Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting. Alimentatie.

Eiser en zijn voormalige echtgenote hebben in 2006 een echtscheidingsconvenant opgemaakt en zijn in 2008 gescheiden. Volgens het convenant is de echtelijke woning toebedeeld aan eisers ex en de daarop drukkende lening aan eiser. Volgens eiser is zijn ex daardoor voor € 521.629 overbedeeld en is deze overbedeling de afkoopsom van aan de ex verschuldigde alimentatie, aangezien de te betalen alimentatie volgens het convenant relatief laag en kortdurend is. Eiser claimt daarom een persoonsgebonden aftrek van € 521.629. Dit wordt door verweerder geweigerd.

De rechtbank oordeelt dat uit de tekst van het convenant noch anderszins volgt dat eiser en zijn ex een lagere en/of kortere maandelijkse alimentatie-uitkering zijn overeengekomen in ruil voor de overdracht van eisers aandeel in de echtelijke woning aan [E] en de schuldoverneming door eiser. Beroep ongegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/807

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 296.894 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.787. Bij gelijktijdige beschikking heeft verweerder € 134 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2011 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft op 4 oktober 2012 nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B], [C] en [D]. Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Eiser is in 1994 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [E]. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Eiser en [E] zijn vanaf 1 januari 2005 duurzaam gescheiden gaan leven en op 20 april 2006 hebben zij een echtscheidingsconvenant (convenant) ondertekend. Op 30 juli 2008 heeft de Rechtbank Middelburg de echtscheiding uitgesproken. Het convenant bevat onder meer de volgende bepalingen:

“2 Partneralimentatie

2.1 Een bijdrage in de kosten van levensonderhoud

Met ingang van 1 mei 2006 betaalt de man aan de vrouw een alimentatie van € 5.000,= (bruto) per maand en komen alle lasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning en alle (overige) kosten van haar levensonderhoud voor rekening van de vrouw, met uitzondering van de rente op de schuld onder hypothecair verband ad € 250.000,= met leningnummer [a], welke renteverplichting de man tot de datum van aflossing voor zijn rekening blijft nemen.

Deze bijdrage zal vooruit worden betaald, aldus dat deze bijdrage iedere eerste van de maand op de rekening van vrouw zal zijn bijgeschreven. Met ingang van 1 juli 2008 wordt de hiervoor genoemde bijdrage ad € 5.000,= (bruto) per maand verminderd tot € 4.500,= (bruto) per maand, welke bijdrage zal worden betaald tot 31 december 2010.

2.2 Partijen sluiten voor ieder jaar in de toekomst de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW uit.

De duur van de alimentatieverplichting

2.3 Partijen zijn ervan op de hoogte dat de wettelijke alimentatietermijn op

grond van de thans geldende wettelijke bepalingen (maximaal) twaalf jaar duurt, te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk. In afwijking hiervan komen partijen overeen dat de man maximaal gedurende een periode van vier jaar en acht maanden te rekenen vanaf 1 mei 2006 gehouden is tot betaling van enige onderhoudsbijdrage. Verlenging van de termijn voor de periode na 31 december 2010 is niet mogelijk , tenzij sprake is van een dermate ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd (overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:401 lid 2 BW). Een verzoek tot verlenging dient te worden gedaan binnen drie maanden na afloop van de afgesproken duur.

(…)

3 De vermogensrechtelijke afwikkeling

3.1 Partijen gaan hierbij over tot de afwikkeling van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden.

3.2 Partijen komen overeen c.q. stellen vast dat ieder van hen gerechtigd is tot

het vermogen dat ten huwelijk door ieder van hen is aangebracht en hetgeen door ieder van hen is verkregen door erfenis/schenking. Partijen komen verder overeen c.q. stellen vast dat ieder van hen verder gerechtigd is tot het (overige) vermogen op zijn, respectievelijk haar naam, met inachtneming van het navolgende.

3.3 De voormalig echtelijke woning te [F], België, aan de [adres] wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting voor haar om voor haar rekening te nemen en als persoonlijke schuld te voldoen de hypothecaire geldlening afgesloten bij de ABM-AMRO met leningnummer [b], pro resto groot € 226.742,38 per 1 april 2006, zulks onder de opschortende voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld onder hypothecair verband.

3.4 De man is gehouden om voor zijn rekening te nemen en als persoonlijke schuld te voldoen de hypothecaire geldlening afgesloten bij de AMB-AMRO met leningnummer [c], groot € 250.000,=. Uiterlijk op de datum van de notariële levering van de woning dient te man de schuld te hebben afgelost.

3.5 (…)

3.6 Partijen geven hierbij opdracht aan het notariskantoor (…) om, binnen een

een maand na ondertekening van het onderhavige echtscheidingsconvenant een notariële akte te verlijden waarbij de [echtelijke woning] aan de vrouw wordt geleverd, en daarbij te constateren dat partijen ter zake van de verdeling niets meer van elkaar te vorderen hebben, over en weer kwijting hebben verleend en afstand hebben gedaan ontbinding van de overeenkomst te vorderen, welke notariële akte zal worden opgemaakt ten behoeve van de inschrijving in de openbare registers. (…)”

2. De onder 3.3 van het convenant bedoelde voormalig echtelijke woning is bij notariële akte van 26 mei 2009 toebedeeld aan [E]. De onder 3.4 van het convenant bedoelde schuld is afgelost in 2008.

3. In zijn aangifte voor het jaar 2009 heeft eiser als persoonsgebonden aftrek onder meer een bedrag van € 58.383 wegens aan zijn ex-echtgenote betaalde alimentatie vermeld. Op 4 maart 2011 heeft eiser een aanvullende aangifte ingediend en als “Aanvullende alimentatie” een extra persoonsgebonden aftrek vermeld van € 521.629. Dit bedrag is als volgt samengesteld:

[TABEL 1]

4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de extra persoongebonden aftrek van € 521.629 niet geaccepteerd en de aanslag opgelegd conform de eerste aangifte.

Geschil

5. In geschil is of het in 3 vermelde bedrag van € 521.629 als persoonsgebonden aftrek op het belastbare inkomen uit werk en woning in aftrek kan worden gebracht, hetgeen eiser bepleit en verweerder betwist.

6. Eiser neemt het standpunt in dat het bedrag van € 521.629 moet worden aangemerkt als een afkoopsom van alimentatie en heeft daarvoor – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Het convenant bevat een integrale en samenhangende regeling van de gevolgen van de echtscheiding. De maandelijks te betalen alimentatie van aanvankelijk € 5.000 en later € 4.500 is relatief laag en de uitkeringsduur is kort. Dit wordt gecompenseerd door de overdracht van eisers aandeel in de echtelijke woning aan [E] en de schuldoverneming door eiser. Het tussen eiser en [E] geldende huwelijksvermogensregime gaf geen aanleiding voor deze verdeling zodat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de onderhavige vermogensverdeling plaatsvond ter afkoop van toekomstige alimentatieverplichtingen.

7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 224.735 negatief (€ 296.894 -/- € 521.629) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.787.

8. Verweerder neemt het standpunt in dat het bedrag niet kwalificeert als afkoop van alimentatie. Hij heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat een uitruil niet blijkt uit het convenant en dat daarin ook niet is vastgesteld dat sprake is van enige overbedeling van [E]. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de woning in 2006 een waarde had van € 571.000. Na aftrek van de eigenwoningschulden had de woning een overwaarde van € 94.258. Eisers aandeel bedroeg de helft daarvan, oftewel € 47.129. Alleen dit bedrag is (aanvullend) aftrekbaar als onderhoudsverplichting omdat de toedeling van de eigenwoningschulden kennelijk voortvloeide uit de huwelijkse voorwaarden.

9. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair concludeert hij tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 249.765 (€ 296.894 -/- € 47.129) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.787.

Beoordeling van het geschil

10. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a, in verbinding met artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare onderhoudsverplichtingen onder meer periodieke uitkeringen of verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting en afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot. Onder een afkoopsom wordt mede begrepen een overbedeling die is verkregen tegenover het (deels) prijsgeven van een aanspraak op een alimentatie-uitkering (vgl. HR 19 september 2003, nr. 38 315, LJN: AK8291).

11. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast in het onderhavige geschil bij eiser ligt. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat het bedrag van € 521.629 de afkoopsom van een alimentatieverplichting is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de bepalingen van het convenant volgt niet, ook niet in onderling verband bezien, dat partijen een lagere en/of kortere maandelijkse alimentatie-uitkering zijn overeengekomen in ruil voor de overdracht van eisers aandeel in de echtelijke woning aan [E] en de schuldoverneming door eiser. Eiser heeft evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake was. De enkele verklaring van [G], advocaat en echtscheidingsbemiddelaar van eiser en [E], dat hij het door eiser betaalde bedrag niet anders kan plaatsen dan in het kader van een “levensonderhoudverhaal”, geeft geen zicht op hetgeen partijen beoogden overeen te komen en leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft eiser bovendien nog in de gelegenheid gesteld een nadere vaststellingsovereenkomst met [E] te sluiten waarin hun gezamenlijke bedoeling tot de hiervoor bedoelde uitruil wordt vastgelegd, maar deze overeenkomst is – wat er ook zij van de reden daartoe - niet tot stand gekomen.

12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, mr. R.C.H.M. Lips en mr. J.M. van Kempen, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature