U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Beroep tegen bouwvergunning appartement in verband met parkeernormen; beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummers: SBR 12/2406 en SBR 12/2955

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2012

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], te Amersfoort, eiseres,

(gemachtigde: mr. D.M. de Bruin, advocaat te Baarn),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder,

(gemachtigde: mr . drs. H. Maaijen, werkzaam bij de gemeente Amersfoort).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Profund Ontwikkeling B.V.,

te Amersfoort, vergunninghoudster,

(gemachtigde: mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Profund Ontwikkeling B.V. (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte en 37 woningen (Amaze fase II) op de Amsterdamseweg 20, 20A en 20B te Amersfoort (hierna: het perceel).

Bij besluit van 8 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van C.A. van Loon.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 18 oktober 2011 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het onderhavige bouwplan op het perceel. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw van vijf bouwlagen, waarin een bedrijfsruimte/winkelruimte met een oppervlakte van ongeveer 200 m² en 37 woningen, variërend in oppervlakte van 43,7 m² tot 67,8 m², zullen worden gerealiseerd. De 37 woningen betreffen twee maisonnettes (volgens de bouwtekeningen woningtype B van 67,8 m²), drie studio’s (volgens de bouwtekeningen woningtype D van ongeveer 32 m²) en 32 appartementen (volgens de bouwtekeningen 4 woningtype A van 48,9 m² en 28 woningtype C van 43,7 m²). Aan de achterzijde van het gebouw zullen op eigen terrein 23 parkeerplaatsen worden aangelegd. Deze parkeerplaatsen zijn (voor een deel) openbaar toegankelijk.

Daarop heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eiseres bezwaren daartegen ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning gehandhaafd.

3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat het bouwplan in strijd is met de parkeernormen die op grond van de Bouwverordening Amersfoort 2010 (hierna: Bouwverordening) voor het bouwplan zouden moeten gelden. Het bouwplan bevat volgens eiseres een te beperkt aantal parkeerplaatsen. Dit komt omdat verweerder voor wat betreft 35 studio’s/appartementen ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van zelfstandige eenkamerwoningen met een bijbehorende parkeernorm van 0,2. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een rapport van deskundige Stienstra overgelegd, waaruit naar voren komt dat bij starterswoningen een hogere parkeernorm past. Eiseres vindt het onbegrijpelijk dat in het bestreden besluit geen aandacht is besteed aan het feit dat de appartementen duidelijk bedoeld zijn voor starters, en niet voor studenten (of een daarmee vergelijkbare groep mensen zonder auto’s). Zo blijkt dat voor de financiering van de woningen gebruik gemaakt kan worden van startersleningen. Verder stelt eiseres dat op grond van het Bouwbesluit zelfstandige gebruiksruimten binnen de woningen kunnen worden aangemerkt, zodat ook daarom geen sprake is van eenkamerwoningen.

Daarnaast is de gehanteerde norm van 0,2 in het licht van de “Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2012” waarin voor appartementen tot 45 m² een hogere parkeernorm is neergelegd, en gelet op de feitelijke parkeersituatie na de realisering van het vergelijkbare project Amaze fase I volstrekt onrealistisch te noemen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een verklaring van de voorzitter van de muziekvereniging Hosanna overgelegd.

Zelfs in het geval dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder terecht is uitgegaan van een parkeernorm van 0,2 voor 35 van de 37 woningen, dan nog voorziet het bouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen, aangezien de parkeerplaatsen voor bezoekers niet openbaar toegankelijk zijn. Verder lijkt verweerder op de maisonnettes de norm voor de binnenstad (1,3) te hebben toegepast in plaats van de norm voor de schil (1,7) van Amersfoort waarin dit project is gesitueerd.

Tot slot gaat de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 september 2011 niet op, omdat bij Amaze fase I compensatie in het openbare gebied heeft plaatsgevonden, aldus eiseres.

4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder voor het realiseren van onderhavig bouwplan een omgevingsvergunning heeft verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit “bouwen”.

In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit “bouwen”, moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening. Doet zich geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” worden verleend. Dit is het zogenoemde “limitatief-imperatieve systeem”.

Op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, onder a, van de Bouwverordening moet bij een gebouw ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt de in het eerste lid genoemde juiste mate van ruimte bepaald met behulp van parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage 15 bij deze verordening.

Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft verweerder zich gebaseerd op de in bijlage 15 bij de Bouwverordening opgenomen parkeernormen die zijn overgenomen uit de door de gemeenteraad vastgestelde "Nota Parkeernormen Amersfoort 2009". In deze bijlage is voor zelfstandige eenkamerwoningen een parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per woning (waarvan 0,2 voor bezoekersparkeren) opgenomen.

5. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat op het onderhavige bouwplan de parkeernormen geldend voor de schil van toepassing zijn. In dit verband heeft verweerder ter zitting verklaard dat het betoog van eiseres dat in het bestreden besluit voor de twee maisonnettes de verkeerde norm is toegepast, juist is. Dit heeft volgens verweerder echter geen gevolgen, omdat het bouwplan met de 23 parkeerplaatsen nog steeds in voldoende parkeerruimte op eigen terrein voorziet.

6. Ten aanzien van eiseres’ beroepsgrond dat 35 van de 37 woningen in het bouwplan ten onrechte als zelfstandige eenkamerwoningen zijn gekwalificeerd, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In de uitspraak van 16 september 2011 heeft de ABRvS (LJN BT2140) de door verweerder gehanteerde parkeernorm bij het bouwplan Amaze fase I, beoordeeld. Dat bouwplan voorzag in de bouw van 46 woningen, bestaande uit één kamer en een oppervlakte van 39 m² tot 45 m². In het onderhavige bouwplan hebben de 35 studio’s / appartementen eenzelfde indeling en een oppervlakte variërend van 43,7 m² tot 48,9 m².

In die uitspraak is geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de in de bijlage 15 opgenomen parkeernorm voor zelfstandige eenkamerwoningen onredelijk is. Voorts is geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan Amaze fase I zelfstandige eenkamerwoningen betrof. De argumenten van eiseres over de indeling van de woningen, de eenvoudige mogelijkheid om na oplevering een deur te plaatsen om twee kamers te realiseren en de oppervlakte van de woningen heeft de ABRvS in haar uitspraak van 16 september 2011 niet gevolgd. Ook de vraag of de indeling op grond van het Bouwbesluit gekwalificeerd moest worden als een tweekamerwoning, is daar aan de orde geweest, maar is voor de ABRvS geen reden geweest om te komen tot een ander oordeel.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de onderhavige procedure niet gebleken van een zodanig afwijkend of anderszins veranderd bouwplan ten opzichte van Amaze fase I, dat in deze zaak van het gegeven oordeel van de hoogste bestuursrechter over de toegepaste parkeernorm afgeweken kan worden. In essentie betreft het hier woningen van hetzelfde type met nagenoeg dezelfde omvang. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

7. Ook de recente vaststelling van de “Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2012”, waarin een nieuwe parkeernorm voor zelfstandige eenkamerwoningen tot 45 m2 van 1 parkeerplaats per woning waarvan 0,3 voor bezoekers, wordt gehanteerd, kan niet als een relevante verandering worden gezien. Verweerder heeft verklaard dat de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort op 3 juli 2012 de Verordening tot wijziging van de Bouwverordening 2012 inzake artikel 2.5. 30, en de bijgestelde en toegevoegde parkeernormen waaronder de hiervoor genoemde norm, heeft vastgesteld. Dit gewijzigde beleid ter invulling van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening dateert dan ook van na het thans bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 november 2009, LJN BK1978) moet bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Reeds daarom kan verweerder niet worden verweten dat hij ten tijde van het bestreden besluit (8 juni 2012) niet heeft getoetst aan de bijgestelde parkeernormen zoals die sinds 3 juli 2012 luiden.

Daar komt nog bij dat verweerder volgens diezelfde rechtspraak bij wijze van uitzondering bij de beoordeling van aanvragen om toestemming om te bouwen, mag uitgaan van het ten tijde van de aanvraag nog wel, maar ten tijde van de beslissing op bezwaar niet meer geldende bestemmingsplan indien het bouwplan ten tijde van de aanvraag in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan. Deze rechtspraak geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenzeer voor wijziging van andere bepalingen dan bestemmingsplanbepalingen die bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor bouwen betrokken moeten worden, zoals de Bouwverordening en het daarop gebaseerde beleid in de vorm van parkeernormen. Nu ten tijde van de aanvraag voor Amaze fase II de parkeernorm voor een zelfstandige eenkamerwoning 0,2 parkeerplaats per woning bedroeg en het bouwplan daaraan ruimschoots voldoet, heeft verweerder bij het bestreden besluit terecht vastgehouden aan deze parkeernorm.

8. Eiseres’ stelling dat uit de feitelijke parkeersituatie na de voltooiing van Amaze fase I duidelijk blijkt dat de gehanteerde parkeernorm tot problemen leidt voor bezoekers of eigenaren van omliggende panden, slaagt evenmin. Hierbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat uit de rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 maart 2012, LJN BW0179) blijkt dat uitgangspunt voor berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen de behoefte is die voortvloeit uit realisering van het bouwplan waarop de verleende bouwvergunning betrekking heeft. Daarbij hoeft geen rekening te worden gehouden met een eventueel bestaand tekort, maar uitsluitend met de additionele parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan. Dit betekent dat de situatie als gevolg van de realisering van het project Amaze fase I in beginsel geen rol speelt voor het aantal benodigde parkeerplaatsen in onderhavig project.

Nu, zoals hiervoor onder 7 overwogen, het bouwplan in overeenstemming is met de daarop van toepassing zijnde parkeernorm uit de Bouwverordening, volgt uit het limitatief-imperatieve systeem van artikel 2.10 van de Wabo dat verweerder gehouden was de omgevingsvergunning af te geven en was er geen ruimte om betekenis toe te kennen aan de door eiseres gestelde problematische parkeersituatie. Daarom komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de verklaring van de voorzitter van Christelijke Muziekvereniging ‘Hosanna’ Amersfoort en het door vergunninghoudster overgelegde onderzoek van Meetel B.V.

9. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op pagina 23 behorend bij de partiële herziening van het bestemmingsplan “Centraal Stadsgebied-Noord” van augustus 2012, waarin wordt verwezen naar parkeernormen uit het bestemmingsplan Centraal Stadsgebied-Noord. Uitgangspunt hierbij is dat per woning 1 parkeerplaats op eigen terrein en 0,3 parkeerplaats in het openbaar gebied voor bezoek dienen te worden aangelegd.

Verweerder heeft als reactie hierop laten weten dat pagina 23 afkomstig is uit de toelichting behorend bij de partiële herziening van het bestemmingsplan “ Centraal Stadsgebied-Noord”. Deze toelichting is door verweerder vastgesteld, maar nog niet door de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort overgenomen. Er is volgens verweerder dus sprake van een partiële herziening in voorbereiding. Daarnaast is van belang dat de partiële herziening van het bestemmingsplan “Centraal Stadsgebied-Noord” geen betrekking heeft op het onderhavige perceel.

De voorzieningenrechter heeft aan de hand van de door verweerder overgelegde verbeelding van de partiële herziening Centraal Stadsgebied-Noord vastgesteld dat deze herziening inderdaad geen betrekking heeft op het perceel. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat in de toelichting behorend bij een bestemmingsplan geen directe toetsingsnormen staan. Ook deze beroepsgrond van eiseres treft daarom geen doel.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Ten aanzien van het beroep (SBR 12/2406):

- verklaart het beroep ongegrond.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 12/2955):

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2012.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature