U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bouwleges opfokhennenstal niet over de kosten van de stalinrichting, gelet op begrip bouwkosten volgens nen 2631, waarnaar de verordening verwijst.

Uitspraak



RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 05/2622

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2006.

inzake

[eiser],

te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde mr. W. Krijger,

tegen

het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Oirschot, [ambtenaar],

verweerder,

gemachtigde F.A.C.M. van Riel.

Procesverloop

Op 15 april 2005 heeft verweerder ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om reguliere bouwvergunning voor het bouwen van een opfokhennenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie/ nummer [...] plaatselijk bekend [adres] [woonplaats] van eiser bouwleges geheven tot een bedrag van € 18.459,78 (inclusief kosten schetsplan ten bedrage van € 3.997,28).

Het hiertegen ingediende bezwaar is door verweerder bij uitspraak van 11 juli 2005 ongegrond verklaard, waarbij de aanslag bouwleges is gehandhaafd.

Namens eiser is tegen deze uitspraak op 15 augustus 2005 beroep ingesteld. De zaak is op

27 januari 2006 behandeld ter zitting, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of verweerder tot het juiste bedrag van eiser leges heeft geheven ter zake van het aanvragen van een bouwvergunning.

2. De raad van de gemeente Oirschot heeft in zijn openbare vergadering van 26 oktober 2004 de op artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet berustende Verordening tot elfde wijziging van de “Verordening op de heffing en invordering van leges“ (hierna: de Verordening) vastgesteld, welke vaststelling op 2 november 2004 is bekend gemaakt in het Oirschots Weekjournaal.

3. Op grond van artikel 2 van de ze Verordening worden onder de naam “leges” rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

4. Op grond van artikel 5, eerste lid, worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

5. Ingevolge hoofdstuk 5, artikel 5.1 van de voor het jaar 2005 geldende tarieventabel wordt onder bouwkosten in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd, zulks conform bijlage 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd deze bijlage tussentijds aan te passen aan nader bekend zijnde bouwkosten. Tot de bouwkosten wordt de omzetbelasting gerekend (…).

6. Op grond van artikel 5.2.3 van de tarieventabel - voor zover van belang - bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet - indien de bouwkosten € 204.201,-- bedragen of meer, doch minder dan € 1.008.299,-- - € 5.105,--, vermeerderd met 2,1% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 204.201,-- te boven gaan.

7. Eiser heeft, nu ten tijde van de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning geen aanneemsom voorhanden was, op het aanvraagformulier kosten opgegeven ten bedrage van

€ 700.000,-- (exclusief BTW). Dit bedrag omvat - onder meer - de kosten van de stalinrichting.

8. Verweerder heeft de bouwkosten, als grondslag voor het bepalen van de legeskosten, vastgesteld overeenkomstig de door eiser opgegeven kosten van € 700.000,-- exclusief BTW, ofwel € 833.000,-- inclusief BTW.

9. Eiser betoogt allereerst dat verweerder met de hem in rekening gebrachte leges in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet . Eiser heeft daarbij gewezen op het in bijlage 1 van de tarieventabel aangegeven normbedrag van € 136,-- per m² voor agrarische bedrijfsruimten bij kippenstallen, welke bij een oppervlakte van 1.407 m² neerkomt op bedrag aan bouwkosten van € 227.708,88 (inclusief BTW). Eiser acht het verschil tussen laatstgenoemd bedrag en de door hem opgegeven raming van de kosten dusdanig dat niet van de juistheid van de raming kon worden uitgegaan. Eiser merkt daarbij - met verwijzing naar de inmiddels definitieve aanneemsom - op dat de werkelijke bouwkosten ook aanzienlijk lager zijn geweest dan de door hem opgegeven raming, namelijk € 298.783,-- (exclusief BTW).

10. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet . Ingevolge dit artikel worden de tarieven in de verordening zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Deze toets dient plaats te vinden op alle in de verordening geregelde diensten gezamenlijk en niet voor elke dienst afzonderlijk. Verweerder heeft een opgave verstrekt van de geraamde opbrengsten en de daar tegenoverstaande kosten, waaruit blijkt dat de diensten en opbrengsten in evenwicht zijn en de Verordening niet in strijd komt met voornoemd voorschrift uit de Gemeentewet.

11. Het geschil spitst zich vervolgens toe op vraag of de leges ter zake van de bouwvergunning dienen te worden berekend over de kosten van de stalinrichting.

12. Eiser stelt zich, met verwijzing naar het Besluit indieningsvereisten aanvragen bouwvergunning (Biab) en het normblad NEN 2631, op het standpunt dat de inrichting van een bouwwerk slechts bouwvergunningplichtig en daarmee ook legesplichtig is indien deze een directe gebruiksrelatie heeft met het bouwwerk, zoals liften, roltrappen, verwarmingsinstallaties. De inrichting van de opfokhennenstal dient te worden beschouwd als bedrijfsinstallaties en apparatuur, welke in het Biab uitdrukkelijk zijn uitgezonderd van bouwvergunningplicht. Gelet hierop behoren de kosten van de stalinrichting als zijnde niet-gebouwgebonden installaties, volgens eiser niet tot de bouwkosten.

13. Verweerder heeft, ter motivering van zijn standpunt dat de kosten van de stalinrichting tot de bouwkosten behoren, in zijn verweerschrift verwezen naar de nadere specificatie van investeringskosten in het normblad NEN 2631, bestaande uit 'grondkosten', 'bouwkosten', 'inrichtingskosten' en 'bijkomende kosten'. Verweerder heeft daarbij vermeld dat onder 'inrichtingskosten' wordt verstaan: de kosten die gemaakt worden om het gebouw of de gebouwen, overeenkomstig zijn of hun bestemming, te kunnen gebruiken. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat de stal zonder stalinrichting niet als zodanig kan functioneren.

In reactie op het beroep stelt verweerder dat de inrichting een constructie van enige omvang en derhalve ook vergunningplichtig is en dat het demontabel zijn daarop geen invloed heeft.

14. Tussen partijen is niet in geschil dat de bouwkosten, als grondslag voor het bepalen van de legeskosten, worden berekend volgens het normblad NEN 2631.

15. De rechtbank stelt vast dat normblad NEN 2631, 1e druk, maart 1979, begripsomschrijvingen en de indeling van investeringskosten van gebouwen geeft. De investeringskosten omvatten volgens de norm - onder meer - bouwkosten (paragraaf 3.2) en inrichtingskosten (paragraaf 3.3).

16. Ingevolge paragraaf 3.2 wordt onder bouwkosten verstaan de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw of de gebouwen, dan wel ten behoeve van de verbouwing.

De bouwkosten dienen te worden verdeeld in de kosten voor:

- bouwkundige werken;

- installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties);

- vaste inrichtingen.

17. Ingevolge paragraaf 3.3 wordt onder inrichtingskosten verstaan de kosten die worden gemaakt om het gebouw of de gebouwen overeenkomstig zijn of hun bestemming te kunnen gebruiken.

De inrichtingskosten dienen te worden verdeeld in de kosten van:

- bedrijfsinstallaties;

- losse inrichtingen;

- bouwkundige werken en/of installatietechnische werken ten behoeve van bedrijfsinstallaties en losse inrichtingen.

De daarop volgende toelichting vermeldt: "Inrichting omvat de middelen zoals vast en los meubilair, bedrijfsinstallaties enz. binnen en buiten het gebouw, nodig voor het functioneren van het bedrijf, voorzover niet contractueel betrekking hebbend op de in 3.2 genoemde vaste inrichtingen."

18. De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat het normblad NEN 2631, waarnaar verweerder verwijst, een onderscheid maakt in - tot de bouwkosten te rekenen - inrichtingen, welke tot de normaal te verwachten inrichtingen van gebouwen behoort en - niet tot de bouwkosten te rekenen - inrichtingen, aangebracht in verband met het functioneren van gebouwen conform hun specifieke bestemming. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn stelling dat de kosten van de stalinrichting, welke inrichting in de opvatting van verweerder nodig is voor het functioneren van de opfokhennenstal, tot de bouwkosten moeten worden gerekend. Deze stelling berust op een onjuiste uitleg van het begrip bouwkosten volgens NEN 2631. Hieruit volgt dan dat de leges ter zake van de bouwvergunning niet dienen te worden berekend over genoemde kosten van de stalinrichting. Gelet hierop heeft verweerder de berekende leges gebaseerd op een onjuiste grondslag, waardoor een te hoog bedrag is geheven.

19. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak te worden vernietigd. Eiser heeft verzocht alsdan zelf in de zaak te voorzien.

20. Volgens artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de rechter, indien hij het beroep gegrond verklaart, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn uitspraak, dan wel kan bij bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

21. De rechtbank zal op de voet van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf voorzien in de zaak en een legesbedrag vaststellen, uitgaande van haar conclusie dat de kosten van de stalinrichting niet tot de bouwkosten mogen worden gerekend. Daarbij is betrokken dat tussen partijen niet in geschil is dat volgens de op 14 juni 2005 overeengekomen aannemingssom – waarvan aannemelijk wordt geacht dat deze conform de UAV 1989 is opgesteld - het bedrag aan feitelijke bouwkosten € 298.783,-- exclusief BTW bedraagt ofwel € 355.551,-- inclusief BTW. Daarbij wordt opgemerkt dat het eiser vrij staat tot in beroep aannemelijk te maken dat er sprake is van een (lagere) aanneemsom (vergelijk Hof Arnhem 18 februari 2002, Belastingblad 2002/1125). Op grond van de Verordening wordt het totaal bedrag aan leges bepaald op: € 5.105,-- plus 2,1% maal (€ 355.551,-- minus € 204.201,--) is € 8.283,--, nog te vermeerderen met (niet in geschil) € 150,-- in verband met het melden van controlemomenten, derhalve in totaal een bedrag van €8.433,--.

22. De rechtbank acht, gezien de gegrondverklaring van het beroep, termen aanwezig om verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt

€ 322,--, wegingsfactor 1) wegens kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

23. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerders gemeente aan eiser het door hem betaalde griffierecht zal vergoeden.

24. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar van 11 juli 2005;

- herroept het besluit van 15 april 2005 in die zin dat het legesbedrag wordt verminderd tot € 8.433,-- en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- , te vergoeden door verweerders gemeente;

- bepaalt dat door verweerders gemeente aan eiser dient te worden vergoed het door hem gestorte griffierecht ad € 37,--.

Aldus gedaan door mr. M.T. van Vliet als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier op 22 maart 2006.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature