U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Niet alleen de gedraging van de werknemer, maar ook zijn rol en hoedanigheid ten opzichte van de werkgever zijn van invloed op de beoordeling of sprake is van een dringende reden voor ontslag. Dringende reden voor ontslag aangenomen in situatie waarin werknemer met langdurig dienstverband, die feitelijk de onderneming drijft, verhuurder is van het bedrijfspand waarin de onderneming is gevestigd en binnen het dienstverband een eigen onderneming exploiteert, zonder toestemming of overleg tot ontruiming van het gehuurde pand overgaat.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton

Bergen op Zoom

zaak/rolnr.: 745577 CV EXPL 12-6918

vonnis d.d. 31 juli 2013

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. G.J.A. van Dinter, advocaat te Roermond,

tegen

de besloten vennootschap[gedaagde],

gevestigd te [vestigingsplaats],

gedaagde,

gemachtigde: mr. drs. J.C. Broekman, advocaat te Breda.

1 Het verdere verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

. het tussenvonnis van 5 december 2012 en de daarin vermelde stukken;

. de mondelinge behandeling van 21 januari 2013 en de in dat kader door de griffier gemaakte aantekeningen;

. de conclusie van repliek met producties;

. de conclusie van dupliek met producties;

. akte houdende uitlating producties aan de zijde van eiser.

2 Het geschil

2.1

Eiser (verder aan te duiden als: “[eiser]”) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Onvoorwaardelijk:

1. Te verklaren voor recht dat de schorsing c.q. non actief stelling van [eiser] de dato 2 april 2012 een toerekenbare tekortkoming van gedaagde (nader aan te duiden als: “[gedaagde]’”) constitueert althans jegens [eiser] onrechtmatig is althans in strijd met goed werkgeverschap op grond waarvan, op de gronden als vermeld in het lichaam van de dagvaarding, [gedaagde]’ gehouden is aan [eiser] een (immateriële) schadevergoeding te betalen.

2. [gedaagde]’ te veroordelen om aan [eiser] bij wege van (immateriële) schadevergoeding in verband met de hiervoor sub 1 genoemde schorsing/op non-actief stelling te betalen de somma van € 50.000,00 althans een door uw rechtbank, sector kanton, in goede justitie vast te stellen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de schorsing/op non-actief stelling zijn de 4 april 2012 althans de dag dezer dagvaarding.

3. Te verklaren voor recht dat het de dato 16 juli 2012 door [gedaagde]’ gegeven ontslag buitengerechtelijke is vernietigd nu dat ontslag in strijd is met het opzeggingsverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW .

4. Te verklaren voor recht dat het de dato 11 september 2012 door [gedaagde]’ gegeven ontslag op staande voet nietig is.

5. [gedaagde]’ te veroordelen om alle verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ingaande 1 oktober 2012 onverkort jegens [eiser] na te komen tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd waaronder de verplichting tot betaling van het maandelijkse salaris c.a. van € 2.553,31 per maand, de vakantietoeslag en voornoemd salaris te verhogen met de wettelijke rente ingaande de laatste dag van iedere maand en voorts tot betaling van een boete ad 50% per maand over het over die maand te betalen salaris tot de dag der betaling.

Voorwaardelijk:

1. Te verklaren voor recht dat het de dato 16 juli 2012 gegeven ontslag kennelijk onredelijk is.

2. [gedaagde]’ te veroordelen om aan [eiser] bij wegen van schadevergoeding te betalen de somma van € 350.000,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dezer dagvaarding tot die der algehele voldoening toe.

Onvoorwaardelijk/voorwaardelijk:

[gedaagde]’ te veroordelen in alle kosten van de op deze procedure en daarbij te bepalen dat [gedaagde]’, ingaande de 15e dag na betekening over deze kosten de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW verschuldigd is.

2.2

[gedaagde]’ concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3 De verdere beoordeling

3.1

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van 21 januari 2013 geen minnelijke regeling bereikt. Partijen hebben wel ter zitting hun standpunten nog eens toegelicht en gereageerd op de standpunten/stellingen van de wederpartij. Daarna is de zaak (opnieuw) verwezen voor vonnis.

3.2

Tussen partijen staat - voor zover van belang - als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.

. [eiser] is sinds 1 januari 1965 in loondienst van [gedaagde]’, laatstelijk in de functie van procuratiehouder tegen een salaris van € 2.553,31 per maand, exclusief vakantiegeld.

. [gedaagde]’ heeft meerdere vestigingen waaronder een vestiging in [vestigingsplaats].

. Bij [gedaagde]’ is naast [eiser] een secretaresse in dienst.

. [eiser] is naast werknemer, tevens verhuurder van het bedrijfspand van [gedaagde]’ te [vestigingsplaats].

. De onderneming van [gedaagde]’ werd feitelijk gedreven door zijn broer [naam], die ook de aandelen in de onderneming hield.

. [naam] is op 7 maart 2011 op 84-jarige leeftijd overleden.

. Mevrouw [naam], schoonzuster van [eiser], en mevrouw [naam], nicht van [eiser], zijn rechtsopvolgers van [naam].

. [eiser] is op 4 april 2012, onder intrekking van zijn procuratie, vrijgesteld van zijn verplichting om ten behoeve van [gedaagde]’ werkzaamheden te verrichten.

. Bij brief van april 2012 hebben de erfgenamen van [naam] namens [gedaagde]’ toestemming verzocht aan het UWV WERK-bedrijf om de arbeidsovereenkomst met [eiser], wegens bedrijfseconomische omstandigheden te mogen opzeggen.

. Bij brief van 16 juli 2012 heeft [gedaagde]’, na bij brief van 5 juli 2012 verkregen toestemming van het UWV WERK-bedrijf, de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 november 2012.

. Bij brief van 20 augustus 2012 heeft [eiser] de opzegging buitengerechtelijk vernietigd.

. Op 7 september 2012 is door W.A. Mies van Rosmalen Gerechtsdeurwaarders een proces-verbaal van constatering opgesteld, waaraan19 kleurenfoto’s zijn gehecht. In het proces verbaal van constatering is opgenomen dat door hem geconstateerd is;

“Dat het alarm niet ingeschakeld was;

Dat nagenoeg alle vetrekken leeg waren op enkele dossierkasten, een bureau, beplanting en lampen na;

Dat er diverse ruimtes afgesloten waren waarbij de deurklink van de deur ontbrak en waarbij een klein briefje op het raam was geplakt met de tekst “privé wordt ontruimd”

Dat een grote ingerichte keuken alsmede een bijbehorende eetruimte aan de andere kant van de gang niet toegankelijk waren daar die betreffende toegangsdeuren afgesloten waren;

Dat bij het verlaten van de genoemde bedrijfsruimte de alarmcode die door de advocaat van de heer [eiser], zijnde de verhuurder van genoemde bedrijfsruimte, doorgegeven was aan mevrouw [naam] voornoemd niet meer actief was. Bij het intoetsen van de alarmcode ging vervolgens het alarm af;

m. Bij brief van 11 september 2012 is [eiser] op staande voet ontslagen.

n. Bij brief van 26 september 2012 heeft [eiser] de nietigheid van het op 11 september 2012 verleende ontslag op staande voet ingeroepen.

o. Bij beschikking van 18 december 2012 van de rechtbank Breda team kanton Breda is de arbeidsovereenkomst, voor zover die op 18 december 2012 nog zou bestaan, tussen partijen per 1 januari 2013 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan [eiser] van

€ 325.000,00 bruto.

3.3

Uit voormeld proces-verbaal van constatering, alsmede uit de stellingen van partijen omtrent het bedrijfspand staande en gelegen te[adres], leidt de kantonrechter af dat [eiser] zijn werkzaamheden gewoonlijk, dan wel laatstelijk gewoonlijk in [plaats] verrichtte, zodat de kantonrechter te Bergen op Zoom bevoegd is kennis te nemen van de vordering.

3.4

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde]’ hem ten onrechte en zonder opgave van redenen op 4 april 2012 heeft geschorst, in strijd met het ontslagverbod de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en hem ten onrechte op 11 september 2012 op staande voet heeft ontslagen. [eiser] is altijd het gezicht naar buiten van de onderneming geweest en een schorsing heeft ten aanzien van hem een diffamerend karakter. Hij is over de situatie herhaaldelijk aangesproken door zakelijke relaties. Er was geen enkele reden om tot schorsing over te gaan, aldus [eiser]. [gedaagde]’ is door de schorsing te kort geschoten in haar verplichting om jegens [eiser] als goed werkgever te handelen, althans handelt jegens hem onrechtmatig. De opzegging van de arbeidsovereenkomst bij brief van 16 juli 2012 is niet rechtsgeldig aangezien [eiser] zich per 2 april 2012 ziek heeft gemeld en ten tijde van de opzegging nog steeds arbeidsongeschikt was. In juli 2012 onderging hij een hartoperatie. Ook het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig aangezien de reden niet alleen niet onverwijld aan [eiser] is medegedeeld, maar er daarnaast sprake is van een vage en onduidelijke reden. Voor het geval geoordeeld zou moeten worden dat de opzegging rechtsgeldig is geweest is sprake van een kennelijk onredelijk ontslag. Immers er is geen enkele vergoeding - ook niet voor pensioen - aan [eiser], die 47 jaar in dienst is, toegekend, terwijl daarvoor wel een voorziening is getroffen in de jaarrekening van [gedaagde]’. Bovendien zouden de aandelen van [gedaagde]’ om niet aan [eiser] overgedragen worden, heeft [gedaagde]’ nagelaten haar re-integratieverplichtingen na te komen en heeft zij opzettelijk een arbeidsconflict gecreëerd.

3.5

[gedaagde]’ voert aan dat zij tot de schorsing is overgegaan vanwege een volstrekte vertrouwensbreuk die ontstaan was tussen de bestuurders van [gedaagde]’ en [eiser]. [eiser] schoot te kort in zijn informatieplicht jegens de bestuurders, werkte nog nauwelijks en had intussen zijn werkgever gedagvaard. Bovendien werden de werkzaamheden van [gedaagde]’ beëindigd. [eiser] heeft zich niet ziek gemeld en van arbeidsongeschiktheid was ten tijde van het aanvragen van de ontslagvergunning niets bij [gedaagde]’ bekend. De opzegging heeft dus rechtsgeldig kunnen plaatsvinden. Afgezien daarvan heeft de opzegging plaatsgevonden wegens beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde]’, zodat conform artikel 7:760b lid 2 BW , het opzegverbod niet geldt. [eiser] heeft stelselmatig verhinderd dat de bestuurders van [gedaagde]’ adequate toegang kregen tot het - van [eiser] gehuurde - bedrijfspand, welk bedrijfspand in opdracht van [eiser], zonder overleg of toestemming, door hem werd ontruimd, hetgeen de reden vormde voor het verlenen van ontslag op staande voet per 11 september 2012. Van een kennelijk onredelijk ontslag is geen sprake. Het enkele opsommen van omstandigheden maakt het ontslag nog niet kennelijk onredelijk. Bovendien beschikt [eiser] over inkomsten uit zijn eigen onderneming, die hij mede via [gedaagde]’ verwerft en heeft kunnen verwerven. Van het nalaten van re-integratieverplichtingen kan geen sprake zijn vanwege het feit dat [gedaagde]’ pas vlak voor de indiening van het verzoek tot het verlenen van een ontslagvergunning ermee bekend is geworden dat [eiser] arbeidsongeschikt was.

3.6

De kantonrechter overweegt als volgt.

Non-actiefstelling 4 april 2012

Als uitgangspunt heeft te gelden dat een werkgever, een werknemer slechts dan op non-actief kan stellen indien - gelet op het belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten - hij daartoe een voldoende zwaarwegende grond heeft. In beginsel is een dergelijke maatregel slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk .

3.7

[eiser] heeft gesteld dat er geen reden was om tot non-actiefstelling over te gaan en dat dit jegens hem uiterst diffamerend werkt, mede gezien het feit dat hij altijd het gezicht naar buiten toe is geweest van [gedaagde]’. Door zakelijke relaties is hij herhaaldelijk aangesproken op deze situatie. Hierdoor heeft hij (immateriële)schade geleden welke door [gedaagde]’ tot een bedrag van € 50.000,00 vergoed dient te worden. De kantonrechter is van oordeel dat gezien de tussen partijen ontstane spanningen een nuttige zinvolle samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Bovendien stond het [gedaagde]’ vrij het procuraat van [eiser] in te trekken. [eiser] heeft niet betwist dat hij nog slechts marginale werkzaamheden voor [gedaagde]’ uitvoerde en de bedrijfsactiviteiten zouden worden gestaakt. Daarnaast had hij inmiddels een procedure tegen [gedaagde]’ aanhangig had gemaakt. [eiser] laat overigens na de door hem gestelde diffamatie, anders dan door te stellen dat hij aangesproken zou zijn door zakelijke relaties, te onderbouwen en te concretiseren.

3.8

Vorenstaande leidt tot de conclusie dat gezien de omstandigheden, waaronder de intrekking van het procuraat, het [gedaagde]’ vrijstond om [eiser] op 4 april 2012 vrij te stellen van zijn verplichting om ten behoeve van [gedaagde]’ werkzaamheden te verrichten. De vorderingen ter zake dienen te worden afgewezen.

Einde arbeidsovereenkomst

3.9

Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Ter beoordeling is echter het tijdstip waarop die beëindiging heeft plaatsgevonden. Dit tijdstip is temeer van belang aangezien dit voor partijen tot verschillende en meer of minder verstrekkende (juridische)consequenties leidt. Voor zover geoordeeld dient te worden dat het op 11 september 2012 aan [eiser] verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is geschied, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op die datum geëindigd. Voor zover dat ontslag niet rechtsgeldig dient te worden geoordeeld, is - afhankelijk van de vraag of [gedaagde]’ na verkregen toestemming van het UWV-Werkbedrijf al of niet rechtsgeldig kon opzeggen - de arbeidsovereenkomst of door opzegging per 1 november 2012, dan wel door ontbinding door de kantonrechter per 1 januari 2013 geëindigd. Aangezien beoordeling van de rechtsgeldigheid van het verleende ontslag op staande voet van directe invloed is op de beoordeling van de andere mogelijke tijdstippen waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zal de kantonrechter hieronder eerst het verleende ontslag op staande voet beoordelen.

Ontslag op staande voet

3.10

[eiser] is door [gedaagde]’ bij brief van 11 september 2012 wegens een dringende reden ontslagen, waarbij hem - kort samengevat - is verweten dat hij tussen 3 en 6 september 2012 de burelen van [gedaagde]’s had ontruimd, waardoor er daar geen feitelijke bedrijfsvoering meer mogelijk was en voorts een aantal ruimtes waren afgesloten.

3.11

[eiser] heeft gesteld dat hij zich in de samenwerking met zijn broer zich vooral richtte op de operationele en commerciële activiteiten, waarbij hij het gezicht naar buiten toe van de onderneming was, terwijl zijn broer zich meer bezighield met de financiële en bestuurlijke taken. Niet betwist is dat [eiser] bij [gedaagde]’ de mogelijkheid heeft gehad om eigen bedrijfsmatige activiteiten te ontplooien en van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, hetgeen onder andere geresulteerd heeft in een eigen onderneming en het directe bezit van meerdere panden en stukken grond, die door [eiser] worden verhuurd en waarvan voor een deel het beheer door [gedaagde]’ wordt gevoerd. Eveneens is niet betwist dat daar waar [eiser] bezig was met het uitbouwen van de eigen activiteiten, de activiteiten van zijn broer - door omstandigheden - afnamen en [eiser] per 9 maart 2010 als procuratiehouder met volledige volmacht functioneerde en feitelijk de onderneming dreef en daarmee als eindverantwoordelijke kon worden beschouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat de administratie over meerdere vestigingen verspreid was. In die omstandigheden waarbij [eiser] feitelijk de onderneming dreef, verhuurder was van het bedrijfspand, binnen het dienstverband een eigen onderneming exploiteerde, waarbij in sommige gevallen beheersactiviteiten door [gedaagde]’ werden uitgevoerd en, zoals hij zelf stelt, “het gezicht” van de onderneming was, rustte op hem een verdergaande verantwoordelijkheid jegens zijn werkgever, dan een werknemer waarbij voornoemde omstandigheden zich niet voordoen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] de belangen van [gedaagde]’ volledig uit het oog verloren op het moment dat hij, wegens kennelijke onenigheid met de erfgenamen van zijn broer, zonder aankondiging of overleg tot ontruiming van het pand aan de [adres] is overgegaan. De omstandigheid de bedrijfsvoering ook uit andere vestigingen kon worden voortgezet, doet daaraan niet af. Het is immers niet aan [eiser] om te bepalen waar [gedaagde]’ haar bedrijfsactiviteiten dient uit te voeren. [eiser] had zich dienen te richten op het belang van [gedaagde]’ - dat wil zeggen de rechtspersoon[gedaagde] - ook in de omstandigheid dat door erfopvolging hij te maken kreeg met nieuwe, doch hem reeds bekende aandeelhouders en bestuurders van de onderneming.

3.12

De formele verweren van [eiser] tegen het ontslag treffen geen doel. [gedaagde]’ heeft [eiser] verweten tussen 3 en 6 september 2012 de burelen van de onderneming te hebben ontruimd, van welke ontruiming zij op 7 september 2012 een proces-verbaal van constatering heeft laten opstellen, waarna zij [eiser] bij brief van 11 september 2012 heeft ontslagen. Die omstandigheden brengen mee dat niet kan worden vastgesteld dat de opzegging niet onverwijld is geschied. Van een door [eiser] gestelde vage reden is geen sprake. Immers uit de brief van [gedaagde]’ van 11 september 2012 blijkt voldoende dat zij als reden voor het ontslag aanvoert dat door de zodanige ontruiming van de burelen van het bedrijfspand, het onmogelijk is feitelijk daar bedrijf te voeren. [eiser] kan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat, nu de beschikking van de kantonrechter te Breda van 18 december 2012 gezag van gewijsde heeft, daarmee vast is komen te staan dat er in deze procedure geen sprake kan zijn van een dringende reden voor het verleende ontslag. Het feit dat de kantonrechter te Breda in zijn beschikking van 18 december 2012 heeft opgenomen dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat het kantoor van [naam] nog volledig in tact en gemeubileerd was, maakt dit reeds daarom niet anders, aangezien die stelling in deze procedure wel gemotiveerd is betwist en die stelling bovendien haaks staat op de inhoud van het proces-verbaal van constatering en de daarbij gevoegde foto’s van de situatie op 7 september 2012.

3.13

Het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien en, nu geen bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel nopen, leidt tot het oordeel dat van [gedaagde]’ niet gevergd kon worden het dienstverband met [eiser] te laten voortduren en dat zij de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig bij brief van 11 september 2012 wegens een dringende reden heeft kunnen beëindigen.

3.14

Vorenstaande leidt er voorts toe dat de al of niet rechtsgeldige opzegging na de verkregen toestemming van het UWV-Werkbedrijf en - voorwaardelijk - beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag geen nadere bespreking behoeven.

3.15

[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding.

4 De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde]’ tot op heden begroot op € 2.338,12, daarin begrepen een bedrag van € 1.800,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde]’;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature