U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Uitspraak



RECHTBANK ZUTPHEN

Rolnummer: 40778 HAZA 01-661

Uitspraak : 25 april 2002

Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:

DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN ARNHEM,

kantoorhoudende te Arnhem,

eisende partij,

procureur: mr. A.J.H. Ozinga,

advocaat : mr. T. Huisman-van Gemonden te Amsterdam,

en

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[Gedaagde Beheer],

kantoorhoudende te Zeddam, gemeente Bergh,

2. [gedaagde],

wonende te Zeddam, gemeente Bergh,

gedaagde partijen,

procureur: mr. V.F.M. Jongerius.

Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als De Ontvanger, [Gedaagde Beheer] en [gedaagde].

1. Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:

- de beslagstukken

­ de dagvaarding d.d. 8 juni 2001

­ de conclusie van eis

­ de conclusie van antwoord

­ de conclusie van repliek

­ de conclusie van dupliek.

2. De vaststaande feiten

2.1 [Gedaagde Beheer] is bestuurder geweest van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Topaz Collection B.V. (hierna: Topaz).

[gedaagde] is bestuurder van [Gedaagde Beheer].

2.2 Bij brief van 2 februari 2000 is door [A.] namens Topaz aan de Belastingdienst Ondernemingen Arnhem onder meer medegedeeld dat in verband met liquiditeitsproblemen de betaling van de aangifte omzetbelasting over de maand december 1999 ad f 60.009,-- niet tijdig heeft kunnen plaatsvinden alsmede dat onzeker is op welke termijn betaling zal geschieden.

De Ontvanger heeft daarop aan de gemachtigde een formulier "Mededeling inzake betalingsonmacht" toegezonden, waarna [A] dit -op 6 februari 2000 door hem ondertekende- formulier ingevuld heeft geretourneerd aan de Ontvanger, die dit formulier op 8 februari 2000 heeft ontvangen.

2.3 De inspecteur van de belastingdienst ondernemingen Arnhem heeft aan Topaz een viertal naheffingsaanslagen loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd over de maand maart 2000 alsmede over het 2e, 3e en 4e kwartaal 2000, welke aanslagen zijn gedateerd 6 juli 2000, 31 augustus 2000, 5 december 2000 en 23 februari 2001.

2.4 Voornoemde inspecteur heeft tevens aan Topaz een tiental naheffingsaanslagen omzetbelasting over de maand december 1999, het jaar 1999 en de maanden januari tot en met juni 2000 en september en november 2000 opgelegd, welke aanslagen zijn gedateerd 24 februari 2000, 31 mei 2000, 28 maart 2000, 25 april 2000, 30 mei 2000, 27 juni 2000, 26 juli 2000, 29 augustus 2000, 5 december 2000 en 25 januari 2001.

2.5 Het totaal van de hiervoor sub 2.2 en 2.3 vermelde aanslagen bedraagt (inclusief verhoging en heffingsrente, doch exclusief invorderingsrente en kosten)

f 790.578,00.

2.6 De hiervoor bedoelde belastingen hadden door Topaz zelf op aangifte moeten zijn voldaan en afgedragen, uiterlijk één maand na het verstrijken van het desbetreffende (maand- c.q. kwartaal-) tijdvak.

Topaz is hiermee in gebreke gebleven.

2.7 Topaz is op 12 april 2001 in staat van faillissement verklaard.

2.8 De Ontvanger heeft bij beschikkingen van 1 maart 2001 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een totaalbedrag van f 799.360,--, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf de respectieve vervaldata van de aanslagen. Tevens zijn [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de boeten, de kosten en de heffings- en invorderingsrente.

2.9 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben bij brieven van 10 en 20 april 2001 hun aansprakelijkheid (gemotiveerd) betwist.

De Ontvanger heeft hen bij brief van 2 mei 2001 laten weten dat hij in bedoelde betwisting geen aanleiding zag om zijn standpunt te herzien.

2.10 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben tegen voormelde naheffingsaanslagen, voor zij daarvoor aansprakelijk zijn gesteld, geen (op de voet van artikel 50 lid 1 Invorderingswet 1990) bezwaarschriften ingediend bij voormelde inspecteur.

2.11 De Ontvanger heeft na daartoe verkregen presidiaal verlof op 26 januari 2001 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Coöperatieve Rabobank Bergh (welk beslag inmiddels is opgeheven) en onder Fortis Bank N.V. alsmede op 29 januari 2001 ten laste van [Gedaagde Beheer] conservatoir beslag onder zichzelf gelegd.

3. De vordering

3.1 De Ontvanger vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk zal veroordelen om aan hem te betalen NLG 799.360,00, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf de respectieve vervaldata van de aanslagen, althans vanaf 1 mei 2001 (vervaldag beschikkingen), althans vanaf 8 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander met de hoofdelijke veroordeling van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] in de proceskosten, die van de beslagleggingen daaronder begrepen.

3.2 De Ontvanger legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] zijn/waren bestuurders van Topaz in de zin van het bepaalde in artikel 36 lid 1, respectievelijk lid 5, letter c van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Invorderingswet).

Ingevolge van het bepaalde in artikel 36 lid 2 Invorderingswet was Topaz verplicht om onverwijld, nadat gebleken is dat zij niet tot betaling van loonheffing en omzetbelasting is staat is, daarvan mededeling aan de Ontvanger te doen.

Uit nadien ingesteld onderzoek is gebleken dat het banksaldo van Topaz op 31 januari 2000, zijnde de uiterste betaaldatum voor het tijdvak december 1999, ruimschoots voldoende was ( f 81.869,41) om de verschuldigde omzetbelasting van

f 60.009,-- te voldoen. Er was derhalve geen sprake van betalingsonmacht. De Ontvanger is op 8 februari 2000 door de gemachtigde van Topaz onjuist voorgelicht.

Er is sprake van een niet rechtsgeldige melding van betalingsonmacht met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting, zodat er tevens geen sprake is van een doorlopende melding ten aanzien van de na december 1999 vervallen tijdvakken.

Met betrekking tot de loonheffing is door Topaz in het geheel geen melding van betalingsonmacht gedaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 36 lid 4 jo lid 1 Invorderingswet zijn [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor de "niet gemelde" belastingschuld.

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben als bestuurders van Topaz verzuimd voor tijdige betaling van de door Topaz verschuldigde belasting zorg te dragen, zodat het belopen van boeten, kosten en heffings- en invorderingsrente aan hen te wijten is.

Subsidiair zijn [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] aansprakelijk op grond van artikel 36 lid 3 Invorderingswet.

Aannemelijk is dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Topaz had op 31 januari 2000 voldoende middelen om de omzetbelasting over december 1999 te voldoen. Nadien zijn bij Topaz baten opgekomen, welke ten onrechte niet zijn aangewend om de belastingschulden te voldoen, doch waarmee concurrente schuldeisers van Topaz, onder wie [Gedaagde Beheer], nagenoeg geheel zijn voldaan.

[Gedaagde Beheer] heeft in dit verband zekerheden uitgewonnen, welke aan haar door Topaz waren verstrekt op 2 februari 2000, een tijdstip waarop Topaz reeds in gebreke was met het betalen van belastingschuld.

Nu [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] geen bezwaarschriften als bedoeld in artikel 50 lid 1 Invorderingswet hebben ingediend, staat het bedrag waarvoor zij aansprakelijk zijn gesteld in elk geval jegens hen onherroepelijk vast.

4. Het verweer

4.1 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] concluderen dat de rechtbank De Ontvanger niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.

4.2 Op het verweer van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben aangevoerd dat de Ontvanger niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de vordering direct dient te worden afgewezen, omdat naar hun mening de Ontvanger op een drietal punten de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad) zou hebben geschonden.

Dit verweer wordt verworpen. Daartoe is het navolgende redengevend.

5.2 De Leidraad strekt ertoe het invorderingsbeleid te formuleren en te formaliseren. De Ontvanger dient bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen.

Of handelen in strijd met de Leidraad dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot niet-ontvankelijkheid van de Ontvanger c.q. afwijzing van de vordering dient te leiden, is afhankelijk van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.

5.3 Het eerste verwijt dat [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] in dit kader aan de Ontvanger hebben gemaakt is dat de Ontvanger niet binnen twee maanden na de melding van de betalingsonmacht heeft beschikt of de melding rechtsgeldig is.

Vast staat dat de Ontvanger bij beschikking d.d. 18 april 2000 (productie 2 bij conclusie van repliek) aan Topaz onder meer heeft laten weten: "Op 8 februari 2000 ontving ik uw mededeling van betalingsonmacht (….) Ik heb deze mededeling van betalingsonmacht als rechtsgeldig aangemerkt. Hierbij ben ik uitgegaan van de verstrekte informatie. Mocht namelijk blijken dat u onjuiste informatie heeft verstrekt dan verklaar ik de mededeling alsnog niet rechtsgeldig".

Er is in deze sprake van een geringe termijnoverschrijding. In de Leidraad zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de impliciete stelling van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] dat hier sprake zou zijn van een fatale termijn, zodat het op zichzelf terecht voorgedragen verwijt van een te laat afgegeven beschikking niet tot het door [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] gewenste resultaat kan leiden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat [A], die de melding betalingsonmacht heeft gedaan, geen bestuurder van Topaz was alsmede dat [gedaagde] eerst bij brief van 4 april 2000 desgevraagd aan de Ontvanger heeft medegedeeld dat [A] door hem, als bestuurder van Topaz, was gemachtigd om de door de Ontvanger op 8 februari 2000 ontvangen melding van betalingsonmacht te ondertekenen, zodat het eerst geruime tijd na 8 februari 2000 voor de Ontvanger duidelijk was dat [A] bevoegd was om namens Topaz melding van betalingsonmacht te doen.

5.4 Het tweede verwijt, inhoudende dat de Ontvanger voormelde beschikking aan de verkeerde persoon heeft afgegeven, is ongegrond, nu evengemelde beschikking tot Topaz als belastingplichtige is gericht.

5.5 Het derde verwijt, inhoudende dat de Ontvanger de tot [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] gerichte beschikkingen, houdende aansprakelijkstelling, ten onrechte niet heeft ingetrokken, is eveneens onjuist, omdat -anders dan [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben gesteld- geen sprake is van wijziging van de grondslag van de aansprakelijkheid.

Immers, de aansprakelijkheid van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] is door de Ontvanger gebaseerd op artikel 36 Invorderingswet (bestuurdersaansprakelijkheid). In evengemeld wetsartikel komen bepalingen voor die betrekking hebben op de "bewijslast" al naar gelang er al dan niet sprake is van een rechtsgeldige melding betalingsonmacht. Ofschoon de Ontvanger in zijn beschikkingen van 1 maart 2001 is uitgegaan van een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht en zich op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] (artikel 36 lid 3 Invorderingswet ), hetgeen door de Ontvanger bij betwisting aannemelijk dient te worden gemaakt, heeft de Ontvanger in het kader van de onderhavige procedure, uitgaande van een niet rechtsgeldige melding van betalingsonmacht, primair een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 36 lid 4 Invorderingswet, waarbij onder omstandigheden de aangesproken bestuurder wordt toegelaten tot weerlegging van het in dat artikellid neergelegde vermoeden dat de niet betaling van de belastingschuld aan de bestuurder is te wijten. De grondslag van de aansprakelijkheid, te weten bestuurdersaansprakelijkheid, is daarmee door de Ontvanger niet verlaten.

Voor intrekking van de beschikkingen aansprakelijkstelling bestond derhalve geen aanleiding.

5.6 Door het aan Topaz afgeven van een beschikking rechtsgeldige melding betalingsonmacht onder voorbehoud heeft de Ontvanger gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, paragraaf 20, lid 3 letter b, tweede volzin van de Leidraad.

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben niet bestreden dat de Ontvanger eerst op 18 december 2000 op grond van het op die datum opgemaakte rapport "Invorderings-/WBA onderzoek Topaz Collection B.V." (productie 2 bij conclusie van eis) op de hoogte is geraakt van de financiële situatie van Topaz gedurende de periode 31 januari 2000 tot en met 28 februari 2000. De Ontvanger heeft in zijn beschikkingen aansprakelijkstelling d.d. 1 maart 2001 weliswaar vermeld dat de melding van betalingsonmacht door Topaz als rechtsgeldig is aangemerkt, doch vervolgens onder verwijzing naar de -kennelijk aan voormeld rapport ontleende- stand van de bankrekening van Topaz per 31 januari 2000 aangegeven dat hij in het kader van de melding betalingsonmacht van onjuiste informatie is voorzien alsmede dat de betalingsonmacht ten onrechte is gemeld.

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hadden als bestuurders van Topaz dan ook reeds na de ontvangst van bedoelde beschikkingen kunnen en moeten begrijpen dat de Ontvanger geen waarde hechtte aan de melding betalingsonmacht door Topaz. In zoverre moeten bedoelde beschikkingen tevens worden geacht te zijn bekendgemaakt aan Topaz als bedoeld in artikel 36, paragraaf 20, lid 3.

Dat de Ontvanger eerst is het kader van de onderhavige procedure met zoveel woorden heeft gesteld de melding betalingsonmacht alsnog niet rechtsgeldig te beschouwen, heeft niet tot gevolg dat de Ontvanger zich in het kader van de onderhavige procedure niet meer zou mogen beroepen op het bepaalde in artikel 36 lid 4.

5.7 Van een plotselinge koerswijziging van de Ontvanger dan wel willekeur is in de gegeven omstandigheden geen sprake. Het beroep op rechtsverwerking faalt.

Het komt voor rekening en risico van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] dat zij in hun betwisting van hun aansprakelijkheid bij brief van 20 april 2001 zijn uitgegaan van een rechtsgeldige melding. Niet gezegd kan worden dat [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] in zoverre -door toedoen van de Ontvanger- in hun verdediging zouden zijn geschaad.

5.8 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hebben niet bestreden dat het saldo van de door Topaz aangehouden bankrekening per 31 januari 2000 op zichzelf genoegzaam was om de met betrekking tot de maand december 1999 verschuldigde omzetbelasting te voldoen. Dit brengt met zich dat, daar waar [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] niet hebben bestreden dat het batig saldo op bedoelde rekening in februari 2000 is toegenomen, de Ontvanger zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat er ten tijde van de melding betalingsonmacht geen sprake was van betalingsonmacht in de zin van niet kunnen betalen. Hieraan doet niet af de stelling van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] dat in de betreffende periode de liquiditeitspositie van Topaz slecht was (en verder verslechterde) alsmede dat zij door het aandringen van crediteuren aan de continuïteit van Topaz een hogere prioriteit hebben gegeven, door in plaats van de openstaande belastingschuld andere schuldeisers van Topaz te voldoen.

5.9 Nu de melding van betalingsonmacht ter zake van de verschuldigde omzetbelasting niet rechtsgeldig is, valt niet in te zien in hoeverre [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] zijn geschaad door het feit dat de Ontvanger Topaz in februari 2000 niet heeft medegedeeld dat ten aanzien van de loonbelasting, welke naar de Ontvanger onweersproken heeft gesteld eerst in maart 2000 verschuldigd was, een separate melding van betalingsonmacht gedaan zou moeten worden. Immers, zonder nadere toelichting dient er van te worden uitgegaan dat een melding van betalingsonmacht ten aanzien van de loonbelasting door de Ontvanger eveneens als niet rechtsgeldig zou zijn aangemerkt. Van een doorlopende melding is in het onderhavige geval derhalve evenmin sprake.

5.10 [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] zijn dan ook op grond van het bepaalde in artikel 36 lid 4 jo 36 lid 1 Invorderingswet aansprakelijk voor de openstaande belastingschuld, inclusief (op grond van het bepaalde in artikel 32 lid 2 Invorderingswet ) de boetes en de heffingsrente.

Nu de onterechte melding van betalingsonmacht met medeweten van [gedaagde] heeft plaatsgevonden, kunnen [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] niet worden toegelaten tot weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling van de belastingschuld aan hen te wijten is (artikel 36 lid 4, laatste volzin Invorderingswet ).

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] zijn, zoals volgt uit de beschikkingen van 1 maart 2001 in verbinding met het bepaalde in artikel 32, paragraaf 3 van de Leidraad, de invorderingsrente over het (niet door hen conform het bepaalde in artikel 50 lid 1 Invorderingswet bestreden ) bedrag van f 799.360,-- verschuldigd vanaf 1 mei 2001.

5.11 Het uit meerdere onderdelen bestaande bewijsaanbod van [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] dient als niet relevant te worden gepasseerd.

5.12 Het vorenoverwogene leidt, zonder dat nog op de overige stellingen en weren behoeft te worden ingegaan, tot na te melden beslissing.

[Gedaagde Beheer] en [gedaagde] dienen als de in het ongelijk gestelde partijen te worden veroordeeld in de kosten van het geding, de kosten van de beslagen daaronder begrepen, met uitzondering van het beslag onder de coöperatieve Rabobank Bergh. Immers, uit de door de Ontvanger overgelegde stukken blijkt niet dat de de onderhavige procedure inleidende dagvaarding aan bedoelde bank is overbetekend, zodat het er in deze voor moet worden gehouden dat overbetekening niet heeft plaatsgevonden. Dit heeft als gevolg dat het -inmiddels opgeheven- beslag onder evengemelde bankinstelling nietig is alsmede dat in zoverre de beslagkosten voor rekening van de Ontvanger dienen te blijven.

De beslissing

De rechtbank, rechtdoende,

veroordeelt [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk (des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd) om aan de Ontvanger te betalen € 362.733,75

(f 799.360,00), te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [Gedaagde Beheer] en [gedaagde] hoofdelijk (des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd) in de kosten van het geding, tot op de dag van deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger gevallen en begroot op € 3.441,93 aan verschotten en € 5.172,-- aan salaris van de procureur;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2002.

Th/VA


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature