U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Medisch: doortikkende aansprakelijkheid.

Nu de wijze waarop operatie in 1999 is uitgevoerd, niet lege artis was, maakt voor de toewijsbaarheid van schadevergoeding niet uit of (ook nog eens) verkeerde diagnose was gesteld.

Dat zou anders zijn wanneer complicaties bij deze operatie niet vanwege wijze van operatie-uitvoering verwijtbaar zouden zijn.

Bij vervolgoperatie doen zich wederom complicaties voor. Omdat het dan gaat om daarvan te verwachten gevolg, wordt complicatie toegerekend aan 1e operatie waarvoor zowel ziekenhuis als (erven van) 1e chirurg aansprakelijk zijn.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 104813 / HA ZA 05-70

Vonnis van 1 februari 2006

in de zaak van

[eiser],

wonende te [plaats],

eiser,

procureur mr. J.A. van Wijmen,

advocaat mr. G. Wymenga-Kooistra te Drachten,

tegen

1. De GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN WIJLEN DRS. [A],

laatstelijk wonende te [plaats],

2. De stichting STICHTING ISALA KLINIEKEN, gevestigd te Zwolle,

gedaagden,

procureur mr. M.F.H.M. van Haastert.

Partijen zullen hierna [eiser] en Isala c.s. genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord

- de conclusie van repliek

- de conclusie van dupliek

- de akte van [eiser]

- de akte houdende uitlating producties van Isala c.s.

- de akte van Isala c.s.

- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken

- de akte na pleidooi van [eiser]

- de akte na pleidooi van Isala c.s.

1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) betwist, mede gezien de overgelegde en in zoverre onbestreden gebleven stukken, het volgende vast.

2.2. Op verdenking van het ziektebeeld appendicitis acuta is [eiser] op 19 augustus 1999 opgenomen in de locatie Sophia van Isala. Op 20 augustus 1999 werd hij door wijlen drs. [A], destijds als chirurg aan Isala verbonden, geopereerd.

2.3. Volgens het operatieverslag was geen sprake van een appendicitis acuta maar van het ziektebeeld peridiverticulitis met infiltraat. Bij de operatie werd een sigmoïdresectie (verwijdering van een deel van de dikke darm) verricht, waarop een end tot end anastomose werd aangelegd. Ook vond een appendectomie plaats.

2.4. Het herstel na de operatie bleef uit. Op 23 augustus 1999 bleek een sepsis te zijn ontstaan. Op 24 augustus 1999 vond een nieuwe operatie plaats vanwege de verdenking naadlekkage. In de buikholte werd pus gevonden en bij inspectie van de naad werd een geringe hoeveelheid necrose aangetroffen. Bij de operatie werd de buik gespoeld en werd een drain achtergelaten. In de rechter bovenbuik werd een dubbelloops stoma aangelegd. De wond werd secundair gesloten, waarbij een zogenaamde ritssluiting werd ingehecht.

2.5. Na de operatie werd [eiser] overgebracht naar de Intensive Care. De situatie van [eiser] was zeer gecompliceerd. Er ontwikkelde zich bij hem een multiple orgaanfalen. Er ontstonden onder andere ernstige longproblemen, waardoor beademing noodzakelijk werd en een acute nierinsufficiëntie, die tot nierdialyse noopte. Verder ontstond een critical illness polyneuropathie.

Gedurende het verblijf op de IC is de buik van [eiser] nog een aantal malen geopend om te draineren en te spoelen. Vanwege ontstane angststoornissen is [eiser] behandeld door een psychiater.

Op 8 oktober 1999 werd een tracheostoma aangelegd en werd de buikwand gesloten.

2.6. Op 2 november 1999 is [eiser] overgeplaatst naar de verpleegafdeling, waar hij is begonnen met revalidatie.

2.7. Van 18 november 1999 tot en met 25 februari 2000 is [eiser] opgenomen geweest in revalidatiecentrum "De Vogellanden". Toen hij daar werd ontslagen, was een loopfunctie met twee elleboogkrukken bereikt. In verband met een littekenbreuk werd een breukband voorgeschreven. Tevens kreeg [eiser] orthopedisch schoeisel aangemeten.

Na het ontslag volgde een poliklinische revalidatiebehandeling. Die behandeling is op 22 juni 2000 afgerond.

2.8. Op 7 september 2000 werd het dubbelloops stoma gesloten. De daartoe noodzakelijke operatie, verricht door de chirurg dr. [B], verliep ongecompliceerd.

2.9. Op 1 maart 20001 werd de littekenbreuk gecorrigeerd door dr. [B]. Bij de operatie bleken de dunne darmen voor een deel met de buikspieren verkleefd. De verklevingen werden losgemaakt. De middelste buikspieren werden aan elkaar gehecht, waarna een verstevigingsmat werd ingehecht.

2.10. Na twee dagen werd [eiser] opgenomen op de Intensive Care. Er was sprake van bloedarmoede en sepsis. Bij onderzoek bleek tevens sprake te zijn van een klein hartinfarct. Er ontwikkelden zich tevens longproblemen en nierinsufficiëntie.

2.11. Op 8 maart 2001 werd [eiser] opnieuw geopereerd, nu door chirurg drs. [C]. Bij de operatie bleek dat de buikholte dunne darminhoud bevatte en dat een dunne darmlis was geperforeerd.

Omdat herstel uitbleef, volgde op 13 maart 2001 een nieuwe operatie.

2.12. Op 28 maart werd [eiser] naar de verpleegafdeling teruggeplaatst, waarna op 9 april ontslag uit het ziekenhuis volgde.

Vanaf 25 april 2001 tot en met juli 2001 heeft dagbehandeling plaatsgevonden in "De Vogellanden".

2.13. Vanaf augustus 2000 ontvangt [eiser] een WAO-uitkering. Behoudens een periode van enkele maanden, waarin hij een lagere uitkering ontving vanwege een gedeeltelijke werkhervatting, heeft [eiser] aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.

De werkgever van [eiser] heeft de arbeidsovereenkomst met hem met ingang van 1 oktober 2002 beëindigd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.

2.14. In een beschikking d.d. 17 augustus 2005 op een (alleen) door Isala (en niet mede namens de erven [A]) ingediend verzoek tot het verkrijgen van een voorlopig deskundigenbericht heeft deze rechtbank prof. [C] benoemd tot deskundige.

2.15. In november 2005 hebben Isala c.s. een bedrag van EUR 25.000,00 als voorschot onder algemene titel aan [eiser] betaald.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat Isala c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn ter zake van het op 20 augustus 1999 jegens hem plaatsgevonden medisch onzorgvuldig handelen, de hoofdelijke veroordeling van Isala c.s. tot schadevergoeding op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot van EUR 80.000,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. Isala c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. [eiser] verwijt Isala c.s. onzorgvuldig medisch handelen betreffende de operatie op 20 augustus 1999. Volgens hem bestond er ten tijde van de operatie geen indicatie voor het verwijderen van het geïnfiltreerde sigmoïd. Die had conservatief behandeld moeten worden. De ingreep die is verricht, anastomose van de dikke darm, dient gezien de grote risico's deugdelijk te worden voorbereid. Voor een directe anastomosering bestond al helemaal geen reden. De operatie is bovendien niet op deugdelijke wijze verricht, omdat gekozen is voor een ongeschikte incisievorm.

[eiser] beroept zich voor zijn stellingen op dit punt op een rapport van de door hem ingeschakelde deskundige prof. dr. [D].

Volgens [eiser] is ook bij de, door dr. [B] verrichte, operatie van 1 maart 2001 onzorgvuldig gehandeld. Bij die operatie is toen een medisch laakbare darmperforatie ontstaan.

Volgens [eiser] is betreffende beide operaties sprake van schending van de informatieplicht ingevolge artikel 7: 448 BW .

4.2. Isala c.s. hebben betreffende de operatie van 20 augustus 1999 bij conclusie van dupliek erkend dat de operatie niet op deugdelijke wijze is verricht. De sigmoïdresectie, die volgens Isala c.s. wel geïndiceerd was, had via een nieuwe incisie moeten plaatsvinden, terwijl afgezien had moeten worden van de anastomose (de nieuw aangelegde darmnaad). In plaats daarvan had het ontstoken deel van de karteldarm naar buiten gehaald moeten worden en zou een stoma aangelegd hebben moeten worden. Dat met betrekking tot deze operatie andere verwijten gemaakt kunnen worden, betwisten Isala c.s.

Isala c.s. betwisten dat betreffende de op 1 maart 2001 verrichte operatie sprake is van onzorgvuldig handelen betreffende de indicatie voor, de uitvoering van en de informatievoorziening betreffende deze operatie.

4.3. Partijen zijn het er thans over eens dat de operatie van 20 augustus 1999 niet lege artis is uitgevoerd. Zij verschillen nog wel van mening over de vraag of een adequate indicatie voor de sigmoïdresectie bestond, zoals Isala c.s. stellen, maar [eiser] betwist.

4.4. De rechtbank zal de vraag of sprake was van een adequate indicatie voor de operatie van 20 augustus 1999 buiten beschouwing laten. De rechtbank kan de vraag niet beantwoorden aan de hand van alleen de stellingen van partijen. [eiser] heeft zijn stellingen op dit punt weliswaar onderbouwd met het rapport van professor [D], maar Isala c.s. hebben de bevindingen van professor Vroonhoven uitvoerig en beargumenteerd weerlegd. Onder die omstandigheden komt aan dit rapport, dat afkomstig is van een partijdeskundige, op de totstandkoming waarvan Isala c.s. geen enkele invloed heeft gehad, geen betekenis toe. Zulks klemt temeer nu, gezien het door Isala c.s. gevoerde verweer, niet valt uit te sluiten dat de visie van professor [D] over de aan hem voorgelegde vraag betreffende de operatie-indicatie afwijkt van de heersende mening in zijn vakgebied. Om de vraag te kunnen beantwoorden zou, gezien de complexiteit en de aard van de vraag, onderzoek door een deskundige noodzakelijk zijn.

De rechtbank acht een dergelijk onderzoek echter niet opportuun omdat de toewijsbaarheid van de vorderingen van [eiser] niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of sprake was van een adequate indicatie voor de sigmoïdresectie. Nu vaststaat dat de wijze waarop de operatie is uitgevoerd niet deugdelijk was, staat daarmee vast dat wijlen drs. [A] betreffende de operatie toerekenbaar tekortgeschoten is jegens [eiser] en dat hij, c.q. zijn erven, alsmede Isala ingevolge artikel 7: 462 lid 1 BW , aansprakelijk zijn voor de gevolgen van dit tekortschieten. Of dat tekortschieten nu heeft plaatsgevonden in het kader van een geïndiceerde dan wel een niet (voldoende) geïndiceerde operatie, is dan niet van belang.

Een en ander zou anders zijn wanneer de complicaties die zich bij de operatie hebben voorgedaan niet (vanwege de wijze waarop de operatie is uitgevoerd) verwijtbaar zouden zijn geweest. In dat geval zouden Isala c.s. slechts aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de complicaties wanneer geen sprake was van een adequate indicatie en zou een onderzoek naar de noodzaak van de sigmoïdresectie wel noodzakelijk zijn geweest.

4.5. Ook over de vraag of Isala onzorgvuldig heeft gehandeld betreffende de operatie van 1 maart 2001 verschillen partijen van mening. De rechtbank kan ook deze vraag onbeantwoord laten, omdat ze voor de beoordeling van de vordering van [eiser] niet (langer) relevant is. Daarbij is het volgende van belang.

4.6. Allereerst vordert [eiser] geen verklaring voor recht dat betreffende de operatie van 1 maart 2001 sprake is van onzorgvuldig handelen. Een dergelijke vordering heeft hij betreffende de operatie van 20 augustus 1999 wel ingesteld. Ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat is toegesneden op de gestelde onzorgvuldigheid betreffende de operatie van 20 augustus 1999 en niet (ook) op die betreffende de operatie van 1 maart 2001.

4.7. Vervolgens heeft [eiser] dr. [B], die de operatie van 1 maart 2001 heeft uitgevoerd, niet gedagvaard. Omdat dr. [B] niet betrokken was bij de operatie van 20 augustus 1999 zou een eventuele vordering op hem slechts toewijsbaar zijn wanneer zou worden vastgesteld dat hij bij de operatie van 1 maart 2001 zou zijn tekortgeschoten. Nu een dergelijke vordering niet is ingesteld, vormt de (juridische) positie van dr. [B] geen reden om in deze procedure vast te stellen of bij de operatie van 1 maart 2001 een fout is gemaakt.

4.8. Tenslotte is Isala ook aansprakelijk voor de bij of na de operatie van 1 maart 2001 ontstane complicaties wanneer die complicaties niet het gevolg zijn van verwijtbaar handelen of nalaten van [B] betreffende de operatie van 1 maart 2001. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

4.9. Het staat vast dat Isala c.s. aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de bij de operatie van 20 augustus 1999 gemaakte fouten. Dat tot die gevolgen de complicaties behoren die zich bij [eiser] hebben voorgedaan tot aan de operatie van 1 maart 2001, staat tussen partijen niet meer ter discussie. Isala c.s. hebben in de conclusie van dupliek hun aansprakelijkheid terzake uitdrukkelijk erkend. De vraag die resteert is of ook de complicaties die zich bij of na laatstgenoemde operatie hebben voorgedaan (de darmperforatie en wat daar op gevolgd is) aan de eerste operatie kunnen worden toegerekend.

4.10. De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat Isala c.s. niet langer betwisten dat de perforatie van de dunne darm bij de operatie van 1 maart 2001 is ontstaan. In de conclusie van dupliek hebben zij zich, mede onder verwijzing naar een door hen overgelegde schriftelijke verklaring van dr. [B], op het standpunt gesteld dat perforatie van de dunne darm een niet verwijtbare en bekende complicatie is bij dit soort operaties, dat [eiser] door [B] is gewaarschuwd voor het risico van deze complicatie en dat "het risico waartegen [B] heeft gewaarschuwd zich heeft gerealiseerd" (conclusie van dupliek punt 9). De rechtbank gaat er dan ook, met partijen, vanuit dat de perforatie van de dunne darm bij de operatie is ontstaan.

[eiser] heeft gesteld dat na de bij de anastomose van 20 augustus 1999 opgetreden complicaties het voor de hand lag dat een littekenbreukcorrectie diende te worden toegepast. Volgens hem is als gevolg van de anastomose met naadlekkage en de daarop volgende her(stel)operaties, waarbij het niet mogelijk was om alle lagen van de onderhuidse fascielaag van de buik te sluiten, een littekenbreuk ontstaan. Isala c.s. hebben deze stelling, waarvoor overigens ook steun te vinden is in het overgelegde medische dossier, niet betwist. Evenmin hebben zij betwist dat [eiser], zoals zijn raadsvrouw bij gelegenheid van het pleidooi heeft toegelicht, ernstige hinder ondervond van de littekenbreuk. In hun akte uitlating producties zijn Isala c.s. er zelfs vanuit gegaan dat de hersteloperatie van 1 maart 2001 noodzakelijk was. (Zij hebben daar de, op het eerste gezicht voor de hand liggende, conclusie aan verbonden dat het causale verband tussen schade door die operatie en de door [eiser] gestelde schending van de informatieplicht problematisch was).

Dat het uitvoeren van een littekenbreukcorrectie in de lijn ligt van de toegepaste anastomose met daarop volgende naadlekkage, in die zin dat na een anastomose met een dergelijke complicatie verwacht mag worden dat, op enig moment, een littekenbreuk zal optreden die gecorrigeerd zal dienen te worden, is dan ook voldoende aannemelijk gemaakt. Indien Isala c.s. de daartoe strekkende stellingen van [eiser] al heeft willen weerleggen, heeft zij haar stellingen onvoldoende gemotiveerd.

De slotsom is dat een littekenbreukcorrectie een te verwachten operatie is na een anastomose gevolgd door een naadlekkage en dat de perforatie van de dunne darm een bekende en niet (altijd) vermijdbare complicatie is bij een littekenbreukcorrectie. Onder die omstandigheden kan het feit dat die complicatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan worden toegerekend aan de bij de anastomose gemaakte fouten. De rechtbank overweegt in dit kader ook dat in een situatie van schending van een zorgvuldigheidsnorm die lichamelijk letsel tot gevolg heeft, er reden is om de gevolgen ruim toe te rekenen aan de gemaakte fout.

4.11. Ook wanneer bij de operatie van 1 maart 2001 door [B] geen fout is gemaakt, maar de toen ontstane darmperforatie een niet vermijdbare complicatie betreft, zijn Isala c.s. gezien hetgeen hiervoor is overwogen aansprakelijk voor de gevolgen van deze complicatie. Om die reden kan de vraag of [B] een fout heeft gemaakt bij de operatie verder onbesproken blijven. Voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser] op Isala c.s. is het antwoord op die vraag immers niet van belang.

4.12. De conclusie is dat Isala c.s. aansprakelijk zijn voor de (schade tengevolge van de) complicaties die zijn opgetreden bij de operaties van 20 augustus 1999 en 1 maart 2001, te weten de naadlekkage en de perforatie van de dunne darm.

In dit kader overweegt de rechtbank nog, dat nu vaststaat dat wijlen drs. [A] bij de operatie van 20 augustus 1999 een fout heeft gemaakt niet valt in te zien dat hij (en na zijn overlijden, zijn erven) niet aansprakelijk zou(den) zijn voor de daardoor ontstane schade. Het feit dat Isala op grond van de centrale aansprakelijkheid van artikel 7: 462 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade vanwege een tekortkoming in de behandelingsovereenkomst tussen [eiser] en drs. [A], leidt er niet toe dat drs. [A] van zijn aansprakelijkheid ontslagen is. Isala c.s. lijken te miskennen dat artikel 7: 462 lid 1 BW mede aansprakelijkheid van het ziekenhuis cre ëert. De aansprakelijkheid van de hulpverlener zelf blijft in stand.

Nu [eiser] niet alleen een vordering heeft op Isala maar ook op de erven van drs. [A], heeft hij in beginsel een gerechtvaardigd belang bij het in instellen van een vordering tegen zowel Isala als de erven van drs. [A]. Het enkele feit dat Isala, zoals Isala c.s. betogen, voldoende verhaal biedt voor de vordering van [eiser], leidt niet tot een ander oordeel.

4.13. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat een deskundigenonderzoek naar de vraag of bij de desbetreffende operaties fouten zijn gemaakt achterwege kan blijven.

Wel acht de rechtbank het voor de begroting van de schade gewenst dat nauwkeurig in kaart wordt gebracht welke klachten en beperkingen [eiser] als gevolg van dat letsel heeft. Bij gelegenheid van het pleidooi is met partijen afgesproken dat de reeds in het kader van het voorlopig deskundigenbericht benoemde deskundige, prof. [C], door de rechtbank benoemd zal worden, teneinde op dit punt onderzoek te doen. Het onderzoek kan zich ook ot dit onderwerp beperken.

4.14. Beide partijen hebben zich uitgelaten over de aan prof. [C] te stellen vragen. De rechtbank heeft, met inachtneming van hetgeen partijen hebben voorgesteld, aan prof. [C] te stellen vragen geformuleerd. De rechtbank heeft zich bij de vraagstelling -in grote lijnen- aangesloten bij het voorstel van Isala c.s. Dat voorstel is gebaseerd op de vraagstelling van de Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de model-vraagstelling van deze werkgroep de bij de vraagstelling aan medische deskundigen relevante aspecten op een doordachte en evenwichtige manier verwerkt. Daardoor is de bij onderzoeken als deze altijd aanwezige kans op communicatiestoornissen tussen de tot deskundige benoemde arts en de bij de zaak betrokken juristen zoveel mogelijk beperkt.

4.15. Prof. [C] heeft zich tegenover de griffier van de rechtbank bereid verklaard een benoeming tot deskundige te aanvaarden.

4.16. Nu de aansprakelijkheid van Isala c.s. vaststaat, niet ter discussie staat dat [eiser] als gevolg van de gemaakte fouten letsel en schade heeft opgelopen en het onderzoek dient om de omvang van de schade vast te stellen, zal de rechtbank Isala c.s. belasten met betaling van het voorschot voor de kosten van de deskundige.

4.17. Wanneer de klachten en beperkingen die het gevolg zijn van de complicaties zijn vastgesteld, kan de schade begroot worden. De rechtbank sluit thans niet uit dat zij de zaak niet naar de schadestaatprocedure zal verwijzen, maar de schade, eventueel na een comparitie van partijen in deze procedure zal begroten. Partijen kunnen zich in de conclusie na deskundigenbericht ook over deze mogelijkheid en de gevolgen daarvan voor het verloop van de procedure uitlaten.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1. beveelt een onderzoek door een deskundige naar de volgende vragen:

1. De situatie na ongeval

Toelichting: Deze vraag heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.

a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen, en het resultaat van deze behandelingen?

b. Wilt u door middel van een zelfstandig onderzoek een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene vermelden?

c. Wilt u bij uw oordeel alle beschikbare medische informatie betrekken en de resultaten in uw rapportage verwerken?

d. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

e. Wat is de diagnose op uw vakgebied?

f. Indien sprake is van klachten waarbij geen objectiveerbaar letsel kan worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?

g. Acht u de toestand van betrokkene zodanig stabiel dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

h. Zo ja, welke verbetering dan wel verslechtering verwacht u?

i. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

j. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor uw antwoorden op de vragen naar de mate van functiestoornis en de beperkingen van de betrokkene (vragen 4 en 5)?

2. De hypothetische situatie zonder complicaties

Toelichting: Deze vraag heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen de complicaties die zijn ontstaan bij de operaties van 20 augustus 1999 en 1 maart 2001 en de door u in de vorige vraag geconstateerde klachten en symptomen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiele aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als van de complicaties geen sprake was geweest.

Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder complicaties zo goed mogelijk in kaart te brengen.

a. Zijn er op uw vakgebied klachten en symptomen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook zouden kunnen zijn ontstaan, als de complicaties zich niet zouden hebben voorgedaan? Voorzover u de vorige vraag positief beantwoordt (dus zonder complicaties ook klachten), kunt u dan een indicatie geven:

b. met welke mate van zekerheid,

c. op welke termijn,

d. in welke omgang en gedurende welke periode de klachten en afwijkingen dan zouden zijn ontstaan?

Toelichting: Meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vraag (met name de onderdelen b, c en d) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden.

Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kúnt zeggen.

3. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder complicaties

Toelichting: Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen - ook buiten de huidige klachten en symptomen en/of uw eigen vakgebied gelegen - die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder complicaties op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning.

Wilt u tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?

4. Beperkingen

Welke beperkingen ondervindt betrokkene van de door u genoemde klachten en/of afwijkingen? Wilt u daarbij steeds onderscheid maken tussen de beperkingen die ook zonder complicaties zouden zijn ontstaan en de beperkingen die niet zonder complicaties zouden zijn ontstaan? Wilt u bij deze vraag met name aandacht besteden aan de eventuele beperkingen die betrokkene ondervindt:

a. in het algemeen dagelijks leven (zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sportbeoefening),

b. bij het verrichten van loonvormende arbeid,

c. bij het verrichten van huishoudelijke arbeid.

5. Functionele invaliditeit

Op welke percentage schat u de blijvende functionele invaliditeit ten gevolge van het ongeval op basis van de AMA-normen (vijfde editie). Wilt u hierbij de genoemde beperkingen telkens apart benoemen?

6. Andere deskundigen

Indien voor de beantwoording van de vorige vragen, naar uw inzicht, nog nader onderzoek vanuit een ander medisch specialisme wenselijk is, wilt u dat dan aangeven, onder vermelding van welk specialisme?

7. Overige opmerkingen

Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen, die mogelijk van belang zijn voor de beoordeling van deze zaak, dan wel tot het doen van therapeutische suggesties?

5.2. benoemt tot deskundige:

Prof. dr. D.J. [C], als hoofd van de afdeling chirurgie verbonden aan het Academisch Medisch Centrum, Meibergdreef 9 te Amsterdam (correspondentie adres: [adres], Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam);

5.3. bepaalt dat de deskundige, die de opdracht onpartijdig en naar beste weten dient te volbrengen, bij zijn onderzoek partijen via hun raadslieden in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het door de deskundige uitgebrachte rapport moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, waarbij van de inhoud van bedoelde opmerkingen en verzoeken in het rapport melding moet worden gemaakt;

5.4. bepaalt dat, indien [eiser] geen gebruik maakt van het blokkeringsrecht, de deskundige zijn concept-rapport aan de raadslieden van partijen dient te doen toekomen en partijen in de gelegenheid zal stellen om op het concept-rapport te reageren. In het definitieve rapport dient de deskundige de inhoud van de eventuele reacties van partijen te vermelden en zal hij deze reacties bespreken;

5.5. wijst de deskundige er op dat de griffie aan hem een leidraad zal toesturen met informatie over de totstandkoming van deskundigenrapporten;

5.6. bepaalt dat het voorschot van de kosten van de deskundige, groot EUR 3.500,00, door Isala c.s. dient te worden voldaan. Betaling dient plaats te vinden door storting op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v. DS 548 Arrondissement Zwolle-Lelystad, onder vermelding van het nummer van de zaak, de namen van partijen en de woorden "voorschot deskundige";

5.7. bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden niet eerder behoeft aan te vangen dan nadat de griffier van de rechtbank hem heeft meegedeeld dat het voorschot ontvangen is;

5.8. draagt de deskundige op om uiterlijk woensdag 3 mei 2006 een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;

5.9. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 juni 2006 voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen;

5.10. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.N. Dobben-Bartels en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2006.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature