Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Gelet op overeenkomst tussen partijen dient een pensioen dat de Pensioendienst voor de overheidssector in België uitkeert - ongeacht het karakter ervan - te worden verdeeld. Nu de man geen AOW ontvangt en zijn pensioen feitelijk de Belgische equivalent daarvan is - hetgeen partijen destijds niet hebben voorzien - doet de man terecht een beroep op onvoorzienine omstandigheden. Hij dient van zijn pensioen in elk geval een een befrag ter hoogte van de in Nederland gebruikelijke AOW-uitkering te kunnen behouden; restant dient verdeeld te worden.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht

Middelburg

zaaknummer / rolnummer: C/12/87595 / HA ZA 13-45

Vonnis van 15 januari 2014

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te Middelburg,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. H.C. Struijk te Middelburg,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. C.J. de Wit te Vlissingen.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 15 mei 2013

het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2013

de akte tevens akte wijziging van eis van [eiseres]

de antwoordakte tot overlegging productie en uitlating van [gedaagde]

de antwoordakte van [eiseres].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Partijen zijn gehuwd geweest. Hun op 30 augustus 1963 gesloten huwelijk is door inschrijving van het echtscheidingsvonnis op 21 april 1989 ontbonden. Bij notariële akte van 18 april 1990 is de door de echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. In die akte is onder meer (onder het kopje: SCHEIDING) opgenomen:

“(…)Daarnaast heeft de lastgever sub 1 ([gedaagde], aanvulling rechtbank) nog pensioenaanspraken ten aanzien waarvan wordt overeengekomen dat deze verdeeld zullen worden telkens bij het tot uitkering komen van het pensioen.”

2.2.

[gedaagde] werkte gedurende het gehele huwelijk bij de Belgische loodsdienst en bouwde pensioen op bij de Pensioendienst voor de overheidssector (PDOS) te Brussel (België). Sinds 1 maart 2002 ontvangt hij een pensioenuitkering van de PDOS. De uitkering die [gedaagde] ontvangt, bedraagt (sinds oktober 2013) € 1.853,73 netto per maand; daarvoor was dat € 2.187,41 netto per maand. Tot op heden heeft geen verdeling van het pensioen plaatsgevonden.

2.3.

[gedaagde] is opnieuw gehuwd geweest. In dat huwelijk is bij beschikking van 10 juli 2013 van deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 13 augustus 2013 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. In genoemde beschikking (verbeterd bij beschikking van 7 augustus 2013) is bepaald dat [gedaagde] (op grond van overeenstemming daarover tussen de ex-echtelieden) aan zijn ex-echtgenote een uitkering tot levensonderhoud zal voldoen van € 300,-- per maand, met ingang van de dag van haar verhuizing maar in ieder geval niet eerder dan de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

3 Het geschil

in conventie 3.1.

[eiseres] vordert – na twee wijzigingen van eis zonder processueel bezwaar van [gedaagde] – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om op grond van pensioenverdeling/-verevening aan haar te betalen:

primair:

( a) (provisioneel, bij wijze van voorschot op de vorderingen onder (b) en (c)) met ingang van 1 maart 2013 maandelijks een bedrag van € 810,50 (bruto);

( b) een bedrag van € 95.451,-- (betreffende de periode 1 maart 2002 tot 1 maart 2013), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag dat de betreffende termijnen betaalbaar aan hem zijn gesteld tot aan de dag der algehele voldoening;

( c) met ingang van 1 maart 2013 maandelijks een bedrag van € 810,50 (bruto), te vermeerderen met indexeringen en perequaties die door de pensioendienst zijn of worden vastgesteld, met bepaling dat op dit bedrag in mindering strekken de bedragen die [gedaagde] ingevolge toewijzing van het onder (a) gevorderde heeft voldaan;

subsidiair:

( d) een nader door de rechtbank te bepalen bedrag over de periode vanaf de dag dat [gedaagde] zijn pensioenuitkering geniet tot aan de dag waarop vonnis zal zijn gewezen, inclusief indexeringen van deze bedragen en vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag dat de betreffende termijnen betaalbaar aan hem zijn gesteld tot aan de dag der algehele voldoening;

( e) met ingang van de dag waarop het vonnis zal zijn gewezen een maandelijks bedrag, inclusief de indexeringen en perequaties die door de pensioendienst zijn of worden vastgesteld;

primair en subsidiair:

( f) met bepaling dat [eiseres] gemachtigd is om haar aanspraken uit hoofde van de vast te stellen pensioenverdeling rechtstreeks bij de (Belgische) pensioendienst (PDOS) in ontvangst te nemen;

( g) met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.

3.2.

[eiseres] stelt dat op grond van de onder 2.1 geciteerde, tussen partijen opgemaakte akte, waarin verdeling van de pensioenaanspraken van [gedaagde] is overeengekomen, het door [gedaagde] opgebouwde pensioen alsnog dient te worden verdeeld. Omdat die verdeling is overeengekomen, is irrelevant of het betreffende pensioen een pensioen is in de zin van het zgn. pensioenarrest (HR 27-11-1981, NJ 1982, 503). Overigens past verdeling van het onderhavige, door [gedaagde] opgebouwde rustpensioen in de leer, die in het pensioenarrest is neergelegd; ook hier gaat het om uitgesteld loon, dat dient te worden toegerekend aan de huwelijkse periode en dus dient te worden verdeeld. [gedaagde] kan zich niet beroepen op een onvoorziene omstandigheid, die aan ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in de weg zou staan. Dat zou worden verdeeld is tussen partijen afgesproken en dus niet onvoorzien. Verdelen is ook geheel in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Er is geen sprake van rechtsverwerking. Verdeling was overeengekomen. [eiseres] heeft, ervan uitgaande dat [gedaagde] in 2004 met pensioen was gegaan, al in 2005 onderzoek gedaan naar haar aanspraken. Zij kreeg toen van de door haar aangeschreven (Belgische) pensioendienst (naar later is gebleken: niet de juiste) te horen dat [gedaagde] daar niet was geregistreerd. [gedaagde] zelf heeft niets gedaan. Pas in 2012 is aan [eiseres] gebleken dat [gedaagde] pensioen had opgebouwd bij de PDOS. Toen heeft zij direct actie ondernomen.

[eiseres] zelf ontvangt maandelijks € 1.025,-- netto aan AOW en daarnaast een pensioen van netto € 108,-- per maand. De door haar ontvangen zorg- en huurtoeslag zijn subsidiair. Zij wijzigen als de pensioenverdeling tot stand komt. Het pensioen van [gedaagde] bedroeg in elk geval tot 31 oktober 2013 € 2.187,41 netto per maand. [eiseres] gaat er van uit dat [gedaagde] geen AOW-uitkering ontvangt. Er dient geen rekening te worden gehouden met de recent ontstane alimentatieverplichting van [gedaagde]. Hij kende bij het aangaan van die verplichting zijn verplichting uit pensioenverdeling, welke prevaleert. Hij kan wijziging van de alimentatie vragen. Voorts toont hij niet aan dat hij de alimentatie daadwerkelijk betaalt.

Uitgaande van inmiddels van de PDOS verkregen informatie stelt [eiseres] recht te hebben op een bedrag van € 810,50 per maand vanaf 1 maart 2013, en een bedrag van € 95.451,-- over de periode vanaf 1 maart 2002 tot 1 maart 2013. Overigens wil [eiseres] wel genoegen nemen met een bedrag van € 500,-- (netto) per maand. Zeker tot zijn (recente) echtscheiding, maar ook daarna heeft [gedaagde] voldoende inkomen om een bedrag aan [eiseres] te betalen. Gelet op de wederzijds inkomens, kan die bijdrage in ieder geval worden gesteld op € 359,--.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat het pensioen bij PDOS niet een pensioen is dat is “opgebouwd”, dat geen afhoudingen bij werkgever of werknemer zijn gedaan en dat het in feite om een “gratis”, ten laste van de openbare schatkist verstrekt pensioen betreft. Het pensioen is grotendeels te vergelijken met de Nederlandse AOW. Een dergelijk pensioen is niet een pensioen dat op grond van het (hier toepasselijke) zgn. pensioenarrest moet worden verdeeld.

[gedaagde] voert voorts aan dat hij (vanwege zijn werkzaamheden in België) na pensionering slecht voor een zeer kleine (Nederlandse) AOW-uitkering in aanmerking kwam; hij heeft van die uitkering afgezien, omdat acceptatie ervan – in verband met de Nederlandse en Belgische sociale verzekeringswetgeving – voor hem nadelig is. Deze omstandigheid was bij het aangaan van de in de onder 2.1 geciteerde notariële akte opgenomen overeenkomst tussen partijen niet te voorzien. Het nu alsnog verdelen van het PDOS-pensioen zal erop neerkomen dat [eiseres] een inkomen van € 2000,-- netto zal hebben, terwijl [gedaagde] op of net beneden het bijstandsniveau zal moeten leven. Dat kan van [gedaagde] niet worden gevergd. Gelet hierop is het voorts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat van [gedaagde] wordt gevergd dat hij de overeenkomst (onverkort) nakomt. In elk geval voor de periode tussen 2004 en 2012 heeft [eiseres] door niet (nader) te informeren naar haar rechten, haar rechten verwerkt dan wel kan zij naar redelijkheid en billijkheid niet meer een deel van het aan [gedaagde] uitgekeerde pensioen vorderen. Als [eiseres] toch recht heeft op een deel van het pensioen, dan moet bij de berekening van dat deel rekening worden gehouden met het overlevingspensioen, moet met netto-bedragen worden gerekend, moet worden bedacht dat partijen niet verdeling bij helfte zijn overeengekomen en moet de verhouding tussen de totale duur van de pensioenopbouw en de duur van het huwelijk worden vastgesteld. [gedaagde] stelt tenslotte dat rekening moet worden gehouden met zijn recent ontstane alimentatieverplichting van € 300,-- per maand.

in reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de door partijen op 18 april 1990 gesloten en in de op die datum opgestelde notariële akte opgenomen overeenkomst ontbindt, subsidiair wijzigt zoals in goede justitie behoort. Hij stelt dat op grond van onvoorziene omstandigheden dan wel van onaanvaardbaarheid van de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst, deze dient te worden ontbonden, subsidiair gewijzigd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst hij naar hetgeen hij in conventie heeft gesteld.

3.5.

[eiseres] verweert zich. Zij voert daartoe aan hetgeen zij in conventie heeft gesteld.

4 De beoordeling

in conventie en in reconventie 4.1.

Partijen zijn destijds bij hun echtscheiding uitdrukkelijk overeengekomen dat de pensioenaanspraken die [gedaagde] op dat moment had, op moment van uitkering dienden te worden verdeeld. Bij deze afspraak is niet vastgelegd dat zulks alleen zou gelden wanneer het betreffende pensioen een pensioen zou zijn in de zin van het zgn. pensioenarrest van de Hoge Raad (HR 27-11-1981, NJ 1982, 503). Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] destijds toen de afspraak werd gemaakt andere pensioenaanspraken had naast die bij de PDOS, gaat de rechtbank er van uit dat de afspraak uitsluitend betrekking had op de aanspraken bij PDOS. Dat [gedaagde] destijds niet bekend was met het karakter van dit (Belgische) rustpensioen is niet door hem gesteld. Kennelijk heeft hij ongeclausuleerd ingestemd met verdeling van dit pensioen. Onder die omstandigheden kan thans in het karakter van het PDOS-pensioen geen grond worden gevonden om aan te nemen dat de destijds gemaakte afspraak niet op dit pensioen betrekking kan hebben gehad.

4.2.

Het pensioen dient derhalve – en dat hebben partijen uiteindelijk ter comparitie ook als uitgangspunt genomen – te worden verdeeld en wel voor het tijdens het huwelijk opgebouwde gedeelte bij helfte. Dat is slechts anders wanneer een dergelijke verdeling in verband met onvoorziene omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [gedaagde] kan worden gevergd. In dat geval kan de afspraak door de rechter worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ontbonden. [gedaagde] stelt dat van een dergelijke onvoorziene omstandigheid sprake is.

4.3.

Onbetwist is dat [gedaagde] als gevolg van het feit dat hij bijna zijn gehele werkzame leven in België (althans voor een Belgische werkgever) heeft gewerkt, slechts zeer beperkt recht op een (Nederlandse) AOW-uitkering heeft opgebouwd. Daarnaast geldt dat het rustpensioen bij PDOS moet worden aangemerkt als een op een Belgische wettelijke regeling gebaseerde ouderdomsuitkering in het kader van de sociale wetgeving van België, derhalve niet als een particuliere oudedagsvoorziening, maar als een van overheidswege verstrekt pensioen, vergelijkbaar met het Nederlandse AOW-pensioen (zie onder meer de Centrale Raad van Beroep, 11 mei 2010, LJN: BM4119). Waar in Nederland na een bepaalde leeftijd recht ontstaan op AOW, ontstaat er in België voor mensen die hebben gewerkt op een bepaalde leeftijd recht op een van overheidswege te ontvangen rustpensioen. Gevolg van de door partijen gemaakte verdelingsafspraak is dat [gedaagde] zijn met die AOW vergelijkbare Belgische uitkering met [eiseres] dient te delen, terwijl in Nederland bij het begrip “verdeling van pensioenen” niet wordt (en ook in 1990 niet werd) gedacht aan verdeling van de AOW (of daarmee vergelijkbare uitkeringen). Daarnaast leidt de afspraak ertoe dat [gedaagde], die nauwelijks Nederlandse AOW ontvangt, zijn met de AOW te vergelijken Belgische uitkering met [eiseres] zal moeten delen, terwijl [eiseres] zelf een (Nederlandse) AOW-uitkering ontvangt die zij niet met [gedaagde] behoeft te delen. Dat partijen destijds deze gevolgen van hun afspraak niet hebben voorzien (juist omdat bij verdeling van pensioenen uitsluitend wordt en werd gedacht aan verdeling van pensioenen, aanvullend op het “staatspensioen” AOW) wordt door [gedaagde] gesteld en is door [eiseres] niet betwist. Er is dus sprake van een onvoorziene omstandigheid.

4.4.

De rechtbank is van oordeel dat indien ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in verband met die onvoorziene omstandigheid met zich brengt dat er een aanzienlijke ongelijkheid in de verhouding tussen de inkomens van partijen ontstaat in het nadeel van [gedaagde], van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de overeenkomst na te komen. Dat levert echter geen grond op om de overeenkomst te ontbinden; het nadeel dat [gedaagde] lijdt kan ook door de minder vergaande mogelijkheid van wijziging van de overeenkomst worden weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de overeenkomst aldus te worden gewijzigd, dat van de rustpensioenuitkeringen eerst aan [gedaagde] alleen dient te worden toegekend een gedeelte ter grootte van de in Nederland gebruikelijke AOW-uitkering, en dat het resterende deel van het pensioen dient te worden verdeeld op de wijze zoals bij pensioenverdeling gebruikelijk is (dat wil zeggen dat [eiseres] recht heeft op de helft van dat gedeelte, voor zover dat tijdens het huwelijk is opgebouwd/ ontstaan). Bij deze verdeling dient – zoals gebruikelijk bij de verdeling van pensioen, waarbij het gaat om een (uitgestelde) financiële afwikkeling van tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen en niet om betaling van een bijdrage naar draagkracht – geen rekening te worden gehouden met eventuele thans bestaande lasten van [gedaagde], zoals de recent ontstane verplichting tot levensonderhoud jegens zijn tweede ex-echtgenote.

4.5.

Ten aanzien van de periode tot en met 2012 beroept [gedaagde] zich nog op rechtsverwerking aan de zijde van [eiseres]. In onderhavig geval is echter geen sprake van een – voor een succesvol beroep op rechtsverwerking noodzakelijke – gedraging of een nalaten van [eiseres] waardoor bij [gedaagde] het (gerechtvaardigde) vertrouwen kon worden gewekt, dat zij geen aanspraak meer zou maken op de pensioenrechten. Uit hetgeen door [gedaagde] wordt gesteld leidt de rechtbank allereerst af dat hij niet op de hoogte is geweest van hetgeen [eiseres] heeft gedaan om tot verdeling van het pensioen te komen. [gedaagde] heeft dus alleen gemerkt dat [eiseres] op dat moment geen aanspraak maakte op verdeling. Dat stilzitten alleen is voor rechtsverwerking niet voldoende. Er zal door [eiseres] enig signaal moeten zijn geuit in de richting van [gedaagde] waaruit deze (gerechtvaardigd) mocht afleiden dat zij van verdeling van het pensioen wilde afzien. Een dergelijk signaal is gesteld noch gebleken. Eerder blijkt van het tegendeel: in 2005 heeft [eiseres] onderzoek gedaan naar haar aanspraken en daarvoor de Sociale Verzekeringsbank benaderd. Toen haar werd meegedeeld dat [gedaagde] niet bij de door de Sociale Verzekeringsbank benaderde (Belgische) pensioendienst was geregistreerd, mocht zij – zonder verlies van eventuele rechten – aannemen dat er kennelijk geen pensioenaanspraken waren opgebouwd. Op het moment dat haar bleek dat [gedaagde] bij een nadere pensioendienst wel was geregistreerd, heeft zij opnieuw laten weten dat zij naleving wenste van de destijds gemaakte afspraak. Uit dit handelen van [eiseres] (ook al heeft daar zeven jaar tussen gezeten) kan niet worden afgeleid dat zij heeft willen afzien van verdeling.

4.6.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de pensioenuitkeringen, die vanaf 1 maart 2002 door PDOS aan [gedaagde] zijn gedaan en nog zullen worden gedaan, tussen partijen dienen te worden verdeeld overeenkomstig de tussen hen gemaakte afspraak, zoals hiervoor onder 4.4 gewijzigd. Voor de precieze berekening van het door [gedaagde] over het verleden verschuldigde bedrag en van het voor de toekomst per maand verschuldigde bedrag zal naar het oordeel van de rechtbank nodig zijn een deskundige in te schakelen, die aan de hand van enerzijds de aan [gedaagde] gedane uitkeringen (en die welke in de toekomst zullen worden gedaan) en anderzijds de AOW-uitkering waarop hij, had hij zijn leven lang in Nederland gewerkt, recht had gehad, kan vaststellen welk deel van de pensioenuitkering in beginsel voor verdeling in aanmerking komt. Vervolgens dient te worden vastgesteld welk deel van het pensioen tijdens huwelijk is opgebouwd (PDOS gaat uit van 62,97%), zodat kan worden vastgesteld welk deel van het in beginsel voor verdeling in aanmerking komend deel van de uitkering daadwerkelijk bij helfte dient te worden verdeeld. Tenslotte dient met fiscale aspecten rekening te worden gehouden ([gedaagde] heeft over de door hem ontvangen uitkeringen al belasting betaald; [gedaagde] is, naar hij ter comparitie heeft aangegeven, in België belastingplichtig, terwijl [eiseres] dat in Nederland is).

4.7.

Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het voornemen van de rechtbank een actuaris te benoemen, die op de onder 4.6 genoemde vragen een antwoord kan geven. Zij kunnen (bij voorkeur gezamenlijk) een voorstel doen voor een bepaalde deskundige en aangeven welke (aanvullende) vragen zij de deskundige zouden willen voorleggen. De rechtbank laat reeds nu weten dat zij, gelet op de aard van het geschil, van oordeel is dat partijen ieder voor de helft de kosten van de deskundige voor te schieten.

4.8.

[eiseres] vordert een voorlopige voorziening. Inmiddels is [gedaagde] bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 4 april 2013 veroordeeld om tot de datum dat in onderhavige bodemprocedure eindvonnis is gewezen aan [eiseres] maandelijks een bedrag van € 500,-- te betalen. [eiseres] vordert in deze procedure een hoger bedrag per maand, maar daarvoor ziet de rechtbank, gelet op het bovenstaande, geen grond. De door [eiseres] gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen.

4.9.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden

5 De beslissing

De rechtbank

in reconventie

wijzigt de door partijen bij notariële akte van 18 april 1990 gesloten overeenkomst tot verdeling van de pensioenaanspraken van [gedaagde] bij uitkering aldus, dat deze inhoudt dat verdeling van de pensioenaanspraken van [gedaagde] aldus plaatsvindt, dat bij uitkering eerst aan [gedaagde] wordt toegekend een gedeelte ter grootte van de in Nederland gebruikelijke AOW-uitkering en dat vervolgens het resterende deel van het pensioen wordt verdeeld, dat wil zeggen dat [eiseres] op de helft van dat deel, voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd/ ontstaan, recht heeft;

in conventie

wijst de provisionele vordering van [eiseres] af;

verwijst de zaak naar de rol van woensdag 29 januari 2014, opdat partijen, eerst [eiseres] en daarna [gedaagde], een akte kunnen nemen als hierboven in 4.7 bedoeld;

in conventie en in reconventie

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature