Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Hennepconvenant biedt onvoldoende basis voor het verstrekken van gegevens. Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/600392-11 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1978] te [geboorteplaats]

wonende te [woonplaats], [adres]

raadsman mr. L.R. Hostmann, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 juli 2011, 5 december 2011, 6 december 2011 en 12 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;

Feit 2: samen met anderen betrokken is geweest bij hennepkwekerijen in De Meern, Breukelen, Maarssen, IJsselstein en/of Vreeland dan wel dat verdachte samen met anderen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.

De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 gevorderd om verdachte partieel vrij te spreken van de hennepkwekerij in Vreeland.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en van feit 2, voor zover dit feit betrekking heeft op de hennepkwekerijen in De Meern, IJsselstein en Vreeland.

De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 voor zover dit feit ziet op de hennepkwekerijen in Maarssen en Breukelen. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat de begindatum moet worden aangepast naar medio januari 2011.

De verdediging heeft bij voornoemde standpunten gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 Verweren

Hennepconvenant biedt onvoldoende basis voor het verstekken van gegevens

De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de Financieel Economische Recherche er bij het opvragen van de gegevens bij de belastingdienst in 2009 vanuit is gegaan dat het hennepconvenant voldoende basis bood voor het verstrekken van die gegevens door de belastingdienst. Dit is mogelijk ten onrechte geweest gelet op een recente uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarbij in een vergelijkbare situatie werd geoordeeld dat sprake was van een vormverzuim. Net als in die zaak leidt het in de onderhavige zaak, aldus nog steeds de officier van justitie, weinig twijfel dat als een 126nd-vordering door de politie aan de officier van justitie zou zijn voorgesteld deze een vordering zou hebben gedaan en de belastingdienst de gevraagde gegevens zou hebben verstrekt. Als er sprake is van een vormverzuim in deze zaak is dit vormverzuim dus meer van formele dan van materiële aard en de verdachte heeft geen materieel nadeel ondervonden van deze gang van zaken. Volstaan kan daarom worden met het constateren van het eventuele vormverzuim, aldus de officier van justitie.

De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak door de belastingdienst gegevens zijn verstrekt op basis van een convenant en zonder een daaraan voorafgaande 126nd-vordering. Onder verwijzing naar de door de officier van justitie genoemde uitspraak van de rechtbank Utrecht constateert de rechtbank dat daarmee sprake is van een vormverzuim. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte door dit vormverzuim enig nadeel heeft ondervonden. Ook op basis van een artikel 126nd- vordering zou de belastingdienst de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Daarnaast heeft de verdediging geen nadrukkelijk verweer op dit punt gevoerd. De rechtbank zal dan ook volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim en aan dat vormverzuim verder geen consequenties verbinden.

De rechtbank komt op basis van de inhoud van het dossier tot het volgende oordeel.

4.3.2 Vrijspraak

Vrijspraak feit 2 van hennepkwekerijen in De Meern en Vreeland

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerijen in De Meern en Vreeland. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.

4.3.3 De bewezenverklaring

Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van de in de tenlastelegging opgenomen periodes

De rechtbank overweegt dat de inhoud van het dossier de suggestie wekt dat verschillende verdachten in dit onderzoek al jaren betrokken zijn bij de hennepteelt. Echter, enkel de inhoud van de informatie van de CIE, welke informatie niet voor het bewijs gebezigd mag worden, en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij al acht jaar knipt voor verdachte [medeverdachte 2], zijn onvoldoende om een jarenlange strafbare betrokkenheid van de verdachten bewezen te verklaren. De rechtbank is voor de bewezenverklaring van de periodes bij elke verdachte uitgegaan van de concrete hennepkwekerijen waar die verdachte bij betrokken is geweest. Op basis van de verklaringen van de verdachten en de bevindingen in het dossier heeft de rechtbank per kwekerij de periode waarin in die kwekerij hennep is geteeld teruggeteld. Op die wijze zijn de bewezenverklaarde periodes tot stand gekomen.

Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf

De officier van justitie heeft gesteld dat volgens de huidige Aanwijzing van de Opiumwet, geldend vanaf 1 juli 2011, wordt aangenomen dat sprake is van beroeps-of bedrijfsmatig handelen, zodra er op meer dan twee punten op de lijst met indicatoren hoog wordt gescoord. De officier van justitie is van mening dat alle ten laste gelegde hennepkwekerijen minstens aan deze score voldoen en dat voor elke kwekerij bewezen kan worden verklaard dat deze in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft plaatsgevonden.

De verdediging heeft op dit punt geen nadrukkelijk verweer gevoerd.

De rechtbank komt, gelet op artikel 11 van de Opiumwet ten aanzien van de bewezen verklaarde hennepkwekerijen tot een bewezenverklaring van het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals uit na te noemen bewijsmiddelen blijkt, de kwekerijen onderdeel uitmaakten van een georganiseerd verband waarbinnen aanmerkelijke hoeveelheden planten werden geteeld. Hieruit volgt het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen.

De rechtbank zal eerst feit 2 en daarna de onder feit 1 ten laste gelegde criminele organisatie bespreken.

Bewezenverklaring feit 2 pleegplaats Breukelen

Bij de doorzoeking in een loods aan de [adres] in Breukelen op 16 april 2011 trof men op de eerste verdieping een hennepkwekerij aan met 900 oogstrijpe planten. Tijdens de doorzoeking werden onder andere [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1],

[medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangehouden.

De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters van planten uit deze hennepkwekerij wees uit dat het om hennepplanten van het soort cannabis ging. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk van de planten en hij rook aan de geur van de planten dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.

Bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] aan de [adres] in Zeist werd een huurovereenkomst aangetroffen voor een bedrijfspand aan de [adres] in Breukelen. De huurovereenkomst was afgesloten tussen [bedrijf] en [A], gevestigd aan de [adres] in Zeist, voor een periode van één jaar, ingaande op 1 december 2010.

Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij in december 2010 de loods in Breukelen op zijn naam had gezet middels een huurcontract. Het initiatief kwam van medeverdachte [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 3] had gedeeld in de opbrengst. Hij verklaarde dat er in de hennepkwekerij in Breukelen twee oogsten waren geweest. Medeverdachte [medeverdachte 2] had de expertise, verstand van de elektriciteit en van het kweken van de plantjes.

Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde bij de politie dat hij de hennepkwekerij in de loods in Breukelen samen met [medeverdachte 3] had opgebouwd. [medeverdachte 2] verklaarde dat hij en [medeverdachte 3] ieder de helft van de opbrengst van de eerste kweek hadden gedeeld.

Hij verklaarde voorts dat hij familieleden had uitgenodigd om te komen knippen in deze kwekerij en dat hij ook bij de eerste oogst de knippers had geregeld. [medeverdachte 2] zou zijn familieleden voor het knippen betalen en [medeverdachte 3] zou de twee knippers betalen die hij had geregeld. Ook de opbrengst van de tweede oogst zou gelijk tussen hem en [medeverdachte 3] worden verdeeld.

Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaarde bij de politie dat zij een keer in een hennepkwekerij in een loods in Breukelen had geknipt. Zij werd voor het knippen door [medeverdachte 2] betaald.

Medeverdachte [medeverdachte 5] verklaarde bij de politie dat zij hennepplanten had geknipt in de hennepkwekerij in de loods in Breukelen. Zij was voor het knippen door [medeverdachte 2] gevraagd.

Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde bij de politie dat zij twee keer in Breukelen was geweest om te knippen.

Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde bij de politie dat hij hennepplanten aan het knippen was toen hij op 16 april 2011 in de loods in Breukelen werd aangehouden.

[medeverdachte 1] verklaarde twee keer in de loods in Breukelen te zijn geweest om te knippen, op 16 april 2011 en tien weken daarvoor.

Verdachte [verdachte] verklaarde bij de politie dat [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]) hem had gevraagd of hij iets extra’s wilde verdienen. Hij moest van [medeverdachte 3] in de kwekerij achter de cutter gaan zitten. [verdachte] verklaarde dat dit de eerste keer was dat hij voor hem knipte in een kwekerij. Hij verklaarde dat hij door [medeverdachte 3] zou worden betaald voor het knippen. Ook ter terechtzitting bekende verdachte in de hennepkwekerij in Breukelen hennepplanten te hebben geknipt.

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Breukelen. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van verdachte dat hij alleen bij de tweede oogst betrokken was als knipper acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 5 februari 2011 tot en met 16 april 2011 bewezen.

Bewezenverklaring feit 2 pleegplaats IJsselstein

Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde bij de politie dat hij op 26 maart 2011 ergens had geknipt. Het was hoogbouw, drie of vier hoog. Het pand was volgens [medeverdachte 1] vlakbij de tramhalte en de winkels ergens in IJsselstein. [medeverdachte 1] verklaarde dat hij daar in totaal drie keer was geweest. Gemiddeld was hij zes tot acht uur aan het knippen. Per keer waren er ongeveer vijf mensen bij. [medeverdachte 1] verklaarde voorts dat hij door verdachte werd betaald. Hij kreeg twintig euro per uur en werd aan het eind van de dag op de knipplaats contant betaald. Er stonden ongeveer 340 hennepplanten in het pand.

De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de in het dossier opgenomen afgeluisterde telefoongesprekken. De rechtbank maakt uit de hierna genoemde telefoongesprekken en sms-berichten tussen de verschillenden verdachten op dat er op

26 maart 2011 op een locatie hennep zou worden geknipt:

Sms op 25 maart 2011 15.21 uur. [medeverdachte 2] sms’t [medeverdachte 1] of hij morgen kan komen werken.

Gesprek op 25 maart 2011 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] vraagt wat er precies moet gebeuren en [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 1] dat wel weet. [medeverdachte 1] had het liever iets eerder geweten. Iedereen flipt ervan zegt [medeverdachte 2]. Ze spreken af dat [medeverdachte 1] om half negen zal worden opgehaald.

Gesprek op 25 maart 2011 15.25 uur. [medeverdachte 2] belt met [verdachte]. [medeverdachte 2] vraagt of [verdachte] tijd heeft om te werken en [verdachte] zegt dat dat goed is.

Gesprek op 25 maart 2011 17.32 uur. [medeverdachte 3] zegt tegen [B] dat hij morgen niet kan, omdat hij bij mensen Magnolia’s mag komen knippen.

Gesprek op 25 maart 2011 17.42 uur. [medeverdachte 3] belt naar zijn vader om te zeggen dat hij morgen niet naar voetbal kan komen, omdat het de laatste dag is dat hij een Magnolia kan knippen.

Gesprek op 25 maart 2011 om 18.08 uur tussen [medeverdachte 6] en haar moeder [medeverdachte 5]. [medeverdachte 6] geeft aan dat 1 april niet doorgaat, maar dat het morgen moet gebeuren. Dat het nood is. [medeverdachte 5] zegt dat het oké is. [medeverdachte 6] zegt dat ze zelf niet kan.

Sms op 26 maart 2011 8.24 uur. [medeverdachte 2] sms’t [medeverdachte 1] dat hij er om 8.40 uur is.

Gesprek op 26 maart 2011 om 9.00 uur. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 3] of hij naar de deur kan lopen, omdat hij zelf de sleutel niet heeft. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt een mast in IJsselstein aan.

Gesprek op 26 maart 2011 17.25 uur tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] vindt dat het lang duurt voordat ze beneden komen. [medeverdachte 3] zegt dat dat komt, omdat er veel mensen stonden.

Gesprek op 28 maart 2011 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zegt alles netjes te hebben neergezet. [medeverdachte 2] vindt dat [medeverdachte 3] er lang mee bezig is geweest en dat het echt langzaam gaat.

Bij het telefoongesprek op 26 maart 2011 waarin [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] vraagt of hij naar de deur kan lopen, omdat hij zelf de sleutel niet heeft, straalt de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] een mast in IJsselstein aan.

De rechtbank maakt voorts uit de hierna in het dossier opgenomen getapte telefoongesprekken op dat [medeverdachte 3] een locatie heeft gehuurd van [medeverdachte 8] met tussenkomst van [medeverdachte 7]:

Gesprek op 31 maart 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7]. [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 8] gesproken en hij heeft tegen [medeverdachte 8] gezegd dat het over is en dat [medeverdachte 3] weer naar zijn vriendinnetje gaat. [medeverdachte 3] zegt dat hij [medeverdachte 8] zal bellen, omdat [medeverdachte 8] de raampjes dicht moet doen, omdat het regent.

Gesprek op 1 april 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7]. Er is lekkage geweest bij [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] heeft nog een wasmand met wasgoed voor [medeverdachte 8]. [medeverdachte 3] moet de wasmand maar laten staan en [medeverdachte 7] zal de sleutels naar [medeverdachte 8] brengen.

Gesprek op 2 april 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. Ze spreken af voor maandag en [medeverdachte 3] heeft nog een hele zak wasgoed van [medeverdachte 8].

Gesprek op 3 april 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. [medeverdachte 3] zegt dat hij de sleutel, de brievensleutel en een zak heeft voor [medeverdachte 8]. Ze spreken over een lekkage in het dak en dat [medeverdachte 3] dat provisorisch heeft opgelost. [medeverdachte 3] zegt dat hij de laatste 4-5 weken weer bij zijn meissie zit.

Uit de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt [medeverdachte 8] te staan ingeschreven op [adres] in IJsselstein. Dit betreft een flatwoning op de vierde verdieping nabij een winkelcentrum en een trambaan. [medeverdachte 8] verklaarde bij de politie dat [medeverdachte 3] sinds mei 2010 in zijn woning aan [adres] verbleef.

Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij de woning van [medeverdachte 8] aan de [adres] onderhuurde. [medeverdachte 3] verklaarde dat hij een paar maanden in die woning had geslapen.

Bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] aan de [adres] in Zeist werd een tomtom navigatiesysteem aangetroffen. Onderzoek wees uit dat de locatie De [adres] was opgenomen in de lijst met favorieten. Niet is gesteld noch is gebleken dat [medeverdachte 3] een ander pand in IJsselstein dan het pand aan [adres] huurde ten tijde van de ten laste gelegde periode.

Tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres] in IJsselstein op 16 april 2011 werd in de slaapkamer onder het bed iets aangetroffen dat leek op hennep. De test van dit stukje plant door de verbalisant wees uit dat het stukje plant afkomstig was van het geslacht cannabis. De verbalisant zag ook aan de kleur en de vorm dat het stukje plant de uiterlijke kenmerken had van een hennepplant. Verbalisant rook in de ruimte waar het stukje plant was aangetroffen een hele lichte geur van hennep.

De rechtbank is op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] in samenhang met het feit dat vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte 3] het pand aan de [adres] huurde, de bevindingen tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] en de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken, waaruit kan worden opgemaakt dat er op 26 maart 2011 ergens zou worden geknipt, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat op de locatie [adres] in IJsselstein een hennepkwekerij heeft gezeten, alsmede dat verdachte betrokken is geweest bij die hennepkwekerij. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij drie keer in IJsselstein had geknipt acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 26 maart 2011 bewezen.

Bewezenverklaring feit 2 pleegplaats Maarssen

Bij de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van verdachte aan de [adres] in Maarssen werd op de zolderverdieping een kweektent aangetroffen, waar kennelijk hennep in gekweekt was. In de tent was ruimte voor 50 potten. Er hing in dezelfde ruimte een droognet met henneptoppen te drogen.

De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters van de gedroogde bloemtoppen uit deze hennepkwekerij gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep. Verbalisant herkende de plantdelen ook als materiaal van het geslacht cannabis.

Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat de op zijn zolder aangetroffen hennepkwekerij van hem was. Verdachte verklaarde dat hij de kweektent daar had neergezet. De henneptoppen die lagen te drogen waren afkomstig van de oogst van de hennepplanten die in de kweektent hadden gestaan. Verdachte had naar zijn zeggen één keer geoogst. Verdachte verklaarde alles alleen te hebben gedaan.

De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Maarssen in die zin dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van verdachte dat dit zijn eerste kweek en oogst was acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit feit in de periode van 5 februari 2011 tot en met 16 april 2011 heeft gepleegd.

De rechtbank overweegt nog dat zij de verklaring van verdachte dat hij maar één keer had gekweekt en geoogst toen de politie binnenviel volgt. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte hierin, omdat op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de rapportage van [rapporteur] , naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van meerdere oogsten, laat staan van vijf oogsten. De genoemde stukken bevatten daarvoor te vage begrippen en onvoldoende concrete aanwijzingen.

De raadsman had verzocht om [getuige] als getuige te horen. Deze getuige zou een verklaring kunnen afleggen over de duur van de hennepkwekerij in de woning van verdachte. Nu de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij maar één keer had gekweekt volgt, zal zij dit verzoek van de raadsman afwijzen.

Bewezenverklaring feit 1

Volgens de huidige jurisprudentie moet onder een criminele organisatie worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is”.

Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.

De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier hieromtrent het navolgende af.

In de periode van september 2010 tot en met 16 april 2011 zijn er in Breukelen, IJssselstein, Maarssen en Vreeland vier hennepkwekerijen in werking geweest. De verdachte is bij drie van deze hennepkwekerijen betrokken geweest, zoals hiervoor reeds aangegeven.

Bij het opzetten, onderhouden, oogsten en afzetten van de geoogste hennep had medeverdachte [medeverdachte 2] een leidende rol. Hij exploiteerde de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen samen met [medeverdachte 9] en [medeverdachte 3]. Medeverdachte [medeverdachte 2] regelde familieleden om de hennepplanten te knippen als deze rijp waren voor de oogst. Ook [medeverdachte 3] regelde knippers. De door [medeverdachte 2] ingeschakelde knippers zijn op meerdere momenten bij meerdere oogsten aanwezig geweest. [medeverdachte 6] verklaarde dat ze eigenlijk altijd met hetzelfde clubje knipten. [medeverdachte 1] verklaarde dat ze vaak met vier tot zes man aan het knippen waren en dat hij zelf ongeveer één keer in de drie weken knipte. Deze knippers werden hiervoor allemaal telkens door [medeverdachte 2] gevraagd. Ook blijkt dat verdachte als knipper werd ingeschakeld bij de hennepkwekerij in Breukelen. Verdachte was hiervoor door [medeverdachte 3] gevraagd. Daarnaast bleek verdachte zelf een hennepkwekerij op de zolder van zijn woning in Maarssen te hebben gehad.

Na het oogsten zorgde [medeverdachte 2] voor de verdere verwerking en de afzet van de hennep. De opbrengst verdeelde hij met degenen met wie hij de hennepkwekerij had opgebouwd. Wat de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen betreft was dat met [medeverdachte 9] respectievelijk met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bleken ook te zorgen voor de ontmanteling van kwekerijen. Zo werd de ontmanteling van de hennepkwekerij in Breukelen door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gedaan.

Uit deze genoemde omstandigheden blijkt dat de verdachte deelnam aan een criminele organisatie. Daarbij was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur, aangezien het om meerdere kwekerijen en meerdere oogsten ging. Verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 3] waren hierbij (mede)verantwoordelijk voor het werven van de locatie, het opzetten en inrichten en onderhouden van de kwekerijen. [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en verdachte werden ingezet voor het knippen en daarmee het verwerken en oogsten op de hennepkwekerijen op diverse locaties. De knippers werden daarvoor betaald door [medeverdachte 2] en in het geval van verdachte door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] zorgde vervolgens voor de afzet van de oogst en de verdeling van de winst.

De duurzaamheid en structuur komen ook tot uitdrukking in het feit dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verschillende verdachten blijkt dat de verdachten aan weinig woorden genoeg hadden om te begrijpen wat de bedoeling was. Een datum en de vraag of iemand kon was genoeg om te begrijpen dat het om het knippen van hennep ging. Korte en cryptische omschrijvingen volstonden om te weten wat er van iemand werd gevraagd.

Uit de verklaringen van de verdachten blijkt dat het financiële gewin wat verkregen werd uit de hennepteelt als illegale activiteit het oogmerk van de organisatie was. Verdachte verklaarde dat het motief om hennep te telen was om er financieel beter van te worden. Alle verdachten droegen ieder op hun eigen wijze bij aan het verwezenlijken van het doel, dat wil zeggen geld verdienen met de teelt van hennep. Dat de verdachten volgens de verdediging ieder alleen uit waren op persoonlijk financieel gewin maakt dit gezamenlijke doel niet anders.

Alle verdachten hadden een aandeel in de hennepteelt. Dat aandeel varieerde per verdachte van mede-exploiteren van de hennepkwekerijen tot het knippen van de hennepplanten.

Uit het handelen van de verdachten blijkt dat zij de opzet hadden op het deelnemen aan de criminele organisatie. Iedereen wist dat [medeverdachte 2], de leider van de organisatie, zich bezighield met de hennepteelt en dat hij daar voornamelijk zijn geld mee verdiende. De verdachten zijn meermalen betrokken geweest bij één of meerdere hennepkwekerijen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9]. Verdachte had naast het knippen in de kwekerij van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn eigen hennepkwekerij. Uit huidige jurisprudentie volgt dat ook knippers die een relatief ondergeschikte rol spelen in een hennepkwekerij deelnemen aan een criminele organisatie.

Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie, in welke organisatie alle verdachten ieder hun eigen rol speelden en daarmee ieder hun eigen aandeel hadden. De rechtbank baseert dit oordeel niet zozeer op een hiërarchisch verband, maar op de rol die elke verdachte in het samenwerkingsverband heeft gespeeld. Dat geldt voor [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 9] en verdachte als exploiteerders van verschillende hennepkwekerijen en voor [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] als knippers. [medeverdachte 1] speelde daarnaast ook een rol bij het witwassen van de door de leider van de organisatie verkregen criminele gelden.

Uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte 2] de meeste kennis van zaken had wat het telen van hennepplanten betreft, hij bij de meeste aangetroffen hennepkwekerijen betrokken was, hij anderen adviseerde over het telen van de hennepplanten, hij de knippers regelde en hij het essentiële deel van het afzetten van de oogst voor zijn rekening nam, acht de rechtbank bewezen dat hij de leider van de organisatie was.

Voor wat betreft de bewezenverklaring van de periode sluit de rechtbank aan bij hetgeen zij onder feit 2 over de periodes heeft opgemerkt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank voor wat betreft verdachte ten aanzien van feit 1 de periode van 28 augustus 2010 als begindatum bewezen verklaart.

De rechtbank overweegt nog dat uit jurisprudentie volgt dat voor deelname aan een criminele organisatie niet vereist is dat binnen de groep gemeenschappelijk regels en een gemeenschappelijk doelstelling bestaan, waaraan individuele leden gebonden zijn en door welke gemeenschappelijkheid op die leden een zekere druk wordt uitgeoefend of kan worden uitgeoefend om zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling gebonden te achten. Ook het aanwezig zijn van bepaalde geledingen of een zekere hiërarchie binnen de organisatie is niet vereist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd om tot een vrijspraak van de deelname aan een criminele organisatie te pleiten geen doorslaggevende rol wordt toegekend.

De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 16 april 2011 te Breukelen, Maarssen en IJsselstein, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet , te weten:

- het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 3 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst II (hennep).

2.

op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 16 april 2011 te Breukelen, Maarssen en IJsselstein, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht, telkens een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet) hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

Ten aanzien van feit 1:

Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Ten aanzien van feit 2:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verweer afwezigheid van alle schuld feit 1

De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte voor wat betreft het onder feit 1 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte nooit heeft geweten waarmee de medeverdachte bezig was. Hij ging ervan uit dat de medeverdachte in de legale handel zat, omdat hij hem al zolang kende en wist dat zijn vader ook in de legale (auto onderdelen) handel zat en zo het een goede vriend betaamt mocht hij daarvan uitgaan.

De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer op geen enkele wijze steun vindt in de inhoud van het dossier. Verdachte heeft iets dergelijks nooit eerder verklaard. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot een strafoplegging komt daarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte een full-time baan heeft en bij een eventuele gevangenisstraf hij onmiddellijk zal worden ontslagen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met het illegaal kweken van hennep. Verdachte was betrokken bij de door hemzelf opgezette hennepkwekerij in zijn woning in Maarssen. Deze kwekerij was relatie beperkt van omvang en tot het afzetten van de oogst is het nooit gekomen. Daarnaast is verdachte als knipper betrokken geweest bij de grote hennepkwekerij in Breukelen en bij de hennepkwekerij in IJsselstein. Verdachte heeft met zijn eigen kleine kwekerij en zijn rol als knipper een beperktere rol gespeeld dan zijn medeverdachte [medeverdachte 9], die zelf ook een hennepkwekerij had. In tegenstelling tot die kwekerij had verdachte beduidend minder hennepplanten en heeft verdachte zijn eerste oogst nooit kunnen afzetten.

Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, zoals bij de hennepkwekerij in Breukelen het geval was, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.

Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2011 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, echter wel voor andere strafbare feiten. De rechtbank houdt er rekening mee dat deze veroordelingen van langer geleden zijn.

Blijkens het door Reclassering Nederland opgemaakte voorlichtingsrapport van 14 juni 2011 lijkt verdachte zijn leven (praktisch gezien) goed op orde te hebben. Wel bestaat de indruk dat het sociaal netwerk een rol heeft gespeeld gezien de aard en de omstandigheden van het delict. Ook lijkt de enigszins naïeve houding van verdachte van invloed te zijn geweest. Verdachte heeft aangegeven dat zijn gedrag laakbaar is en dat hij hier spijt van heeft. De reclassering schat het recidiverisico in als laag gemiddeld. De reclassering adviseert verdachte in het geval van een veroordeling een straf passend bij het delict op te leggen.

De rechtbank komt deels tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, zal de rechtbank verdachte een lagere straf opleggen dan de straf door de officier van justitie gevorderd. Gelet op de beperkte omvang van de bij verdachte aangetroffen hennepkwekerij en de overigens beperkte rol van verdachte als knipper bij de kwekerijen in Breukelen en IJsselstein, is de rechtbank van oordeel dat een straf gelijk aan het voorarrest passend is. De ernst en de aard van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die doorgaans in dat soort zaken worden opgelegd laten een hogere straf niet toe.

De rechtbank zal verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 van de Opiumwet , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1:

Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

feit 2:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature