Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Schatting op basis van aangepast CBBS-systeem mbt omzetting van een "M" in een "G " door de arbeidsdeskunbdige voldoet vernieuwde CBBS op dit punt nog steeds niet aan de daaraan te stellen eisen.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Meervoudige Kamer

Reg.nr.: AWB 05/1786 WAO

UITSPRAAK

in het geschil tussen:

A te B,

eiser,

gemachtigde mr. E. Oyen

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen gevestigd te Amsterdam (kantoor Zwolle), verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder d.d. 7 september 2005

2. Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid na 8 augustus 2004 niet is toegenomen en dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 11 juli 2005 wordt ingetrokken.

Tegen dit besluit is op 9 juni 2005 een bezwaarschrift ingediend.

Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Op 13 oktober 2005 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 17 november 2005 een verweerschrift ingezonden.

Het beroep is op 23 januari 2006 ter zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. ’t Jong.

Na de zitting is het onderzoek heropend en zijn door de rechtbank nog nadere vragen gesteld aan verweerder. Na ontvangst van de reactie van verweerder is aan partijen toestemming gevraagd om de zaak vervolgens af te doen zonder hernieuwde behandeling ter zitting. Partijen hebben die toestemming verleend.

3. Overwegingen

3.1 In aanmerking genomen feiten en omstandigheden.

Eiser ontvangt sedert 22 maart 2000 een uitkering op grond van de WAO wegens rugklachten tengevolge van een ernstig overgewicht, last van de weke delen en lokale ontstekingen. Na het doormaken van de wachttijd is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering naar 55 tot 65 % arbeidsongeschiktheid, waarbij hij maximaal in staat werd geacht 25 uren per week te werken. Met ingang van 17 april 2000 is eiser ingedeeld in klasse 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid op basis van zijn werkzaamheden in aangepaste arbeid bij zijn eigen werkgever voor 5 uur per dag.

Op 8 augustus 2004 is eiser uitgevallen met rugklachten. Vanaf 13 september 2004 heeft hij zijn werk hervat op basis van arbeidstherapie met geleidelijke opbouw naar 4 x 5 uur per week op 18 oktober 2004.

Verzekeringsarts S. Ytsma heeft in zijn rapport van 24 november 2004 genoteerd dat bij onderzoek aan de rug geen ernstige afwijkingen kunnen worden vastgesteld. Wel is er sprake van slechte benen. De arts heeft vervolgens geconcludeerd dat op grond van de rugklachten bij een ernstige adipositas sprake is van een beperkte locomotoire belastbaarheid. Een urenbeperking acht de verzekeringsarts niet noodzakelijk. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige A.J.M. Graafmans in zijn rapport van 16 maart 2005 aangegeven dat eiser geschikt is voor passende functies, waarmee hij een zodanige verdiencapaciteit kan realiseren dat hij niet langer in een relevante mate arbeidsongeschikt is. Arbeidsdeskundige J. Ph. Langerak heeft in zijn rapport van 3 mei 2005 aangegeven dat eiser op en na 4 september 2004 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt aangemerkt dient te worden en per toekomende datum voor minder dan 15%.

Verweerder heeft daarop het in rubriek 2 vermelde besluit van 10 mei 2005 genomen. In bezwaar heeft eiser aangevoerd niet tot meer in staat te zijn dan 4 a 4,5 uur per dag werken in aangepast werk.

De bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke heeft in het rapport van 29 augustus 2005 aangegeven waarom de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordeling correct was en daarbij aangegeven dat er in bezwaar geen medische gegevens zijn aangevoerd die bij de primaire beoordeling niet zijn meegewogen. Verweerder heeft vervolgens bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

3.2 Het geschil

Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser per 8 augustus 2004 niet toegenomen arbeidsongeschikt is en over de vraag of de uitkering terecht met ingang van 11 juli 2005 is ingetrokken.

3.3 Beoordeling van het geschil

Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO zijn twee aspecten van belang, namelijk:

- of de betrokkene beperkingen heeft, die het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken;

- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met (algemeen geaccepteerde) arbeid een inkomen te verwerven.

De rechtbank zal beoordelen of de beslissing van verweerder dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 8 augustus 2004 niet is toegenomen en met ingang van 11 juli 2005 minder dan 15% bedraagt, zowel uit medisch als arbeidskundige oogpunt op een voldoende grondslag berust.

3.3.1 Medisch

Eiser heeft in beroep met name betoogd, dat er onveranderd sprake dient te zijn van een medische urenbeperking.

Ten aanzien van de medische grondslag van het besluit overweegt de rechtbank het volgende.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit wat het medisch aspect van de in dat besluit vervatte beoordeling van de mate van eisers arbeidsongeschiktheid betreft, worden gedragen door de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts S. Ytsma en de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke zoals neergelegd in hun rapportages van 24 november 2004 respectievelijk 29 augustus 2005 . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verzekeringsarts Ytsma bij onderzoek van eiser heeft vastgesteld dat aan de rug geen duidelijke afwijkingen waarneembaar zijn, hoewel hooglumbaal pijn wordt aangegeven. Eiser heeft wel slechte benen. Gezien de adipositas gravis van eiser acht de verzekeringsarts het aannemen van locomotoire beperkingen wel reëel.

De verzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom zijns inziens geen medische noodzaak bestaat een urenbeperking aan te nemen voor het aantal uren waarop eiser feitelijk werkzaam is. Daarbij heeft de arts aandacht gegeven aan het dagverhaal van eiser, wat de arts als adequaat heeft omschreven, en het gegeven dat eiser geen nadere argumenten heeft aangedragen voor het aannemen van een urenbeperking. Daarbij heeft de verzekeringsarts ook aandacht gegeven aan de geldende Standaard Verminderde Arbeidsduur.

De bezwaarverzekeringsarts heeft op 29 augustus 2005 gerapporteerd en geconcludeerd, dat de beoordeling van de verzekeringsarts juist is en daarbij ook betrokken hetgeen eiser eerder bij de hoorzitting op 10 augustus 2005 naar voren had gebracht.

De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheden van eiser door verweerder niet zijn overschat. De rechtbank kan zich vinden in de overwegingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de niet noodzakelijk geachte urenbeperking.

Met betrekking tot de brief van bedrijfsarts mevrouw M. Veldkamp van 25 augustus 2005 overweegt de rechtbank dat ook op grond daarvan niet tot een urenbeperking kan worden gekomen nu genoemde bedrijfsarts slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld dat eiser aangewezen is op zittend werk en vanwege het feit dat bekend is dat zittend werk rugbelastend is, eiser belastbaar is voor 4 tot 5 uur in dat zittende werk.

Dat eiser om medische redenen niet in staat zou zijn om het grootste deel van de werkdag (6-8 uur) te zitten, maximaal twee uur achtereen, zoals is vastgelegd in de FML, is onvoldoende gebleken.

3.3.2 Arbeidskundig

Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit overweegt de rechtbank het volgende.

Bij brief van 20 oktober 2005 heeft de rechtbank verweerder verzocht alsnog inzicht te geven in de signaleringen die het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft afgegeven en de afwegingen die ertoe hebben geleid dat de functie(s) ondanks de signalering(en) geschikt worden geacht voor eiser. Voor zover sprake is van niet-matchende beoordelingspunten waarvoor de verzekeringsarts een beperking heeft aangegeven is verweerder verzocht hier extra aandacht aan te besteden.

In antwoord hierop heeft verweerder bij brief van 17 november 2005 een rapport overgelegd van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 november 2005, waarin wordt aangegeven dat van de eerder geduide functies een aantal niet geduid had kunnen worden omdat ze niet voldoende actueel zijn. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met betrekking tot drie resterende functies, geconcludeerd dat daarop de schatting gebaseerd kon worden en een toelichting gegeven op de signaleringen.

De arbeidskundige beoordeling berust thans op de overweging dat eiser geschikt is voor de in het arbeidskundig rapport van 15 november 2005 genoemde functies. De berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft plaatsgevonden op basis van de functies met de SBC-codes 111250 (sjouwer, opperman hulpbouwvakker), 267050 (wikkelaar, samensteller electronische apparatuur) en 317030 (kassamedewerker, caissière).

Deze functies zijn geselecteerd met behulp van het CBBS-systeem, zoals aangepast na de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2004, onder meer in de zaak met procedurenummer 03/4179 WAO (gepubliceerd in www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AR4719).

In genoemde uitspraken is door de CRvB aangegeven dat het CBBS op onderdelen onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is. Het betreft hier:

1. Het niet overeenkomen van de nummering van de FML (c.q. de kritische FML met daarop weergegeven de items waarop voor de betrokkene een beperking in de belastbaarheid is vastgesteld) met de naar inhoud corresponderende items in de lijst waarin voor een functie de functiebelasting wordt weergegeven: het Resultaat Functiebeoordeling;

2. Het niet aanwezig zijn van markeringen op de genoemde Resultaten Functiebeoordeling, in het geval het CBBS signaleert dat er op een beoordelingspunt mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokkene;

3. Het feit dat in het CBBS een vergelijking plaatsvindt van de FML (belastbaarheid van de betrokkene) met het Resultaat Functiebeoordeling (belasting in de functie), terwijl de vergeleken items niet volledig corresponderen; de zogenaamde niet-matchende beoordelingspunten, waardoor het risico bestaat dat een functie geschikt wordt geacht voor een betrokkene terwijl de belasting daarvan voor hem/haar op zo’n niet-matchend punt de belastbaarheid te boven gaat.

Verweerder meent in het vernieuwde CBBS in voldoende mate aan de genoemde punten van kritiek van de CRvB tegemoet te zijn gekomen.

Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit in elk geval voor de hiervoor genoemde punten 1 en 3.

Thans corresponderen de in zes rubrieken verdeelde beoordelingspunten voor de belastbaarheid van de betrokkene op de FML volledig met de belastingpunten op het Resultaat Functiebeoordeling zodat eenvoudige vergelijking –zonder gebruik van transformeringstabellen- mogelijk is.

Met betrekking tot de niet-matchende beoordelingspunten wordt vastgesteld dat die punten in het vernieuwde CBBS op het Resultaat Functiebeoordeling worden weergegeven als een “*” in het geval de betrokkene op het beoordelingspunt waar het om gaat beperkt belastbaar wordt geacht.

Voor wat betreft de beoordelingspunten in het Resultaat Functiebeoordeling waarvoor geen vergelijkbare items zijn opgenomen in de FML, voorziet het CBBS thans in een afzonderlijke rubriek 7 op het Resultaat Functiebeoordeling, waarin de desbetreffende items (probleemoplossen, kruipen, getordeerd actief zijn en dragen) zijn weergegeven voorzien van een signalering in het geval een dergelijk belastend item in die functie voorkomt. Aldus is er nog steeds geen sprake van een geautomatiseerde vergelijking van belastbaarheid en functiebelasting op deze niet-matchende punten, maar door de signalering zal de arbeidsdeskundige wel steeds per functie en per punt handmatig moeten beoordelen of er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Door de signalering en de zichtbaarheid van de signalering op het Resultaat Functiebeoordeling is het voor betrokkene c.q. diens gemachtigde en de rechtbank in elk geval mogelijk om te zien om welke punten het gaat zodat daarmee de beslissing van de arbeidsdeskundige om de functie geschikt te achten in elk geval meer inzichtelijk en toetsbaar wordt. Welke eisen vervolgens dienen te worden gesteld aan de motivering van die beslissing zal hierna aan de orde komen.

Verweerder is aan het kritiekpunt dat in het CBBS mogelijke overschrijdingen van de belasting wel uit het geautomatiseerde proces van vergelijking van functies met de belastbaarheid van de betrokkene naar voren komen, maar niet automatisch op papier zichtbaar worden, tegemoet gekomen door het CBBS die mogelijke/ogenschijnlijke overschrijdingen (en de hiervoor genoemde niet-matchende punten) als signalering weer te laten geven op het Resultaat Functiebeoordeling. Die signalering vindt plaats in de vorm van een “M” bij het desbetreffende punt, in het geval dat het gaat om een niet-matchend beoordelingspunt –zoals aangegeven- gekoppeld aan een “*”. De aanduiding “M” betekent in het systeem dat de arbeidsdeskundige en/of de verzekeringsarts dienen te motiveren waarom betrokkene ondanks de signalering op het betreffende punt toch in staat wordt geacht om de functie waar het om gaat, te verrichten. Die nadere motivering mag echter in bepaalde gevallen achterwege worden gelaten, in welke situatie de arbeidsdeskundige een “M” verandert in een “G”. Door deze verandering wordt kenbaar gemaakt dat geen nadere motivering van de geschiktheid op dat item nodig is.

Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de aanduiding van een “M” (op een niet-matchend punt samen met een “*”) in combinatie met een motivering op dit punt in een arbeidskundige en/of medische rapportage in voldoende mate tegemoet gekomen aan de kritiek dat het CBBS in zijn oorspronkelijk vorm onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar was. Daarbij plaatst de rechtbank de kanttekening dat de gegeven motivering uiteraard wel voldoende inzicht dient te verschaffen in de gemaakte afweging. Soms zal volstaan kunnen worden met een algemene opmerking als “incidentele piekbelasting”, maar in andere gevallen zal de motivering meer specifiek dienen te zijn en naarmate de motivering meer steunt op een beoordeling van de belastbaarheid van betrokkene die niet aanstonds blijkt uit de al beschikbare medische rapportages, zal de motivering eerder dienen te steunen op overleg met de verzekeringsarts of van deze afkomstig dienen te zijn.

Met betrekking tot de omzetting van een “M” in een “G” door de arbeidsdeskundige, waardoor geen motivering meer gegeven hoeft te worden, is de rechtbank van oordeel dat het vernieuwde CBBS op dit punt nog steeds niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Door de afwezigheid van een motivering is voor anderen dan de arbeidsdeskundige immers niet op relatief eenvoudige wijze te beoordelen waarom de functie ondanks een signalering geschikt wordt geacht en of dit standpunt terecht wordt ingenomen. Hierbij is van belang dat er, blijkens bijvoorbeeld de werkinstructie CBBS, nogal wat verschillende redenen kunnen zijn voor de arbeidsdeskundige om over een mogelijke- of ogenschijnlijke overschrijding van de belastbaarheid heen te stappen.

Wat betreft de wijze van motiveren herhaalt de rechtbank dat de motivering voldoende inzicht dient te verschaffen in de gemaakte afweging. Juist in de gevallen waarin het evident is dat een betrokkene ondanks de signalering op het betreffende punt de functie kan uitoefenen, zal de motivering beperkt kunnen zijn en geen grote inspanning van de arbeidskundige en/of verzekeringsarts vergen.

Als dan de bovengenoemde algemene beoordelingspunten van het vernieuwde CBBS worden toegepast op de onderhavige zaak, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.

Bij de drie SBC-codes 111250 (sjouwer, opperman hulpbouwvakker), 267050 (wikkelaar, samensteller electronische apparatuur) en 317030 (kassamedewerker, caissière) die verweerder uiteindelijk aan de schatting ten grondslag legt, is er geen sprake van signaleringen van mogelijke overschrijdingen. Wel is voor alle drie genoemde codes sprake van een niet-matchend punt in de rubriek 7 van het Resultaat Functiebeoordeling bij het item probleemoplossen.

Nu daaraan voorafgaand aan het besluit van 7 september 2005 geen aandacht is besteed, ontbeert dit besluit een voldoende motivering.

Met betrekking tot het item 4.13 (duwen en trekken) overweegt de rechtbank verder het volgende.

Bij de SBS-code 111250 (sjouwer, opperman, hulpbouwvakker) is op dit item een bijzondere belasting aangegeven en wel: “monster-, partijkarrentrekken en duwen, komt voortdurend voor, zeer belastend.” Bij de beschrijving van de functie-inhoud staat verder vermeld “(…) Duwt t.b.v. transportkarren op naar elektrokar of trekt serie karren op à max 300 kg. per kar en koppelt ze aan triangel (…)”.

Hoewel eiser op dit item niet beperkt is geacht, vindt de rechtbank het gelet op evengenoemde beschrijving niet te begrijpen dat bij selectie van de functie geen specifieke aandacht is besteed aan de vraag of de functie op dit punt voor eiser niet te belastend is.

Ook op dit punt is er derhalve sprake van strijd met het motiveringsbeginsel

Op grond van de vastgestelde gebreken kan het besluit niet in stand blijven en zal de rechtbank komen tot vernietiging ervan.

Wel bestaat aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.

Met betrekking tot het ontbreken van een toelichting op het item 7.1 “probleemoplossen” stelt de rechtbank vast dat in beroep deze toelichting alsnog is gegeven. De bezwaararbeidsdeskundige H.J. Heun heeft in de rapportage van 15 november 2005 vastgesteld dat er bij eiser geen sprake is van cognitieve beperkingen en vervolgens geconcludeerd dat “omdat verzekerde voldoet aan het opleidingsniveau mag worden aangenomen dat verzekerde het bij de functies behorende probleem oplossen kan”. De rechtbank kan de bezwaararbeidsdeskundige hierin volgen en stelt vast dat door of namens eiser geen gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Met betrekking tot de beoordeling van de SBC-code “sjouwer, opperman, hulpbouwvakker” op het item 4.13 (duwen en trekken) is ook ter zitting onvoldoende duidelijkheid verkregen, zodat de rechtbank de zaak heeft heropend en verweerder nadere vragen heeft gesteld. Bij brief van 14 maart 2006 is namens verweerder gereageerd op de gestelde vragen waarbij onder meer is verwezen naar bijgevoegde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige van 6 maart 2006 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 maart 2006. Namens verweerder is aangegeven dat op zichzelf genomen de aanduiding van een “bijzondere belasting” op het Resultaat Functiebeoordeling bij een bepaald item niets zegt over de zwaarte van de functiebelasting en in beginsel geen nadere motivering zal behoeven maar dat gelet op de beschrijving bij dit item een nadere onderbouwing gewenst was geweest. Die onderbouwing is in evengenoemde rapporten gegeven.

De rechtbank kan zich met die onderbouwing verenigen. Blijkens de beschrijving op de FML bij dit item 4.13 geldt voor duwen en trekken als normaalwaarde “kan ongeveer 15kgf duwen of trekken (klemmende deur openen)”. De belasting in genoemde SBC-code gaat daar in aanzienlijke mate bovenuit. Gelet op de persoon van eiser kan echter worden aangenomen dat hij op dit punt ook aanzienlijk meer belasting aan kan dan de normaalwaarde. In het rapport van 6 maart 2006 is dienaangaande overwogen dat “gezien enerzijds de beperkingen van cliënt en anderzijds de massa van cliënt van 170 kg die hij kan gebruiken om de karren in beweging te zetten deze belasting, ook al komt het regelmatig voor, wel van cliënt gevraagd kan worden.”

De rechtbank heeft geen aanleiding om dat standpunt voor onjuist te houden. Juist op dit punt, het door duwen of trekken in beweging brengen van zware karren, zal eiser profijt ondervinden van zijn zeer forse postuur.

Namens eiser is ook niet meer gereageerd op het dienaangaande in genoemd rapport van 6 maart 2006 gestelde.

Gelet op het voorgaande, bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Wel zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 322,- aan kosten voor rechtsbijstand.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit volledig in stand blijven;

- veroordeelt verweerder in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 322;

- wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt;

- gelast dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht ad € 37,-- vergoedt.

Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter en mr. M.A. Pach en mr J.F.M.J. Bouwman, rechters en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier.

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

afschrift verzonden op


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature