Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

meerdere inbraken; art. 63 sr

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

Parketnummer(s): 16/500289-06

Datum uitspraak: 29 november 2007

Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],

wonende te [woonadres],

Raadsman: mr. G.A. Speelman.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2007.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

Vrijspraak

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Uit de aangifte van [aangever] met betrekking tot 20 december 2005 blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, niet duidelijk en ook overigens is niet vast komen te staan dat er die nacht goederen zijn weggenomen uit de Albert Heijn. Een poging daartoe is niet ten laste gelegd.

Voorts acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 4 is ten laste gelegd. Weliswaar is op een bierblikje in de nabijheid van de plaats delict een DNA-spoor aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om daar de betrokkenheid van verdachte uit af te leiden bij de uitvoering van het onder 4 tenlastegelegde.

De verdachte moet ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren de onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd en dat hij daarom ontkent deze feiten gepleegd te hebben.

Gelet op de aangiftes van diefstallen van sloffen sigaretten op 26/28 november 2005 respectievelijk 16 december 2005 met braak bij Albert Heijn op de [adres] te Utrecht van [aangever] met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de DNA-bloedsporen op de vloer achter de balie respectievelijk op glasscherven van de verbroken ruit die overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte acht de rechtbank het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Na vergelijking van het DNA-profiel van verdachte met de in de DNA-databank opgenomen DNA-profielen zijn overeenkomende DNA-profielen gevonden . Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde is een DNA-match gevonden met betrekking tot een bloedspoor welke is aangetroffen op 29 september 2005 in de winkel [… Rijwielhandel] achter de balie tegen de zijkant van een doorzochte kast . Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde is een DNA-match gevonden met betrekking tot bloedsporen welke zijn aangetroffen op 25 oktober 2005 in het bedrijfspand van [benadeeld bedrijf X] aan de buitenkant op het deurkozijn en op het raamboompje van het draairaam aan de binnenkant . Bovendien is ten aanzien van laatstgenoemde feit een vingerafdruk van verdachte gevonden op de binnenzijde van het raam .

Van beide feiten is aangifte gedaan door [aangever 1] , respectievelijk door [aangever 2] .

De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder vermeld.

2.

Hij in de periode gelegen tussen 26 november 2005 en 28 november 2005 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een winkelpand (gelegen [adres] aldaar) heeft weggenomen 27 sloffen sigaretten, toebehorende

aan Albert Heijn B.V., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft

verschaft door middel van braak op een ruit van een deur van die winkel.

3.

Hij op 16 december 2005 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een winkelpand (gelegen [adres] aldaar) heeft weggenomen

26 sloffen sigaretten, toebehorende aan Albert Heijn B.V., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een een ruit in een deur van die winkel.

5.

Hij in de periode gelegen tussen 28 september 2005 en 29 september 2005 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een winkelpand (gelege [adres] aldaar) heeft weggenomen een kassa en een

geldbedrag van ongeveer 170 euro en 63 kettingsloten en 10 beugelsloten en 7 kettingen, toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een ruit in een deur van die winkel.

6.

Hij in de periode gelegen tussen 25 oktober 2005 en 26 oktober 2005 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijfspand (gelegen [adres] aldaar) heeft weggenomen 3 computerkasten en 2 plasmaschermen, toebehorende aan [Benadeeld bedrijf X], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des

misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een slot van een deur en een ruit van dat pand.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Hetgeen onder 2, 3, 5 en 6 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van feit 2, 3, 5 en 6:

Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Motivering van de op te leggen sancties

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich in 2005 schuldig gemaakt aan meerdere bedrijfsinbraken. Telkens heeft hij ruiten vernield en telkens heeft hij andermans spullen weggenomen. Verdachte dient zich te realiseren, zeker in zijn huidige verbeterde situatie, dat hij destijds veel overlast en ergernis heeft veroorzaakt.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van inbraken is veroordeeld, onder meer op 25 april 2006 tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Laatstelijk is verdachte veroordeeld op 13 december 2006 ter zake van diefstal.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:

- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank houdt bij de op te leggen straf in het bijzonder rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd voor de eerdergenoemde veroordeling d.d. 25 april 2006 en verdachte ook nog nadien nog driemaal is veroordeeld. De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan, met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, aangezien verdachte voor de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten is vrijgesproken en bovendien het onderhavige dossier lange tijd bij het Openbaar Ministerie, na 25 april 2006, is blijven liggen alvorens verdachte is gedagvaard. Voorts heeft verdachte aangegeven het afgelopen jaar aan het werk te zijn gegaan en zijn verslaving onder controle te hebben.

De vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf X]

De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.

De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 6 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 454,00 wegens materiële schade.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 6 bewezenverklaarde feit.

De materiële schade wordt begroot op € 454,00.

De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING

De rechtbank beslist als volgt:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2, 3, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 MAANDEN.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.

Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:

- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:

een werkstraf voor de duur van 120 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 DAGEN indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf X], gevestigd te Utrecht, toe tot een bedrag van € 454,00 (zegge vierhonderdvierenvijftig euro en nul eurocent).

Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.

Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 454,00 (zegge vierhonderdvierenvijftig euro en nul eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.

Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, voorzitter, A. Wassing en P.J.M. Mol, rechters, bijgestaan door mr. D.G.W. van der Haar-Kleijer als griffier

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature