Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens reorganisatie, nadat eerder een ontslagvergunning was geweigerd. Na 24 jaar voltijds gewerkt te hebben raakt werkneemster gedeeltelijk arbeidsongeschikt: zij kan maximaal 20 uur per week en slechts in de middagen werken. Na het vervallen van haar functie heeft zij ruim 1 1/2 jaar in het kader van een leerwerkproject werkzaamheden verricht. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen omdat werkgeefster onvoldoende inzicht heeft verschaft in de inspanningen die zij vanaf de aanvang van het leerwerkproject tot de boventalligverklaring (ongeveer 1,5 jaar) heeft verricht en in de eventuele mogelijkheden voor werkneemster bij andere vestigingen. Gelet op de duur van het dienstverband en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid rust op werkgeefster een extra inspanningsverplichting.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

sector handel en kanton

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 822578 UE VERZ 12-711 PK 442

beschikking d.d. 7 september 2012

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Agrifirm Plant B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,

verder ook te noemen Agrifirm,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink,

tegen:

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verder ook te noemen [verweerder],

verwerende partij,

gemachtigde: mr. A.F.R. Avis.

1. Het verloop van de procedure

Agrifirm heeft op 29 juni 2012 een verzoekschrift ingediend.

[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek is ter zitting van 20 augustus 2012 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.

Hierna is uitspraak bepaald.

2. De feiten

2.1. [verweerder], geboren op [1961] (thans dus 50 jaar oud), is in 1979 voltijds in dienst getreden van een rechtsvoorganger van CKB. CKB is later onderdeel geworden van Agrifirm. Agrifirm levert producten en diensten voor de akker- en tuinbouwsector. Agrifirm heeft thans een aantal vestigingen: CKB te Utrecht (productiebedrijf kunstmest), het hoofdkantoor te Apeldoorn, de locatie Meppel, de vestiging Emmeloord, de locatie Zwaagdijk en de vestiging Langeweg.

Vanaf 2003 is [verweerder] gedeeltelijk arbeidsongeschikt, en ontvangt zij een gedeeltelijke WAO-uitkering. Zij is energetisch beperkt: zij is aangewezen op een werkweek van maximaal 20 uur per week in de middaguren. In ieder geval vanaf 2004 is [verweerder] gedurende 20 uur per week werkzaam, en wordt haar loon met de WAO-uitkering tot 100% van het salaris behorend bij een voltijds dienstverband door Agrifirm aangevuld.

[verweerder] is tot begin 2009 in een administratieve functie bij CKB werkzaam geweest. Zij is vervolgens gedetacheerd geweest bij een dochteronderneming van Agrifirm, ABT, en daarna vanaf 9 november 2009 bij de Stichting Leren en Werken. Zij ontvangt een salaris van € 1.308,16 bruto per maand, aangevuld met een WAO-uitkering van € 703,40 bruto per maand en een WAO-suppletie van € 604,76 bruto per maand.

In 2010 zijn Agrifirm (oud) en Cehave Landbouwbelang gefuseerd tot Agrifirm Group B.V. Tot laatstgenoemde vennootschap behoorden o.a. Agrifirm en Agrifirm Feed B.V., alsmede een aantal andere dochterondernemingen. Aanvankelijk is besloten de vestiging CKB te sluiten, maar daarop is Agrifirm later teruggekomen.

2.2. In verband met organisatorische maatregelen heeft Agrifirm Group B.V. een sociaal plan met de vakbonden afgesloten. [verweerder] is met ingang van 1 september 2011 boventallig verklaard. Op basis van het sociaal plan kon [verweerder] kiezen tussen directe beëindiging van het dienstverband, dan wel voor verlenging daarvan teneinde te zoeken naar een interne of externe andere functie. In het eerste geval zou zij in aanmerking komen voor een ontslagvergoeding op basis van de "oude" kantonrechtersformule, in het tweede geval komt zij eveneens voor een dergelijke vergoeding in aanmerking, maar daarop wordt het gedurende de verlenging betaalde loon in mindering gebracht.

De werknemer die kiest voor verlenging van de arbeidsovereenkomst kan aanspraak maken op ondersteuning door een mobiliteitsbureau.

Op 13 maart 2012 heeft Agrifirm een ontslagvergunning voor [verweerder] aangevraagd bij UWV Werkbedrijf omdat de functie van [verweerder] bij CKB vervallen zou zijn. Bij beslissing van 4 juni 2012 heeft UWV Werkbedrijf de gevraagde toestemming geweigerd, omdat niet voldoende gebleken is dat de arbeidsplaats van [verweerder] ook na de herziening van het besluit tot sluiting van CKB is komen te vervallen.

[verweerder] heeft zich zonder succes tot de in het Sociaal Plan genoemde Begeleidingscommissie gewend.

3. Het verzoek, het verweer en de beoordeling

3.1. Agrifirm verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, en voert daartoe het volgende aan. De gehele afdeling Administratie van CKB is komen te vervallen, en dit zal zo blijven, ook na het besluit om de vestiging CKB bij nader inzien toch niet te sluiten. Zij verwijst daartoe naar een memo van haar aan de Ondernemingsraad, alsmede naar een door haar overgelegd organogram. Volgens Agrifirm is er binnen haar vennootschap, noch binnen de Agrifirm Group, een passende functie voor [verweerder] beschikbaar.

3.2. [verweerder] verzet zich tegen de gevraagde ontbinding. Samengevat komt haar verweer op het volgende neer.

Uit niets blijkt hoe de organisatie er voor de reorganisatie uitziet en hoe erna, en op welke wijze het anciënniteitsbeginsel en het afspiegelingsbeginsel zijn toegepast. Omdat Agrifirm al geruime tijd, namelijk vanaf 2008/2009, voornemens was om [verweerder] te ontslaan, heeft zij een inspanningsverplichting om binnen haar bedrijf naar een andere functie voor [verweerder] op zoek te gaan. In dat verband had Agrifirm een overzicht dienen over te leggen van de functies die vanaf 2008 beschikbaar zijn gekomen binnen de organisatie en binnen de aan haar gelieerde ondernemingen. Daarbij had zij behoren aan te geven welke opleidingseisen voor de functies vereist waren, en wie voor die functies zijn aangenomen, met aanduiding van leeftijd, opleidingsniveau en dienstjaren. Pas dan is controleerbaar of de stelling van Agrifirm, dat er gedurende de afgelopen jaren geen functie voor [verweerder] beschikbaar was, juist is. Voorts beroept van Leeuwen zich erop dat in het jaarverslag van Agrifirm is vermeld, dat met het nieuwe functiehuis mensen eenvoudiger kunnen overstappen tussen bedrijven van Agrifirm. Voorts heeft Agrifirm diverse malen getracht [verweerder] te laten afkeuren. Op Agrifirm rust een extra inspanningsverplichting omdat [verweerder] arbeidsongeschikt is. Op interne sollicitaties is steevast afwijzend gereageerd. Agrifirm maakt ruimschoots gebruik van tijdelijke arbeidskrachten voor administratieve werkzaamheden, welke werkzaamheden prima door [verweerder] zouden kunnen worden gedaan. Agrifirm dient daarom een controleerbaar overzicht van de flexibele arbeidskrachten vanaf 2008 te verstrekken. Het mobiliteitsbureau kan haar taken niet uitoefenen, omdat zij geen vacatures krijgt aangeleverd. De begeleidingscommissie van het sociaal plan zit op schoot van de directie, en is niet van plan om controleerbare activiteiten te verrichten. [verweerder] zou prima kunnen werken in de vestiging CKB, Nuscience (voorheen Pre-Mervo), Agri Retail te Ede, Horticoop Bleiswijk, Abemec Geldermalsen en Oudewater, alsmede Apeldoorn, eventueel via een VPN-verbinding.

Agrifirm heeft nagelaten om via een extern re-integratiebedrijf [verweerder] elders te plaatsen via het zogenaamde Tweede Spoor.

Tenslotte beroept van Leeuwen zich op de reflexwerking van het ontslagverbod tijdens ziekte en beroept zij zich erop dat Agrifirm niet aantoont dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om [verweerder] als chronisch gehandicapte binnen de organisatie aan het werk te houden. Aldus maakt Agrifirm een verboden onderscheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte.

3.3. Subsidiair beroept van Leeuwen zich op de hardheidsclausule van het sociaal plan, en maakt zij aanspraak op een ongekorte vergoeding als bedoeld in het sociaal plan, te weten € 109.498,12 bruto.

3.4. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Agrifirm aannemelijk gemaakt dat er geen vaste administratieve functies in de vestiging CKB meer voorhanden zijn. Dit blijkt voldoende uit het door Agrifirm overgelegde organogram en uit haar stellige toelichting ter zitting dat dit organogram ook na intrekking van het besluit tot sluiting van CKB niet zal wijzigen. Voorts heeft Agrifirm ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat er bij CKB in de drukke maanden (de eerste drie maanden van het jaar) weliswaar tijdelijk werk voorhanden is, maar dat dit werk vanwege de werkdruk voor [verweerder] niet geschikt is, nog daargelaten dat het niet voor de hand ligt de gevraagde ontbinding af te wijzen vanwege de beschikbaarheid van slechts tijdelijke werkzaamheden.

3.5. Met betrekking tot het verweer van [verweerder], dat Agrifirm uiteen dient te zetten welke activiteiten zij de afgelopen jaren heeft ontplooid teneinde [verweerder] te herplaatsen, overweegt de kantonrechter het volgende.

[verweerder] is, nadat zij gedurende 24 jaar fulltime voor Agrifirm had gewerkt, in 2003 gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. Sindsdien heeft zij 20 uur per week gewerkt, en is zij niet in staat om meer uren per week te gaan werken. Agrifirm heeft haar loon en WAO-uitkering steeds tot 100% aangevuld, waarbij het de kantonrechter overigens niet duidelijk is geworden of dit uit coulance is geschied of op grond van enige juridische verplichting. Gelet op de lange duur van het dienstverband vóór de gedeeltelijke uitval en gelet op het feit dat [verweerder] als arbeidsgehandicapte dient worden aangemerkt, rust op Agrifirm een extra inspanningsverplichting om binnen Agrifirm/Agrifirm Group B.V. een andere passende functie voor [verweerder] te vinden (vgl. HR 21 mei 2010, NJ 2010, 495 m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Hoedjes/Volker Wessels)). Agrifirm dient zich daarbij actief op te stellen, en kan niet volstaan met het publiceren of rondsturen van interne vacatures. Onder omstandigheden kan voorts van Agrifirm worden verwacht dat zij een werkplek, werkverdeling of functie-inhoud ten behoeve van [verweerder] aanpast, en voorts dat zij [verweerder] bij voorrang voor een functie in aanmerking brengt indien er meerdere geschikte kandidaten zijn (art. 5.3 Sociaal Plan, HR 8 november 1985, LJN AE1082 (Van Haaren/Cehave), HR 26 oktober 2001, LJN AB3098 (Bons/Ranzijn), vgl. ook Beleidsregels Ontslagtaak UWV hoofdstuk 20 sub 5).

3.6. Niet aannemelijk is geworden dat bij de plaatsing van [verweerder] bij ABT reeds op voorhand vaststond dat ABT zou worden verkocht, zoals [verweerder] stelt. Deze plaatsing is dus als een redelijke maatregel aan te merken.

Vervolgens is [verweerder] vanaf november 2009 in het kader van detachering werkzaam geweest bij de Stichting Leren en Werken. Agrifirm heeft hiervoor van deze stichting geen vergoeding ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Agrifirm zich hierbij als goed werkgever gedragen, maar [verweerder] stelt terecht dat Agrifirm zich had moeten blijven inspannen een definitieve passende functie voor haar te vinden, nu Agrifirm zelf stelt dat dit (slechts) een leerwerkproject betrof. In dat verband heeft [verweerder] zowel in haar verweer bij UWV Werkbedrijf als in haar verweerschrift tegen het ontbindingsverzoek verzocht om een overzicht te verstrekken van de vacatures die vanaf november 2009, of in ieder geval vanaf een aantal maanden daarna, binnen het concern zijn ontstaan, en hoe die zijn ingevuld. Agrifirm heeft hierover ten onrechte geen inlichtingen verschaft. De kantonrechter tekent hierbij aan dat na de fusie in 2010 de mogelijkheden tot herplaatsing ruimer moeten zijn geworden, gelet op de grotere omvang van de onderneming/Agrifirm Group B.V.

3.7. Voorts is onvoldoende gebleken dat Agrifirm zich ook na de boventalligverklaring in juni 2011 (welke boventalligverklaring in feite reeds vanaf november 2009 aan de orde was) actief heeft opgesteld. Zo heeft het mobiliteitsbureau gedurende een viertal maanden niet over beschikbare vacatures kunnen beschikken in verband met computerproblemen, en is ook overigens van een actieve opstelling van dit bureau niet gebleken. Een schriftelijk Plan van Aanpak, zoals voorgeschreven in art. 7.3 Sociaal Plan, heeft de kantonrechter niet (duidelijk) in de veelheid van door partijen overgelegde stukken aangetroffen.

3.8. In haar verweerschrift tegen het ontbindingsverzoek heeft [verweerder] een aantal vestigingen genoemd die binnen haar actieradius liggen (rond 40 km vanuit haar woonplaats [woonplaats]) en waar zij zou willen werken. Van de vestigingen die op grond van het Sociaal Plan in ieder geval in aanmerking komen, heeft Agrifirm geen functieoverzicht verstrekt, en zij heeft evenmin aangegeven of in die vestigingen passende functies aanwezig zijn, en zo ja, of deze zijn bezet en of in het voorkomende geval sprake is van aanstellingen voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd. In het laatste geval is niet ondenkbaar dat van Agrifirm had mogen worden verwacht dat zij [verweerder] (alsnog) voor een dergelijke functie in aanmerking zou brengen, gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden.

3.9. Partijen verschillen van mening over de kwaliteit van de begeleiding door het door Agrifirm ingeschakelde outplacementbureau. De kantonrechter zal dit punt in het midden laten, nu deze begeleiding zich louter heeft gericht op plaatsing buiten de Agrifirm Group B.V., terwijl [verweerder] heeft aangegeven ten eerste herplaatsing binnen Agrifirm na te streven, hetgeen ook uit de door Agrifirm als prod. 14 overgelegde e-mail van 15 augustus 2012 kan worden afgeleid.

3.10. Bij zijn beoordeling neemt de kantonrechter voorts in aanmerking dat de reorganisatie kennelijk louter is ingegeven door redenen van efficiëntie, en niet (mede) door financieel-economische omstandigheden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat Agrifirm als een financieel gezond bedrijf is aan te merken.

3.11. Op grond van het voorgaande heeft Agrifirm het verweer van [verweerder], dat niet aannemelijk is dat er geen passende functies zijn (geweest), onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Het ontbindingsverzoek wordt daarom afgewezen.

3.12. Gelet op de rechtsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4. De beslissing

De kantonrechter:

wijst het verzoek af;

compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.

Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 september 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature