte wraking op deze grondslag niet tijdig is gedaan

5.3.

Het is bovendien juist, aldus de voorzitter van de pachtkamer, dat hij als rolrechter niet voetstoots heeft geaccepteerd het standpunt van verzoeker [verzoeker 1], dat niet alle door hem vertegenwoordigde eisers ter comparitie hoefden te verschijnen. Met het oog op het doel van die comparitie, het tevens beproeven van een minnelijke regeling, heeft hij, de voorzitter, de verschijning van alle partijen gewenst gevonden. Dit betreft volgens de voorzitter een processuele beslissing, waarmee verzoekers het oneens mogen zijn, maar die geen vermoeden van partijdigheid oplevert. Bovendien is uiteindelijk aanvaard dat slechts twee van de vijf eisers in persoon zijn verschenen.

Volgens hem geldt ten aanzien van deze wrakingsgrond evenzeer dat deze niet tijdig is opgeworpen.

5.4.

Ten slotte betoogt de voorzitter van de pachtkamer dat hij op 5 januari 2015 -de eerste werkdag na de feestdagen- naar aanleiding van het daartoe gedaan verzoek van verzoeker [verzoeker 1], de instructie heeft gegeven partijen mee te delen dat dat het proces-verbaal uiterlijk op 16 januari 2015 zou worden verstrekt. Dit voornemen is volgens de voorzitter doorkruist door de indiening van het wrakingsverzoek op 13 januari 2015. Niet valt in te zien dat, indien een proces-verbaal niet tijdig wordt verstrekt, de ene partij daardoor ten opzichte van de andere partij is bevoordeeld.

5.5.

In de opvatting van de voorzitter van de pachtkamer kunnen verzoekers niet worden ontvangen in hun wrakingsverzoek voor zover gebaseerd op de eerste drie wrakingsgronden, dan wel dient het verzoek volledig als ongegrond te worden afgewezen.

6 Het standpunt van [gedaagde]

6.1.

De gemachtigde van [gedaagde] volhardt bij hetgeen hij in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft aangevoerd. Samengevat en voor zover relevant voert hij aan dat hij het eens is met het standpunt van de voorzitter van de pachtkamer en dat diens wraking en die van het deskundige-lid J. Kodde niet op zijn plaats is.

7 De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1.

Nu verzoekers, zoals bij de behandeling van het wrakingsverzoek door hen is bevestigd, als enige grondslag van hun wrakingsverzoek hebben aangevoerd de zeer late verstrekking aan hen van hen proces-verbaal van de comparitiezitting van 27 november 2014 en het door hen daarop gebaseerde gebrek aan onpartijdigheid (mede) hebben geadstrueerd door te verwijzen naar de gang van zaken en de beslissingen in een tweetal eerdere door hen gevoerde en door de pachtkamer behandelde pachtprocedures, alsmede naar de volgens verzoekers onredelijke en onuitvoerbare eis van de pachtkamer om ter comparitiezitting allen in persoon te verschijnen, moet het wrakingsverzoek als tijdig gedaan worden aangemerkt. Verzoekers kunnen daarin dan ook in zoverre worden ontvangen

7.2.

Voorop moet worden voorop gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is

7.3.

Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke zwaarwegende aanwijzing in het onderhavige geval niet voor.

7.4.

De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal van de comparitiezitting niet onmiddellijk althans niet kort na de comparitie is opgemaakt en dientengevolge ook laat aan verzoekers is toegezonden levert, ook bezien in het licht van de door hen geschetste achtergrond van de procedure en hun beleving daarvan, niet een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Anders dan verzoekers menen kan uit de jurisprudentie noch uit wettelijk voorschrift zonder meer de conclusie volgen, dat het niet of niet tijdig opmaken van het proces-verbaal van een in civielrechtelijke procedure (waartoe de onderhavige pachtprocedure op grond van de daarop van toepassing verklaarde bepalingen van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering moet worden gerekend) gehouden terechtzitting, tot nietigheid van de daarin gegeven beslissing moet leiden. De door verzoeker aangehaalde jurisprudentie ziet op specifieke en niet op de onderhavige (pacht)procedure betrekking hebbende casussen.

7.5.

Wel kan de afgifte van een dergelijk proces-verbaal van (processueel) belang zijn voor partijen. In het onderhavige geval had die afgifte wellicht eerder kunnen plaatsvinden of had in ieder geval op een eerder tijdstip enige reactie van de zijde van de pachtkamer op de herhaalde verzoeken van verzoeker [verzoeker 1] om die afgifte in de rede gelegen. Dat dit niet is gebeurd is minder gelukkig, maar het gaat naar het oordeel van de wrakingskamer veel te ver om op grond daarvan een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de leden van de pachtkamer jegens verzoekers aan te nemen. Daarbij komt dat verzoekers daardoor niet ten opzichte van [gedaagde] processueel zijn benadeeld, nu die late afgifte hem evenzeer en in gelijke mate heeft getroffen.

7.6.

Ook in de door verzoekers nog gestelde onvolledigheid van het proces-verbaal, kan, voor zover zij dit daarmee beogen, evenmin een gegronde reden voor wraking worden gevonden. Een proces-verbaal houdt geen woordelijke weergave in van het verhandelde ter zitting, maar geeft dit verhandelde op de zitting in hoofdlijnen weer. Het feit dat, naar verzoekers stellen, het proces-verbaal een onvolledige, maar overigens juiste, zakelijke weergave bevat van het op zitting besprokene, maakt op zich zelf niet dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de behandelend rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn. Dat kan anders zijn indien de weergave van het verhandelde ter terechtzitting zo onjuist en onvolledig is dat zij naar objectieve maatstaven bezien de positie van verzoekers benadeelt. Gezien de inhoud van het proces-verbaal bestaat daarvoor geen enkele aanwijzing.

7.7.

Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

8 De beslissing

De rechtbank

- wijst het verzoek tot wraking af;

- bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer 3149855/14-3869 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.

Deze beslissing is gegeven op 2 april 2015, door mrs. Th. Peters, M.M. Steenbeek en B.J. Duinhof, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.

---


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature