Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bouwvergunning ten behoeve van de bouw van een ontmoetingsruimte/moskee aan de Edvard Munchweg te Almere.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Meervoudige Kamer

Reg.nr.: AWB 06/1350

UITSPRAAK

in het geschil tussen:

Stichting Not Two Leight en anderen,

allen te Almere,

eisers,

gemachtigde: mw. mr. J.J.W. Lamme,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almere,

verweerder,

alsmede

AL-RAZA Stichting Almeerse Moslims,

te Almere,

belanghebbende.

1. Aanduiding bestreden besluiten

1. het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eisers d.d. 19 mei 2005;

2. het besluit van verweerder van 11 juli 2006, verzonden 13 juli 2006, waarbij

- de bezwaren van [3 eisers] niet-ontvankelijk zijn verklaard;

- de overige bezwaren ongegrond zijn verklaard.

2. Ontstaan en loop van de procedure

Op 2 november 2004 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van de bouw van een ontmoetingsruimte/moskee aan de Edvard Munchweg (plaatselijk bekend Het Atelier 2L8).

Bij besluit van 7 april 2005 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend.

Namens eisers heeft mr. Lamme bezwaar gemaakt. Hierna heeft verweerder op 25 oktober 2005 – in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (de Commissie) – besloten de bezwaren van [3 eisers] niet-ontvankelijk te verklaren, en de overige bezwaren gegrond te verklaren. Het primaire besluit van 7 april 2005 is daarbij niet herroepen.

Namens eisers heeft mr. S. Levelt bij brief van 2 december 2005 hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 12 december 2005 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb .

Op 28 december 2005 heeft verweerder besloten tot intrekking van het besluit van 25 oktober 2005. Hierbij zijn de bezwaren van betrokkenen alsnog ongegrond verklaard.

In haar uitspraak van 23 februari 2006 heeft deze rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard en de besluiten van 25 oktober 2005 en 28 december 2005 vernietigd op de grond dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eisers in de gelegenheid te stellen om nogmaals te worden gehoord omtrent de ná de hoorzitting ontvangen verklaring van geen bezwaar die door gedeputeerde staten was afgegeven. Ook heeft verweerder verzuimd de Commissie om een volledig advies te vragen.

Verweerder is opgedragen binnen tien weken een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eisers te nemen. Het besluit van 7 april 2005 is daarbij geschorst tot het moment van bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.

Op 6 juni 2006 hebben eisers beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift van eisers.

Hierna heeft verweerder het bestreden besluit sub 2 genomen.

Op 15 september 2006 hebben eisers verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb .

Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 11 oktober 2006. Voor eisers zijn verschenen mr. Lamme, [eiser] en drs. E. Mattie.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Aben en A.B.E.M. Rijntjes.

Voor belanghebbende zijn verschenen M. Karamatali, M.N. Maksoedan en K.R.M.S. Dilrosum.

Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het geschil in de hoofdzaak naar de meervoudige kamer van deze rechtbank verwezen en eisers toegezegd het geschil op korte termijn te behandelen. Hierna hebben eisers het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.

Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 6 december 2006.

Voor eisers gezamenlijk is mr. Lamme verschenen. Voorts zijn eisers [3 eisers] in persoon verschenen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.L. Aben en A.B.E.M. Rijntjes.

Voor belanghebbende zijn verschenen M. Karamatali, M.N. Maksoedan en K.R.M.S. Dilrosum.

3. Beoordeling van het geschil

3.1 Formele aspecten

3.1.1 Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep van eisers mede geacht te zijn gericht tegen de beslissing op bezwaar van 11 juli 2006.

3.1.2 Vast staat, dat verweerder niet binnen de daarvoor geldende termijn op het bezwaar van eisers heeft beslist. Nu verweerder evenwel alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eisers, hebben zij geen belang meer bij een beoordeling van hun geschil voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het beroep is op dit punt dan ook niet-ontvankelijk. Wel zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten zijdens eisers.

3.1.3 In het uiteindelijk door verweerder op het bezwaar genomen besluit heeft verweerder eisers [3 eisers] conform het advies van de Commissie niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. Dit gelet op het feit dat zij vanaf hun percelen geen zicht hebben op het bouwplan en overigens geen zodanige parkeer- en/of verkeersoverlast voor hen op zal treden door de realisering van het bouwplan dat zij uit dien hoofde als belanghebbende zouden moeten worden aangemerkt.

Met betrekking tot [eiser 2] heeft de rechtbank ter zitting, aan de hand van de beschikbare kaarten en foto’s vastgesteld dat deze vanaf zijn perceel vanaf een afstand van ongeveer 200 meter vrij uitzicht heeft op het bouwplan en derhalve ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank zal verweerders besluit in zoverre vernietigen en op voet van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien op de wijze zoals in het vervolg van deze uitspraak zal blijken.

Met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van eisers [eiser 1] en [eiser 3] kan de rechtbank zich verenigen met het, in het besluit van 11 juli 2006 overgenomen, standpunt van de Commissie. Zij acht onvoldoende aannemelijk geworden dat genoemde eisers zicht zullen krijgen op de moskee en acht evenmin aannemelijk geworden dat zij door de nabijheid van de moskee te maken zullen krijgen met zodanige parkeer- en/of verkeersoverlast dat zij op grond daarvan als belanghebbende bij de verleende bouwvergunning zouden moeten worden aangemerkt.

Voor wat betreft de gestelde parkeeroverlast wordt verwezen naar hetgeen daarover bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep door de rechtbank is overwogen.

3.2. Inhoudelijke beoordeling

3.2.1 Standpunt van eisers

Eisers hebben bezwaar tegen de verklaring van geen bezwaar omdat deze is gebaseerd op een reparatieplan waarmee het gebrekkige uitwerkingsplan niet voldoende is geheeld. Verweerder had naar het oordeel van eisers niet op grondslag van genoemde verklaring van geen bezwaar over kunnen gaan tot het verlenen van een bouwvergunning voor de moskee.

Verder menen eisers dat alle activiteiten, ook de sociaal-maatschappelijke, een lichte bedrijfsvoering (maximaal categorie 2) dienen te hebben. De moskee is niet kleinschalig; er kunnen immers 1361 personen tegelijk in, en dat leidt tot verkeers- en parkeeroverlast in de wijk waar eisers wonen. Het bouwplan voorziet in 101 parkeerplaatsen, wat volgens eisers volstrekt onvoldoende is. Het aantal van 500 personen (dat volgens verweerder in het gebouw past) is volgens eisers ook al niet meer kleinschalig.

Eisers verwijzen naar het advies van de Commissie. Deze heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 3 en 7 van het moederplan en met het uitwerkingsplan. Eisers menen ook dat de moskee/ontmoetingsruimte moet worden aangemerkt als een zogenaamde categorie 3 activiteit.

Eisers menen verder dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Dit hebben zij onderbouwd met een deskundig tegenadvies. Zij menen dat verweerder dit tegenadvies op onvoldoende wijze heeft gepasseerd en dat verweerder niet aan de juiste welstandscriteria heeft getoetst.

3.2.2 Standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit respectievelijk het verweerschrift onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2006 op het standpunt gesteld dat de moskee niet als een grootschalig bouwplan kan worden aangemerkt.

Verweerder bestrijdt dat er ooit 1371 personen in het gebouw zullen komen. Dit zal worden geregeld in de gebruiksvergunning. Verweerder meent verder dat ruimschoots wordt voldaan aan de parkeernormen.

Voor wat betreft de welstand merkt verweerder op dat in het besluit van 28 december 2005 reeds uitvoerig is gemotiveerd dat het gebouw passend is. Verder heeft verweerder uiteengezet dat voor een bouwplan als dit, een moskee, de bijzondere situatie als bedoeld in de Welstandsnota van Almere van toepassing is.

3.2.3 De rechtbank overweegt als volgt.

? Met betrekking tot de gestelde strijd met het bestemmingsplan

Het perceel aan de Edvard Munchweg (ook wel genoemd “het Atelier”) ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “2L, Tussen de Vaarten” (verder: het bestemmingsplan) en heeft daarin de bestemming “Uit te werken bedrijfsdoeleinden”.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor sociaal-maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder kunstobjecten, tuinen en erven, verhardingen, waaronder wegen, langzaam verkeerroutes, verblijfsruimte, parkeerplaatsen, speel-, groen-, en nutsvoorzieningen en waterpartijen.

Het tweede lid van artikel 7 van de planvoorschriften bepaalt dat de bestemming wordt uitgewerkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van de in artikel 3 (Beschrijving in hoofdlijnen) vermelde uitgangspunten.

In het bestemmingsplan “Uitwerkingsplan 2L2JKL/2L8 Tussen de Vaarten” (verder: het uitwerkingsplan) is de bestemming uitgewerkt. “Het Atelier” heeft hierin – onder andere - de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” gekregen.

Gedeputeerde staten van de provincie Flevoland hebben een besluit tot goedkeuring omtrent dit plan genomen. Hiertegen is door eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In haar uitspraak van 13 juli 2005 heeft de Afdeling het besluit tot goedkeuring vernietigd voor zover het ziet op de locatie in geding, en alsnog goedkeuring onthouden op de grond dat het bestemmingsplan er niet aan in de weg staat dat het gehele bouwvlak als één bouwperceel wordt uitgegeven, waardoor niet uitgesloten is dat grootschalige bedrijfsbebouwing wordt opgericht. Naar het oordeel van de Afdeling is zulks in strijd met het bepaalde in de artikelen 7 en 3 van het bestemmingsplan “2L, Tussen de Vaarten”.

In verband met de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005 is op 7 februari 2006 vastgesteld het bestemmingsplan “Partiële herziening uitwerkingsplan 2L2jkl/2L8” (verder: het reparatieplan). Het perceel in geding is hierin bestemd voor “Bedrijfsdoeleinden (B)”. Ingevolge het (enige) voorschrift van het reparatieplan geldt hier het in het “Uitwerkingsplan 2L2JKL/2L8” opgenomen artikel 4, onder aanvulling van het eerste lid met onderdeel f, dat – voor zover van belang - bepaalt dat de oppervlakte van een afzonderlijk bouwperceel maximaal 2.500m2 mag bedragen.

Op 20 december 2005 hebben gedeputeerde staten van de provincie Flevoland ten behoeve van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar afgegeven als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften van het moederplan. Gedeputeerde staten hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat gezien het bepaalde in het reparatieplan wel wordt voldaan aan de eis van kleinschaligheid.

Op 25 april 2006 hebben gedeputeerde staten het reparatieplan goedgekeurd.

Daartegen is door eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is verzocht om een voorlopige voorziening. In zijn uitspraak van 8 september 2006 heeft de voorzitter van de Afdeling dat verzoek afgewezen.

De rechtbank acht het bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan “2L, Tussen de Vaarten” zoals uitgewerkt in het “Uitwerkingsplan 2L2JKL/2L8 Tussen de Vaarten” en –voor zover goedkeuring aan dit plan is onthouden- het reparatieplan “Partiële herziening uitwerkingsplan 2L2jkl/2L8” zoals dat inmiddels in werking is getreden op 8 september 2006.

Niet in geschil is dat de moskee/ontmoetingsruimte moet worden aangemerkt als een sociaal-maatschappelijke voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c van de voorschriften van het bestemmingsplan “2L, Tussen de Vaarten”. De rechtbank kan eisers niet volgen in hun stelling dat uit de planvoorschriften, in het bijzonder de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 3 van de voorschriften, zou volgen dat (ook) voor sociaal-maatschappelijke voorzieningen zou hebben te gelden dat deze ondergeschikt dienen te zijn aan de bedrijfsfunctie en/of een bedrijfsmatige component dienen te hebben. Evenmin kan uit de voorschriften van het bestemmingsplan worden opgemaakt dat een sociaal-maatschappelijke voorziening binnen de bestemming “Uit te werken bedrijfsdoeleinden” moet passen binnen de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals die als bijlage bij de planvoorschriften is opgenomen (de VNG lijst Bedrijven en Milieuzonering). Die eis staat wel in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a (bedrijven) maar geldt niet voor de onder c genoemde sociaal-maatschappelijke voorzieningen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eisers dat de planwetgever dit zo wel bedoeld heeft en een onderscheid op dit punt tussen bedrijven en sociaal-maatschappelijke voorzieningen niet logisch is. Daardoor kan in het midden worden gelaten of het bouwplan als vergelijkbaar met een buurt- of clubhuis zou moeten worden ingedeeld in categorie 3 van genoemde lijst of dat het onder categorie 2 valt.

Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts niet staande worden gehouden dat het bouwplan niet als kleinschalig is aan te merken. Daarvoor is slechts de oppervlakte van het plan maatgevend te achten en die oppervlakte kan met 1060 m2 voor het plangebied niet als grootschalig worden gekwalificeerd.

De rechtbank vindt voor dat oordeel steun in hetgeen over de maximale perceelsgrootte van 1800 m2 in het reparatieplan is overwogen door de voorzitter van de Afdeling in zijn uitspraak van 8 september 2006.

Op grond van evengenoemde uitspraak gaat de rechtbank tevens voorbij aan de stelling van eisers dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van de verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Overijssel. Gedeputeerde staten hebben de verklaring van geen bezwaar gebaseerd op het reparatieplan zoals dat door hen op 25 april 2006 is goedgekeurd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter van de Afdeling past dit plan, anders dan eisers menen, binnen het bestemmingsplan. De rechtmatigheid van het reparatieplan vormt voor de rechtbank als gevolg van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling op dit moment een gegeven. Los daarvan heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure tot een ander oordeel zal komen dan de voorzitter, zodat er geen reden is om te voldoen aan het verzoek van eisers om de uitspraak in deze zaak aan te houden totdat de Afdeling in de bodemprocedure tot een uitspraak is gekomen.

? Met betrekking tot de gestelde strijd met de Bouwverordening

Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvraag in strijd is met het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid van de bouwverordening van de gemeente Almere.

Daarin is, voor zover thans van belang, bepaald dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Verweerder is bij de toetsing of de aanvraag aan het bepaalde in evengenoemde bepaling voldoet, uitgegaan van de normen van de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004" (ASVV 2004). Op grond van die normen heeft verweerder de parkeerbehoefte voor de gebedsruimte bepaald op 22-44 plaatsen en voor de ontmoetingsruimte op 24 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte is daarmee volgens verweerder (uitgaande van dubbelgebruik van beide ruimten) maximaal 68 plaatsen. Nu het bouwplan voorziet in 101 parkeerplaatsen, waarbij de overcapaciteit gebruikt kan worden voor evenementen, is daarmee volgens verweerder voldaan aan het bepaalde in de bouwverordening.

De rechtbank heeft onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat aard en ligging van de moskee zo bijzonder zijn dat verweerder niet op grond van de algemene normen voor religieuze gebouwen en (voor de ontmoetingsruimte) voor verenigingsgebouwen, tot evengenoemde berekening kon komen. Ook als zou worden uitgegaan van de in de ASVV genoemde norm van 0,1-0,2 parkeerplaats per zitplaats en dit kengetal wordt gecombineerd met het maximaal te verwachten aantal bezoekers (tijdens de evenementen) van 500, wordt met 101 parkeerplaatsen voldaan aan de parkeerbehoefte van die bezoekers. Het door eisers in dit verband genoemde aantal van maximaal 1361 bezoekers, acht de rechtbank niet realistisch. Het gaat hier om een theoretisch aantal dat naar voren is gekomen bij berekeningen om (onder meer) het vereiste niveau van brandveiligheid vast te kunnen stellen. Uit de gedingstukken blijkt echter dat ook bij die berekening uit is gegaan van maximaal 500 aanwezige personen.

? Met betrekking tot de gestelde strijd van het bouwplan met redelijke eisen van welstand

Gelet op de bouwtekeningen gaat het bij de aanvraag van belanghebbende om een moskee/ontmoetingsruimte met een traditionele –oosterse- verschijningsvorm.

Over de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand is bij herhaling advies uitgebracht door de gemeentelijke welstandscommissie. Deze commissie heeft uiteindelijk, bij advies van 17 september 2004, geoordeeld dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft de commissie uitsluitend getoetst aan de algemene welstandscriteria zoals opgenomen in de Welstandsnota van de gemeente Almere van juli 2004. De commissie heeft niet getoetst aan de genre- en gebiedscriteria van genoemde nota op de grond dat het bij het bouwplan zou gaan om een bijzonder gebouw op een bijzondere plek.

Namens eisers is hangende de eerste bezwaarprocedure in augustus 2005 een tegenadvies uitgebracht door het Bureau M&dM, waarvoor drs. E. Mattie heeft gerapporteerd. Verweerder heeft naar aanleiding van dit tegenadvies de welstandscommissie om een reactie gevraagd en is uiteindelijk in de beslissing op bezwaar, mede op grond van de op 1 juni 2006 gegeven reactie van die commissie gebleven bij het oordeel dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

In het tegenadvies is door genoemde deskundige allereerst betoogd dat de welstandscommissie ten onrechte slechts heeft getoetst aan de algemene criteria uit de Welstandsnota en niet aan de specifieke genre- en gebiedscriteria. Bij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft drs. Mattie zijn standpunt dienaangaande nog eens uiteengezet.

De rechtbank stelt vast dat in deel 1 van de Welstandsnota op bladzijde 13, onder 3.2 Flexibiliteit, is opgenomen dat zich uitzonderlijke situaties kunnen voordoen waarbij een bouwplan niet kan voldoen aan de object- of gebiedscriteria maar wel mogelijk aan redelijke eisen van welstand. Bij uitzondering kan er in die gevallen worden volstaan met een beoordeling van het bouwplan aan de algemene criteria.

De welstandscommissie heeft aan haar advies, zoals overgenomen door verweerder, dat het hier om een onder 3.2 van de Welstandsnota genoemde situatie gaat, ten grondslag gelegd dat er bij de moskee/ontmoetingsruimte sprake is van een bijzonder gebouw op een bijzondere plek. Het gebouw is als sacraal gebouw uit een niet-westerse traditie van een zeer afwijkend karakter ten opzichte van het bedrijventerrein en de naastliggende woonwijk en de plek is bijzonder omdat het als meest noordelijke punt van het bedrijventerrein een knikpunt is in de ruimtelijke organisatie van de wijk en door de ligging aan het open tracé van de hoogspanningsleiding prominent zichtbaar is vanaf de tussenring, aldus de welstandscommissie in haar reactie van 1 juni 2006.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de welstandscommissie op goede gronden overwogen dat er in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan kon worden volstaan met een toets aan de algemene criteria.

In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat het gaat om een bestemmingsplan dat, zoals eerder overwogen, ter plaatse zowel bedrijven als sociaal-maatschappelijke voorzieningen zoals in dit geval een moskee toestaat. Te meer daar het de opzet is om het bedrijventerrein een “hightech” karakter te geven, is het exotische bouwplan waarvan sprake is, gelet op vorm en functie terecht aangemerkt als een bijzonder gebouw. Dat, zoals namens eisers is betoogd, heel wel denkbaar was geweest dat voor de moskee een moderne vorm was gekozen (waarvan in Nederland en Europa voldoende voorbeelden zijn) is juist, maar de rechtbank stelt vast dat voor een moskee in de traditionele vorm bouwvergunning is gevraagd en dat verweerder die aanvraag diende te beoordelen.

Voorts is door de welstandscommissie en verweerder terecht belang gehecht aan de situering van het bouwplan. De moskee is voorzien op een markante plek aan de rand van het gebied. Daardoor is het goed mogelijk om het plan ruimtelijk los te zien van de daar gevestigde en nog te vestigen bedrijven. Terecht heeft verweerder overwogen dat het maar zeer de vraag was geweest of had kunnen worden volstaan met een toets aan de algemene welstandscriteria als de moskee op een andere plek, bijvoorbeeld midden tussen de bedrijfsgebouwen gesitueerd zou zijn.

Toetsend aan de algemene criteria uit de welstandsnota heeft de welstandscommissie geadviseerd dat de moskee aan die criteria voldoet.

In het tegenadvies is dit gemotiveerd bestreden.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de welstandscommissie in haar commentaar op het tegenadvies in voldoende mate beargumenteerd, waarom zij in dat advies geen aanleiding heeft gevonden om van haar eerdere oordeel terug te komen en heeft verweerder zich, met voorbijgaan aan de vervolgens nog weer namens eisers gegeven reactie, in de beslissing op bezwaar daarbij aan kunnen sluiten.

Als het gaat om het criterium dat de verschijningsvorm een voldoende relatie moet hebben met het gebruik is dat bij dit ontwerp onmiskenbaar het geval. Dat het ontwerp voorziet in twee minaretten terwijl de minaret zijn oorspronkelijke functie ten behoeve van de oproep voor het gebed heeft verloren, betekent niet dat (daardoor) voor het ontwerp als zodanig in onvoldoende mate aan dit criterium is voldaan. Bovendien hebben de minaretten, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, nog immer een belangrijke symboolfunctie. De deskundige Mattie heeft gelijk als hij stelt dat een minaret niet noodzakelijk is voor een moskee en er voldoende voorbeelden zijn van moskeeën zonder minaret, maar of een ontwerp ook zonder een bepaald element zou kunnen is hier niet het criterium.

Met betrekking tot de relatie tussen het gebouw en omgeving stelt de welstandsnota de eis dat het gebouw op een positieve wijze moet bijdragen aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Terecht is hierover door de deskundige opgemerkt dat dit criterium nauwelijks objectiveerbaar is. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat het bouwplan sterk contrasteert met zijn omgeving, maar blijkens de toelichting bij het criterium is dit mogelijk mits de omgeving niet miskend wordt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de welstandscommissie en in navolging daarvan verweerder, mede gelet op de specifieke situering van het bouwplan kunnen aannemen dat daarvan hier geen sprake is.

Voor de overige criteria volstaat de rechtbank met de vaststelling dat het ook daarbij gaat om criteria met een grote interpretatieruimte en de deskundige onvoldoende heeft aangetoond dat de welstandscommissie niet heeft kunnen oordelen dat het bouwplan aan die criteria voldoet.

Gelet op de uitgebreide en puntsgewijze reactie van de welstandscommissie kon verweerder volstaan met een verwijzing daarnaar en kan de rechtbank eisers niet volgen in hun stelling dat verweerder in het besluit op bezwaar had dienen te motiveren waarom hij ondanks het uitgebrachte tegenadvies, toch het advies van de welstandscommissie heeft gevolgd. Daarbij merkt zij nog op dat verweerder in het besluit van 28 december 2005 wel een dergelijke motivering heeft gegeven.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Nu zich aldus geen van de weigeringsgronden van artikel 44, eerste lid van de Woningwet voordoet, heeft verweerder de verleende bouwvergunning terecht gehandhaafd.

Gelet daarop dient op grond van al hetgeen in deze uitspraak is overwogen het beroep van eisers, uitgezonderd dat van B. aan de Wiel, ongegrond te worden verklaard.

Het beroep van eiser [eiser 3] is, zoals eerder overwogen, gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover laatstgenoemde daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. Onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank het bezwaar van eiser [eiser 3] alsnog ongegrond verklaren. Immers, een nieuwe beslissing op bezwaar door verweerder zal tot geen ander oordeel leiden dan dat terecht bouwvergunning is verleend.

De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep hebben moeten maken.

Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.

Voor zover het beroep was gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar kent de rechtbank ter zake van verleende rechtbijstand 1 punt toe, met een wegingsfactor van 0,25.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eisers, niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep van [eiser 3] gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover [eiser 3]daarin niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar;

- verklaart het bezwaar van [eiser 3]ongegrond en bepaalt dat de uitspraak op dit punt in de plaats treedt van het vernietigde deel van verweerders besluit;

- verklaart het beroep van de overige eisers ongegrond;

- bepaalt dat de gemeente Almere het betaalde griffierecht van € 281,- aan eisers vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 724,50, te betalen door de gemeente Almere.

Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. G.A. Versteeg, rechters, en in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier in het openbaar uitgesproken op

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

afschrift verzonden op


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature