Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ontslag directielid woningbouwvereniging. De kantonrechter is van oordeel dat de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet rechtstreeks van toepassing is maar wel normerend werkt, alsmede dat werknemer een topfunctionaris is in de zin van de WNT.

In de omstandigheden van het geval komt werknemer in beginsel een vergoeding toe van ongeveer € 160.000,00 gebaseerd op c=0,5. Gelet op het bepaalde in artikel 2.10 WNT wijst de kantonrechter echter een bedrag van € 75.000,00 toe zijnde de hoogst toegestane uitkering op grond van de WNT. Daartoe overweegt de kantonrechter hij weliswaar niet aan dit maximum is gebonden maar dat zulks niet betekent dat hij geen rekening zou moeten houden met wetgeving als de onderhavige nu de WNT ook voor een rechter normerend is bij de beoordeling van zaken die aan hem worden voorgelegd. De WNT zou bovendien aan kracht verliezen, wanneer partijen ervan af zouden zien afspraken te maken over de uitkering en zich tot de rechter zouden wenden, omdat de rechter de vrije hand zou hebben (en nemen).

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton

Breda

zaak/rolnr.: 775357 AZ VERZ 13-87

beschikking d.d. 20 juni 2013

inzake

de vereniging LAURENTIUS,

gevestigd te Breda,

verzoekende partij, tevens verwerende partij in het verzoek van Heintjes,

gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek, advocaat te Amsterdam,

tegen:

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verwerende partij, tevens verzoeker in een zelfstandig verzoek,

gemachtigde: mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda.

Partijen worden aangeduid als Laurentius en [verweerder].

1. Het verloop van het geding

1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

a. het op 3 mei 2013 ter griffie ontvangen verzoekschrift van Laurentius met producties;

b. het op 7 juni 2013 ter griffie ontvangen verweerschrift van [verweerder] met producties, tevens houdende een zelfstandig verzoek;

c. de bij brief van 6 juni 2013 door de gemachtigde van Laurentius toegezonden aanvullende producties.

1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013. Ter zitting waren aanwezig namens Laurentius [X] (directeur- bestuurder a.i.) en de heer [Y] (adviseur), bijgestaan door mr. Verbeek voornoemd, alsmede [verweerder] in persoon, bijgestaan door mr. Verwiel voornoemd. Mr. Verbeek en mr. Verwiel hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Partijen hebben over en weer op elkaars betoog gereageerd en vragen van de kantonrechter beantwoord. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.

2. Het verzoek

2.1 Beide partijen hebben de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen hen te ontbinden. Laurentius voert daartoe aan dat sprake is van gewichtige redenen, primair gelegen in een dringende reden, en subsidiair in een verandering in de omstandigheden zodat geen vergoeding aan [verweerder] dient te worden toegekend. Laurentius vordert voorts [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure begroot op € 136.465,31.

2.2 [verweerder] voert aan dat sprake is van een verandering in de omstandigheden en verzoekt aan hem een vergoeding toe te kennen gebaseerd op c=2 met veroordeling van Laurentius in de (werkelijke) proceskosten van [verweerder].

3. De beoordeling

3.1 In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.

a. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is op [datum] bij Laurentius in dienst getreden. Sinds [datum] is hij werkzaam als directeur Klant & Markt. Zijn maandsalaris bedraagt [bedrag], exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en een onkostenvergoeding. [verweerder] maakt gebruik van een door Laurentius geleasde auto. Verder is hij de afgelopen jaren in aanmerking gekomen voor een variabele beloning. De CAO Woondiensten is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.

b. Het directieteam (DT) van Laurentius bestaat uit de statutair directeur, de directeur Vastgoedprojecten en Financiën en de directeur Klant en Markt. Het management team (MT) bestaat uit de leden van het DT en 4 managers. De manager woondiensten en de manager wijkdiensten staan onder de directe leiding van de directeur Klant en Markt.

c. [verweerder] is op [datum] in zijn functie geschorst. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda heeft Laurentius in zijn vonnis van 10 oktober 2012 veroordeeld om [verweerder] toe te laten tot zijn werkzaamheden als directeur Klant en Markt.

d. De voorzitter van de OR schrijft in zijn e-mail van 16 oktober 2012 aan de directeur-bestuurder a.i. van Laurentius: ‘(…) De Ondernemingsraad heeft kennisgenomen van de uitspraak vorige week in het kortgeding van de heren [Z] en [verweerder]. De ondernemingsraad heeft ook kennisgenomen van de onzekerheid die dit teweeg heeft gebracht bij de medewerkers van Laurentius. In het belang van Laurentius en haar medewerkers vinden wij het daarom niet wenselijk dat beide heren op korte termijn verschijnen op kantoor. Wij verwachten dat dan de (hoog nodige) stabiliteit in de organisatie zal verminderen. (…)’

e. [verweerder] heeft zich op 18 oktober 2012 bij Laurentius gemeld om zijn werkzaamheden te hervatten. Laurentius heeft [verweerder] diezelfde dag opnieuw geschorst met behoud van loon en het gebruik van de leaseauto . [verweerder] heeft op 30 oktober 2012 uitgebreid schriftelijk gereageerd op de schorsing.

f. Sinds 31 oktober 2012 is [verweerder] arbeidsongeschikt.

g. In de periode van 18 oktober 2012 tot 30 januari 2013 heeft Meelis & Partners op verzoek van Laurentius een onderzoek uitgevoerd naar eventuele integriteitschendingen door [verweerder] (hierna het integriteitsonderzoek). [verweerder] is in het kader van het integriteitsonderzoek niet gehoord door Meelis & Partners. Op 30 januari 2013 zijn de resultaten van het integriteitsonderzoek door Meelis & Partners aan Laurentius toegezonden. [verweerder] heeft op 25 februari 2013 een afschrift van de rapportage ontvangen en op 11 maart 2013 is de rapportage met hem besproken.

h. Bij brief van 29 maart 2013 van de directeur-bestuurder a.i van Laurentius is [verweerder] meegedeeld, dat hij niet langer te handhaven is als directeur Klant & Markt en ook overigens niet als werknemer van Laurentius en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden gevraagd.

i. De Raad van Commissarissen heeft op 30 maart 2013 goedkeuring verleend aan het besluit van Laurentius om een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Laurentius en [verweerder] in te dienen.

3.2 Laurentius heeft ter zitting het besluit van de Raad van Commissarissen van 30 maart 2013 overgelegd waarin zij akkoord gaat met het besluit van Laurentius om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te verzoeken. Dit besluit is naar het oordeel van de kantonrechter toereikend gemotiveerd. Nu beide partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, zal de kantonrechter daartoe overgaan. Op basis van het door partijen gestelde staat vast dat geen verband bestaat tussen de indiening van het verzoekschrift en de in artikel 7:685 BW bedoelde opzegverboden. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 16 juli 2013. De vraag die thans voorligt luidt of een ontbindingsvergoeding moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag.

3.3 Laurentius voert aan dat aan [verweerder] geen vergoeding dient te worden toegekend, primair omdat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub b en k Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair omdat sprake is van een verandering in de omstandigheden die aan [verweerder] te verwijten is. Aan haar stellingen heeft Laurentius de bevindingen uit het integriteitsonderzoek ten grondslag gelegd. Kort samengevat heeft het onderzoeksbureau over de volgende onderwerpen in ongunstig kritische zin gerapporteerd:

a. het declaratiegedrag;

b. wangedrag en seksuele intimidatie;

c. negatief voorbeeldgedrag;

d. bijdragen aan het ontstaan en het in standhouden van een angstcultuur;

e. het wissen van gegevens op de aan hem door Laurentius ter beschikking gestelde IPad en telefoon na de schorsing;

f. het dagenlang kopiëren van dossiers;

g. het feit, dat [verweerder] geen stelling nam tegen de mededeling van [Z], dat medewerkers zich bij het forensisch onderzoek moesten beperken tot het geven van antwoorden en niet uit eigen beweging moesten verklaren;

h. het toekennen van salaris boven bestaande normen.

Tot slot voert Laurentius aan dat [verweerder] als topfunctionaris in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) dient te worden aangemerkt.

3.4 [verweerder] maakt aanspraak op een vergoeding gebaseerd op c=2 en voert daartoe aan dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Laurentius. [verweerder] stelt daartoe dat Laurentius slechts 2 ontslaggronden aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, dat deze – evenals de overige verwijten uit het integriteitsonderzoek – geen doel treffen, hij tweemaal ten onrechte is geschorst en tweemaal aan hem een contactverbod is opgelegd, hij intern en extern negatief is afgeschilderd door Laurentius, hij door die omstandigheden arbeidsongeschikt is geworden, hij 27 jaar naar behoren heeft gefunctioneerd, Laurentius gebruik heeft gemaakt van een onjuist niet volledig en niet voldoende objectief ingericht integriteitsonderzoek en Laurentius gedurende de afgelopen maanden jegens hem op geen enkele wijze is opgetreden zoals van een zorgvuldig werkgever onder deze omstandigheden mag worden verwacht.

[verweerder] betwist dat de WNT van toepassing is en dat hij als topfunctionaris in de zin van die wet dient te worden aangemerkt. Voorts voert [verweerder] aan dat de kantonrechter niet gebonden is aan de maximale vergoeding van de WNT. De hoogte van de aan [verweerder] toe te kennen vergoeding is dan ook niet afhankelijk van het bepaalde in de WNT, aldus [verweerder].

3.5 De kantonrechter overweegt dat Laurentius in het verzoekschrift weliswaar een tweetal onderwerpen uit het in haar opdracht uitgevoerde integriteitsonderzoek nader onder de loep heeft genomen, maar dat in voldoende mate uit het verzoekschrift blijkt dat zij ook de andere, in genoemde rapportage beschreven onderwerpen aan haar verzoek ten grondslag legt. Deze zullen dan ook in de onderhavige beoordeling worden betrokken.

3.6 De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ten onrechte niet gehoord is gedurende het integriteitsonderzoek door Meelis & Partners. Laurentius heeft ter zitting aangevoerd dat zij het integriteitsonderzoek juist heeft uitbesteed omdat zij een onafhankelijk onderzoek wenste. Van een dergelijk onderzoek mag worden verwacht dat hoor en wederhoor wordt toegepast. Nu [verweerder] echter op 11 maart 2013 alsmede in zijn verweerschrift en ter zitting heeft gereageerd op het rapport, is het rapport weliswaar onzorgvuldig tot stand gekomen, maar niet onbruikbaar.

3.7 Van een directeur – zeker op het niveau waarop [verweerder] acteerde – mag verwacht worden dat hij zelfstandig beoordeelt of zijn gedragingen al dan niet in strijd zijn met de integriteitscodes. Voorts mag van een directeur worden verwacht dat hij – daar waar hij constateert dat ten onrechte (verkapte) beloningen door hem en of anderen worden ontvangen, althans indien hij daar wetenschap van heeft – zich daartegen uitspreekt in het belang van de organisatie. [verweerder] lijkt geen eigen verantwoordelijkheid te nemen nu hij stelt dat de beslissingen omtrent beloning niet door hem werden genomen maar door de statutair- directeur en dat hij zich daaraan slechts conformeerde, alsmede dat van bezwaren van de Raad van Commissarissen en de accountant ook nimmer is gebleken. Hiervan valt [verweerder] een verwijt te maken.

De kantonrechter wijst in dit verband op het feit dat [verweerder] een loon ontving dat hoger was dan het maximale loon volgens de CAO Woondiensten, dat de directie zich een onkostenvergoeding heeft toegekend terwijl dat binnen Laurentius niet gebruikelijk was en vast staat dat geen enkele andere medewerker van Laurentius een onkostenvergoeding ontving, dat [verweerder] in strijd met de voor medewerkers van Laurentius geldende gedragslijn vaak lunches en diners declareerde bij Laurentius en dat hij een kostbaar medisch onderzoek in Duitsland op kosten van Laurentius heeft ondergaan.

3.8 Ook het (laten) wissen van de iPad en mobiele telefoon door [verweerder], direct na zijn schorsing en nadat hem kenbaar was gemaakt dat zijn doen en laten onderwerp zou worden van een integriteitsonderzoek, dient [verweerder] te worden aangerekend. Deze handelswijze, evenals het verwijderen van een enorme hoeveelheid e-mails (2.268) tussen april en september 2012, ongeacht de intenties van [verweerder] en ongeacht de inhoud van de verwijderde gegevens, doet vermoeden dat [verweerder] iets te verbergen had.

3.9 Tussen partijen is niet in geschil dat de gedragslijn binnen Laurentius was dat lunches, diners en versnaperingen buiten de deur niet door de organisatie vergoed werden. Het was [verweerder] gelet op zijn frequente werkzaamheden buiten kantoor kennelijk toegestaan om desalniettemin de door hem genoten lunches, diners en versnaperingen te declareren. Gelet op voornoemde gedragslijn mocht naar het oordeel van de kantonrechter van [verweerder] worden verwacht dat hij zijn declaraties tot een minimum zou beperken. Bijlage 20 bij het integriteitsonderzoek geeft een overzicht van de declaraties van [verweerder] over de periode 2010 tot en met oktober 2012. Daaruit maakt de kantonrechter op dat [verweerder] gemiddeld 3 keer per maand buiten de deur lunchte, dineerde of een versnapering gebruikte. Van een beperkt aantal declaraties kan dan ook niet gesproken worden. De kantonrechter is bovendien van oordeel dat – gelet op voornoemde gedragslijn – lunchen of dineren buiten de deur zonder noodzaak daartoe (die uit de agenda van [verweerder] zou moeten blijken) alsmede éénpersoonlunches of -diners op een locatie dichtbij het kantoor van Laurentius of dichtbij het woonadres van [verweerder] niet aan de orde behoren te zijn. Uit voornoemde bijlage bij het integriteitsonderzoek maakt de kantonrechter evenwel op dat in diverse gevallende de noodzaak van de lunches en diners niet uit de agenda van [verweerder] kan worden opgemaakt en dat [verweerder] regelmatig alleen heeft geluncht of gedineerd op een locatie vlakbij het kantoor van Laurentius en of in de omgeving van zijn woonadres (Breda, Bavel, Gilze-Rijen, Dongen, Chaam, Bosschenhoofd). Dit is in strijd met de gedragslijn binnen Laurentius waarvan [verweerder] op de hoogte was. Hiervan wordt [verweerder] terecht een verwijt gemaakt.

3.10 De kantonrechter is van oordeel dat van een directeur ook mag worden verwacht dat deze ‘het goede voorbeeld’ geeft aan zijn werknemers. Aangenomen mag worden dat ook binnen Laurentius de regel geldt (en gold) dat onder werktijd geen alcohol wordt genuttigd. Juist de directie dient zich daarvan dan ook te onthouden. De kantonrechter stelt echter vast dat [verweerder] zich niet gehinderd voelde alcohol onder werktijd te gebruiken. Door 9 verschillende medewerkers van Laurentius is immers verklaard dat door [verweerder] onder werktijd en op werkgerelateerde bijeenkomsten alcohol werd genuttigd. Voorts blijkt uit de declaraties van [verweerder] dat door hem – onder werktijd – regelmatig ‘zwaarder’ bier werd genuttigd bij zijn maaltijden. De door [verweerder] niet betwiste incidenten waarbij een bierkelk tegen een wand terecht kwam en een meubelstuk werd beschadigd, worden door de kantonrechter beschouwd als uitwassen van het alcoholgebruik van [verweerder] bij diverse gelegenheden. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] zich niet heeft gedragen zoals van hem mocht worden verwacht.

3.11 Laurentius voert nog aan dat sprake is van seksuele intimidatie van een medewerkster door [verweerder] en dat ook hieruit kan worden afgeleid dat [verweerder] negatief voorbeeld gedrag vertoont. De kantonrechter is van oordeel dat met betrekking tot dit verwijt onvoldoende en onvolledig onderzoek is verricht en zal dit verwijt verder buiten beschouwing laten.

3.12 Een van de verklaringen van de medewerkers van Laurentius heeft betrekking op de door Laurentius gestelde angstcultuur die door [verweerder] en zijn mede directieleden werd gecreëerd. Hoewel deze verklaring niet wordt ondersteund door de verklaringen van de overige medewerkers, oordeelt de kantonrechter het tekenend dat de voorzitter van de Ondernemingsraad de directeur-bestuurder a.i. van Laurentius heeft geschreven dat hij de terugkeer van [verweerder] op de werkvloer niet wenselijk achtte. In zijn algemeenheid zal een dergelijk bericht immers niet verzonden worden indien het een medewerker betreft die binnen de onderneming voldoende draagvlak heeft en gewaardeerd wordt. Laurentius heeft [verweerder] op 18 oktober 2012 naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet zonder reden geschorst.

3.13 Laurentius verwijt [verweerder] voorts dat hij niet ingreep toen [Z] tijdens een DT/MT overleg aan de MT-leden instructies gaf over hetgeen zij al dan niet tegen de forensisch onderzoekers mochten verklaren. Nu Laurentius niet heeft gesteld – en de kantonrechter niet is gebleken – dat [verweerder] heeft laten blijken dat hij zich achter de gestelde instructies door [Z] aan het MT schaarde, legt dit verwijt bij de beoordeling van de zaak geen gewicht in de schaal. Dit geldt eveneens voor hetgeen Laurentius heeft aangevoerd omtrent het kopiëren van de projectdossiers, het toewijzen van de woning aan de moeder van [verweerder] en zijn personeelsdossier. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het kopiëren van de projectdossiers is gebeurd in strijd met het belang van Laurentius. Bovendien is uit het integriteitsonderzoek niet gebleken dat op oneigenlijke wijze aan de moeder van [verweerder] een woning is toegewezen en tot slot is niet gebleken dat het personeelsdossier van [verweerder] buiten de organisatie is gebracht.

3.14 De kantonrechter neemt voorts in aanmerking dat [verweerder] op [datum] ten onrechte door Laurentius is geschorst, dat het integriteitsonderzoek een lange periode in beslag heeft genomen hetgeen onzekerheid en spanningen voor [verweerder] met zich heeft gebracht, dat [verweerder] arbeidsongeschikt is geraakt als gevolg van het ontstane arbeidsconflict en dat Laurentius – ondanks het arbeidsconflict – sinds de ziekmelding van [verweerder] (nagenoeg) geen enkele belangstelling voor hem heeft getoond, hetgeen wel van een goed werkgever mag worden verwacht.

3.15 Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 2 onder a en k BW. Wel is sprake van een verandering in de omstandigheden die in overwegende mate aan [verweerder] te wijten is.

3.16 De WNT is niet rechtstreeks van toepassing. Wel staat vast dat Laurentius een krachtens de Woningwet toegelaten rechtspersoon is. Laurentius is van oordeel dat [verweerder] een topfunctionaris is in de zin van de WNT, [verweerder] betwist dat.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Laurentius op dit punt gelijk. [verweerder] is titulair directeur en maakt tezamen met de statutair directeur en een andere titulair directeur deel uit van het directieteam. Voor het geval hij niet zou moeten worden aangemerkt als lid van het hoogste uitvoerende orgaan van Laurentius, is hij in elk geval de hoogste ondergeschikte van dat orgaan. Hij heeft bovendien de directe dagelijkse leiding over de manager woondiensten en de manager wijkdiensten van Laurentius.

3.17 Artikel 2.10 WNT bepaalt – kort gezegd – dat partijen wegens de beëindiging van het dienstverband geen hogere uitkering mogen overeenkomen dan € 75.000,00. Uit de WNT blijkt ook, dat de rechter niet aan dit maximum is gebonden. Dat wil echter niet zeggen, dat hij geen rekening zou moeten houden met wetgeving als de onderhavige. Ook voor een rechter is de WNT normerend bij de beoordeling van zaken die aan hem worden voorgelegd. De WNT zou bovendien aan kracht verliezen, wanneer partijen ervan af zouden zien afspraken te maken over de uitkering en zich tot de rechter zouden wenden, omdat de rechter de vrije hand zou hebben (en nemen).

3.18 Redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat wanneer Laurentius niet onder verscherpt toezicht zou zijn gesteld en geen interim-directie zou hebben gekregen, ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] niet aan de orde zou zijn geweest. Aangenomen moet worden, dat op de achtergrond van het ontbindingsverzoek een rol speelt, dat de ‘oude’ directie plaats moet maken voor een nieuwe directie om ruimte te maken voor een cultuur-verandering. In zoverre kan gesproken worden over een ontbinding op ‘neutrale’ gronden. Laurentius heeft een grootschalig, langdurig en duur onderzoek nodig gehad om met betrekking tot het gedrag van [verweerder] vingers op zere plekken te kunnen leggen. In het voorgaande zijn deze uitvoerig aan de orde gekomen. Voor een deel dragen zij bij aan het beeld, dat de directie zich in eigen voordeel weinig aantrok van geldende regels: het toekennen van een onkostenvergoeding, salariëring boven de geldende normen en, in het bijzonder voor [verweerder], het veelvuldig declareren van diners en lunches, waar voor andere medewerkers gold, dat terughoudendheid moest worden betracht. Voor [verweerder] speelt ook nog het opvallende alcoholgebruik, waardoor hij bepaald geen voorbeeld was voor de medewerkers van Laurentius. Aan de andere kant zijn ook de in overweging 3.14 genoemde omstandigheden van belang.

3.19 Indien bij de begroting van de vergoeding de kantonrechtersformule zou worden toegepast zou, met toepassing van de factor c = 0,5, een vergoeding van globaal € 160.000,00 worden toegekend. Rekening houdend met het bepaalde in de WNT, alsmede nu er naar het oordeel van de kantonrechter geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een hogere dan wel een lagere vergoeding rechtvaardigen, wijst de kantonrechter een vergoeding van € 75.000,00 toe.

3.20 Ingevolge artikel 7:685 leden 9 en 10 BW zal aan beide partijen een termijn worden geboden om hun verzoek in te trekken, aan Laurentius omdat ten laste van haar een vergoeding wordt toegekend, terwijl zij géén vergoeding heeft aangeboden en aan [verweerder] omdat aan hem een lagere vergoeding wordt toegekend dan hij heeft verzocht. Voor zover één van de partijen het ontbindingsverzoek intrekt, zal deze intrekking slechts effect sorteren, indien ook de wederpartij het verzoek intrekt.

3.21 Beide partijen verzoeken hun wederpartij te veroordelen in de kosten. Laurentius begroot die kosten op € 136.465,31 (advocaatkosten en kosten integriteitsonderzoek) en [verweerder] begroot de kosten op € 15.000,00 (advocaatkosten). De kantonrechter neemt aanbeveling 3.8 bij de kantonrechtersformule als uitgangspunt. Die aanbeveling bepaalt dat voor gemaakte kosten van rechtsbijstand geen aparte vergoeding wordt toegekend. Vanzelfsprekend kan van die aanbeveling worden afgeweken, in het bijzonder wanneer omstandigheden worden gesteld, die afwijking rechtvaardigen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft geen van partijen dergelijke omstandigheden gesteld. Ook heeft Laurentius geen omstandigheden gesteld die toewijzing van de kosten van het integriteitsonderzoek rechtvaardigen. De kantonrechter ziet aanleiding in de uitkomst van deze zaak te bepalen, dat elke partij de eigen kosten draagt.

4. De beslissing

De kantonrechter:

stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van een verandering in de omstandigheden te ontbinden met ingang van 16 juli 2013, onder toekenning aan [verweerder] ten laste van Laurentius van een vergoeding van € 75.000,00 bruto;

stelt partijen in de gelegenheid om tot uiterlijk 12 juli 2013 12.00 uur hun verzoek in te trekken middels een schriftelijke verklaring aan de griffier, alsmede aan (de gemachtigde van) van de andere partij;

bij handhaving van één of beide verzoeken:

ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op grond van een verandering in de omstandigheden met ingang van 16 juli 2013;

kent aan [verweerder] ten laste van Laurentius een vergoeding toe van € 75.000,00 bruto en veroordeelt Laurentius om deze vergoeding binnen 14 dagen na de ontbinding aan [verweerder] te betalen;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;

en bij intrekking van beide verzoeken:

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. H. de Ruijter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature