Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft bij besluiten van 3 oktober 2006, onder verlening van vrijstelling, bouwvergunningen verleend voor het realiseren van kunstwerken ten behoeve van de reconstructie van het knooppunt A50-A58 (Ekkersrijt). Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid bedoelde vrijstelling heeft kunnen verlenen zonder dat voorzien was in een extra aansluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 ter hoogte van de Stamweg. In navolging van hetgeen de Voorzitter van de ABRS in zijn uitspraak van 6 augustus 2007 (200704437/2, LJN: BB1726) heeft overwogen, wordt in het voorgestelde alternatieve plan geen aanleiding gezien voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. De beroepen worden ongegrond verklaard en verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 07/67 en AWB 07/2598, AWB 07/147 en AWB 07/2600,

AWB 07/150 en AWB 07/2602, AWB 07/153 en AWB 07/2603,

AWB 07/155 en AWB 07/2604, AWB 07/157 en AWB 07/2605

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2007

inzake

De Donjon Woonburcht BV,

te Son en Breugel,

verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel,

verweerder,

gemachtigden mr. drs. H.A Samuels Brusse-van der Linden en E. de Bruin.

Aan het geding heeft als partij deelgenomen de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister), gemachtigde mr. J.F.L. Geboers.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 oktober 2006 heeft verweerder aan de Minister, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), reguliere bouwvergunningen verleend voor het realiseren van kunstwerken ten behoeve van de reconstructie van het knooppunt A50-A58 ter hoogte van Ekkersrijt.

Tegen deze besluiten heeft verzoekster op 5 januari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht terzake voorlopige voorzieningen te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bij brief van 9 februari 2007 zijn de beroepen doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschriften.

Tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren door verweerder bij besluit van 26 juni 2007 heeft verzoekster bij brief van 27 juli 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 1 november 2007, waar namens verzoekster zijn verschenen P.J. Prijt en J.J. Prijt. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. De Minister is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van ir. F.M.W. Fieman en ir. C.A.J. Naus.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

3. De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.

4. In deze zaak dient derhalve de vraag te worden beantwoord of verweerders besluit van

26 juni 2007, in rechte kan worden gehandhaafd.

Feiten

5. Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder aan de Minister vrijstelling verleend ten behoeve van de reconstructie van de A50-A58 voor zover het de niet-bouwvergunning-plichtige activiteiten betreft. Bij uitspraak van 21 mei 2007 (AWB 06/3974, LJN: BA5407) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het door verzoekster tegen voormeld besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (ABRS) ingesteld. Bij uitspraak van 6 augustus 2007 (200704437/2, LJN: BB1726) heeft de Voorzitter van de ABRS het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen.

6. Op 30 maart 2006 is door de Minister ten behoeve van de uitvoering van voornoemde reconstructie een verzoek om vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO ingediend bij verweerder. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 3 mei 2006 aan verweerder overeenkomstig hun besluit van 14 januari 2003 medegedeeld dat sprake is van een project dat in overeenstemming is met het voorontwerp-bestemmingsplan ‘A-50 knooppunt Ekkersrijt’ ten aanzien waarvan de PPC positief heeft geadviseerd, zodat verweerder op grond van genoemd besluit bevoegd is zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling te verlenen van de geldende bestemmingsplannen. Vanaf 12 juli 2006 tot en met 23 augustus 2006 heeft het ontwerp-vrijstellingsbesluit ter inzage gelegen. De door onder anderen verzoekster ingediende zienswijzen tegen dit ontwerpbesluit hebben niet geleid tot een ander standpunt van verweerder omtrent zijn voornemen om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van de bestemmingsplannen ‘Industrieterrein Ekkersrijt’ ‘Ekkersrijt West’, ‘A50, omlegging Son’ en ‘A50, omlegging Son herziening 1999’ voor het realiseren van kunstwerken ten behoeve van de reconstructie van de A50-A58. Het gaat om de aanleg van viaducten en een grondkerende wand langs de A50/A58.

Standpunten partijen

7. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat de voorgenomen reconstructie van het knooppunt noodzakelijk is teneinde de doorstroming van het verkeer te bevorderen en onnodige filevorming te voorkomen. Door de aanleg van het knooppunt zal ook de leefbaarheid van het centrum van Son verbeteren als gevolg van een vermindering van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen en het afnemen van sluipverkeer. Volgens verweerder heeft de gekozen oplossing om de aansluiting A50/A58 als autosnelweg uit te voeren tot gevolg dat, gezien de ligging van het knooppunt ten opzichte van het noordelijk gelegen Wilhelminakanaal en het zuidelijk gelegen Eindhoven, het fysiek en technisch niet mogelijk is het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 te laten aansluiten.

8. Verzoekster stelt zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen reconstructie van het knooppunt A50/A58 als zodanig. Verzoekster maakt wel bezwaar tegen de wijze waarop het industrieterrein Ekkersrijt wordt ontsloten en pleit voor een extra aansluiting ter hoogte van de huidige ontsluiting. Hiermee wordt volgens verzoekster voorkomen dat een voor haar bedrijfsvoering nadeliger verkeerstroom op Ekkersrijt tot stand komt en dat vrachtverkeer het meubelplein dient te doorkruisen op weg naar andere delen van het industrieterrein. Ter onderbouwing van haar standpunt dat een extra aansluiting mogelijk is, heeft verzoekster een rapport ingebracht van DHV BV te Eindhoven van 11 januari 2007, getiteld ‘Aansluiting A50-A58 Stamweg, mogelijkheden extra aansluiting’. Verzoekster heeft gesteld dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de vrijstellingsprocedure. Naar de mening van verzoekster is de thans beoogde ontsluiting c.q. het ontwerp voor het knooppunt te dicht op het bedrijventerrein komen te liggen en is dit vanuit milieu- (fijnstof) en geluidsnormering meer dan onwenselijk. Volgens verzoekster zal het door haar gewenste alternatief minder milieubelasting geven op het meubelplein.

9. De Minister, partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb , heeft zich -zakelijk weergegeven- aangesloten bij de standpunten van verweerder.

Oordeel van de voorzieningenrechter

10. Aan de formele eisen voor het volgen van de vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan. Verweerder heeft zich terecht en op goede gronden bevoegd geacht tot het verlenen van vrijstelling als hier bedoeld. Anders dan verzoekster kennelijk meent verzet geen rechtsregel zich tegen het gebruik van de vrijstellingsprocedure in onderhavige situatie. Verzoekster heeft geen bezwaren tegen de beoogde reconstructie van het knooppunt A50/A58 en de daarvoor benodigde bouwwerken als zodanig. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid bedoelde vrijstelling heeft kunnen verlenen zonder dat voorzien was in een extra aansluiting van het bedrijventerrein Ekkersrijt op de A50 ter hoogte van de Stamweg. Aan onderhavige vrijstelling ligt dezelfde ruimtelijke onderbouwing ten grondslag als aan het eerder genoemde vrijstellingsbesluit van 21 juli 2006 voor de niet-bouwvergunningplichtige activiteiten. Het daartegen gerichte beroep van verzoekster is door deze rechtbank ongegrond verklaard.

11. Vooropgesteld wordt dat verzoekster ook in onderhavige zaak niet heeft betwist dat het huidige ontwerp van het knooppunt voldoet aan alle terzake geldende richtlijnen voor autosnelwegen en leidt tot een optimale doorstroming op het hoofdwegennet. Ter onderbouwing van haar standpunt dat in aanvulling op het huidige ontwerp een extra aansluiting mogelijk is verwijst verzoekster naar het rapport van DHV van 11 januari 2007, waarin een onderbouwing voor twee mogelijke varianten wordt weergegeven. Het betreft een aansluiting vanuit noordelijke richting en een aansluiting vanuit zuidelijke richting (Kennedylaan), waarvan in de bijlagen bij het rapport de globale verkeerskundige schetsontwerpen zijn opgenomen.

12. Verweerder heeft in dit verband wederom gewezen op de notitie van Rijkswaterstaat van december 2006 met de titel ‘Een extra aansluiting bij Ekkersrijt?’, waarin is aangegeven dat voor een aansluiting op de A50 ter hoogte van de Stamweg vergaande maatregelen zijn vereist en de notitie van Rijkswaterstaat van 12 februari 2007, getiteld ‘Toets argumenten De Donjon BV’, waarin een beoordeling wordt gegeven van het DHV-rapport en wordt geconcludeerd dat de ontwerpen niet voldoen aan de relevante Richtlijnen voor Ontwerp van Autosnelwegen (ROA)-richtlijnen qua bewegwijzering.

13. In navolging van hetgeen de Voorzitter van de ABRS in zijn uitspraak van 6 augustus 2007 heeft overwogen, wordt in het door verzoekster voorgestelde alternatieve plan geen aanleiding gezien voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. In dit verband is van belang dat, volgens vaste jurisprudentie van de ABRS verweerder dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling voor het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Daarbij geldt dat indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking kan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Een dergelijke situatie doet zich hier, mede gelet op de door Rijkswaterstaat in de notitie ‘Toets argumenten De Donjon BV’ opgesomde bezwaren tegen het voorgestelde alternatief niet voor. Voorts is niet gebleken dat de bereikbaarheid van verzoekster als gevolg van de gekozen variant onaanvaardbaar verslechterd.

14. Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen wordt overwogen dat het huidige ontwerp tot stand is gekomen na overleg tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Son en Breugel, het industrieschap Ekkersrijt, de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven en de Kamer van Koophandel. Verweerder heeft aangegeven dat op uitdrukkelijk verzoek van de regio de variant 3a-N verder is uitgewerkt en heeft daarbij gewezen op een brief van augustus 2004 aan de Minister van onder meer de voorzitters van Industrieschap Ekkersrijt en de Kamer van Koophandel, waarin een voorkeur is uitgesproken voor variant 3a-N boven variant 2a-2. Verzoekster heeft ter zitting verzocht de voorzitter van de Kamer van Koophandel als getuige te horen over de achtergrond van voormelde brief. Tevens is verzocht andere ondernemers als getuigen te horen. Aan dit bewijsaanbod wordt voorbijgegaan, nu voormelde brief van augustus 2004 op zich duidelijk is en het horen van getuigen over de alternatieven, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, op zich niet zal kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

15. Verzoekster heeft haar stelling dat de door haar gewenste afslag zal leiden tot minder milieubelasting niet onderbouwd. Uit de ten behoeve van de aanleg van het knooppunt opgestelde deskundigenrapporten met betrekking tot geluidhinder en luchtkwaliteit, welke door verweerder zijn betrokken bij het verlenen van onderhavige vrijstelling, blijkt dat de reconstructie van het knooppunt niet in strijd is met de milieunormen. Blijkens het TNO-rapport “Luchtkwaliteit in de omgeving van het knooppunt A50-A58 (2010, 2020)” d.d. 27 juni 2005 zal het netto-overschrijdingsvlak als gevolg van de reconstructie van het knooppunt voor stikstofdioxide en fijnstof afnemen. Dat volgens verzoekster de voorgenomen reconstructie zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de vestiging van verzoekster, doet -wat daar ook van zij- niet af aan de conclusies van het rapport. Niet gebleken is dat niet voldaan is aan de normen voor de luchtkwaliteit.

Conclusie

16. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de in geschil zijnde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Omdat niet gebleken is dat zich één van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet (Ww) voordoet, kon verweerder niet anders dan de gevraagde bouwvergunningen verlenen. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor vernietiging, kunnen de bestreden besluiten in rechte worden gehandhaafd. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

17. Gezien de beslissing in de hoofdzaken zullen de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.

18. Voor een veroordeling van één der partijen in de proceskosten acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.

19. Mitsdien wordt beslist als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter,

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Aldus gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2007.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak -voor zover daarbij op de beroepen is beslist- binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature