Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vordering van eiser (onder II) om de stichting As-Soennah te veroordelen tot onverwijlde ongedaanmaking van de uitschrijving uit het handelsregister van eiser als bestuurder en onverwijlde herinstallatie van eiser als bestuurder wordt afgewezen. De voorzieningenrechter beveelt de stichting [D], [E] en [F] onverwijld uit te schrijven uit het handelsregister, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag na de eerste dag volgende op de betekening van dit vonnis dat de stichting in gebreke is hieraan te voldoen, met een maximum van € 20.000,--. [D], [E] en [F] zijn niet rechtsgeldig als bestuursleden benoemd. De schorsing van eiser als Imam heeft niet conform de statuten plaatsgevonden en is onrechtmatig. Het toegangsverbod voor eiser tot de moskee hangt samen met zijn onrechtmatige schorsing als Imam en niet valt in te zien hoe hij - na de opheffing van die schorsing - zijn functie als Imam kan uitoefenen zonder dat hij toegang heeft tot zijn werkplek de moskee. De voorzieningenrechter veroordeelt de stichting tot opheffing van de aan eiser opgelegde schorsing uit zijn dienstbetrekking als Imam en gelast de stichting eiser onverwijld onbelemmerde toegang te verlenen tot de moskee, op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- voor iedere dag na de eerste dag volgende op de betekening van dit vonnis dat de stichting in gebreke is hieraan te voldoen, met een maximum van € 30.000,--.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 418735 / KG ZA 12-469

Vonnis in kort geding van 11 juni 2012

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. J.A. Meijer te Den Haag,

tegen:

de stichting

Stichting As-Soennah / Centrum Sjeikh Al Islam IBN Taymia,

statutair gevestigd te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. J.G.F.M. Hoffmans te Den Haag.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de stichting'.

0. Het procesverloop

In de dagvaarding staan het bestuur van de stichting en haar bestuurders als de gedagvaarde partij vermeld. Ter zitting heeft [eiser] evenwel desgevraagd verklaard dat (enkel) de stichting als de gedagvaarde partij dient te worden beschouwd. De stichting is daarmee akkoord gegaan.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 juni 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. De stichting houdt een moskee in stand. [eiser] is op 11 juni 1998 bestuurder van de stichting geworden en daarnaast tevens als Imam in dienst van de stichting. Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat de heer [A] sinds 3 maart 1994 als bestuurder staat ingeschreven, de heer [B] sinds 1 juli 2001 en de heer [C] sinds 2 maart 2010 (hierna allen aangeduid met hun achternaam).

1.2. In de statuten van de stichting, zoals laatstelijk opgesteld op 11 juni 1998, (hierna: "de statuten') staat onder meer vermeld:

"Bestuur

Artikel 4

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste drie leden. Het aantal leden wordt door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.

(...)

3. Bestuursleden worden benoemd voor onbepaalde tijd. Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s).

(...)

Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten

Artikel 5

(...)

4. De oproeping tot de vergadering geschiedt - behoudens het in lid 3 bepaalde - door de voorzitter, ten minste zeven dagen tevoren, de dag der oproeping en die der vergadering niet meegerekend, door middel van aangetekende oproepingsbrieven.

5. De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, de te behandelen onderwerpen.

6. Zodra in een bestuursvergadering alle in functie zijn de bestuursleden aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht genomen.

(...)

Einde bestuurslidmaatschap

Artikel 8

Het bestuurslidmaatschap eindigt door overlijden van een bestuurslid, bij verlies van het vrije beheer over zijn vermogen, bij schriftelijke ontslagneming (bedanken), door zijn ontslag hem verleend door de gezamenlijke overige bestuursleden alsmede bij ontslag op grond van artikel 298 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. "

1.3. Op 6 maart 2012 is [eiser] uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurder van de stichting. Op diezelfde datum zijn als nieuwe bestuurders de heren [D] en [E] ingeschreven (hierna beiden aangeduid met hun achternaam).

1.4. Op 12 maart 2012 hebben [B], [A], [E], [C] en [D] schriftelijk onder meer aan [eiser] bericht:

Om belangenverstrengeling te voorkomen in de toekomst, dienen alle bestuursleden hun functies uitsluitend op vrijwillige basis te vervullen. Dit betekent dat bestuursleden geen loon mogen ontvangen voor hun werkzaamheden binnen de stichting. Op grond hiervan heeft het bestuur unaniem besloten u als (stille) bestuurslid uit te laten schrijven, gezien u een betaalde functie heeft binnen de stichting;"

1.5. Bij brief van 28 maart 2012 heeft de toenmalig advocaat van [B], [A], [E], [C] en [D], mr. Y. Özdemir, aan [eiser] bericht:

"Met referte aan de eerdere correspondentie tussen u en mijn cliënte waarin de Stichting het een en ander aan structuurverandering binnen de organisatie heeft opgesomd en waarbij de Stichting de stellige overtuiging is toegedaan dat de implementatie hiervan de belangen van de organisatie - als boven de belangen van een individu - ten goede komt, moet de Stichting helaas concluderen dat u na uw mondelinge instemming jegens de bestuursleden van de Stichting en vervolgens in uw brief van 11 maart 2012, toch iedere vorm van gezag blijft ondermijnen.

(...)

Naar overtuiging van cliënte heeft zij alle wegen bewandeld om de situatie op de werkvloer te verbeteren, echter u weigert als werknemer ieder gezag van het Bestuur te aanvaarden. Het is hierom dat de Stichting u meedeelt te hebben besloten tot uw schorsing per datum heden voor de duur van drie weken, welke schorsing kan worden verlengd hangende het onderzoek naar de situatie welke mogelijk een dringende reden voor ontslag (op staande voet) kan opleveren.

(...)

Ik benadruk u dat de gevolgen van uw handelen zeer groot zijn en kunnen zijn voor de uitstraling van de Stichting, hetgeen ertoe dient te leiden dat uw betreding van uw werkplek binnen de Stichting thans niet kan worden gehandhaafd en dat u verplicht de toegang zal worden ontzegd tot datum einde schorsing."

1.6. Op 3 april 2012 is de heer [F] (hierna: "[F]") als nieuwe bestuurder in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven.

1.7. Op 13 april 2012 heeft mr. Özdemir per brief aan [eiser] bericht:

"Zoals u werd medegedeeld bij schrijven d.d. 28 maart 2012 heeft het Bestuur besloten u te schorsen voor bepaalde tijd met behoud van loon.

Middels deze brief bevestigt cliënte u heden dat zij overgaat tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. De reden voor deze opzegging van de arbeidsovereenkomst is kort samengevat als volgt: het Bestuur is ter kennis gekomen dat u, nota bene na de instelling van uw schorsing welke mede diende als afkoelingsperiode alsook ter verheldering van de situatie zoals deze was ontstaan tussen u en de Stichting, zich heeft ingelaten met het ophitsen van moskeebezoekers tegen het Bestuur en het verspreiden van ongefundeerde roddels over het Bestuur.

(...)

De opzegtermijn bedraagt twee maanden. De Stichting zegt de arbeidsovereenkomst met u dan ook op per 1 juli 2012. Hierbij geldt dat uw schorsing, met behoud van loon, tot die datum voortduurt."

1.8. Op 7 mei 2012 is [eiser] bij aangetekende brief opgeroepen voor een bestuursvergadering van het bestuur van de stichting op 21 mei 2012. In de brief staat als agendapunt vermeld "voorgenomen ontslagbesluit als stichtingsbestuurder van de heer [eiser]."

1.9. Bij brief van 24 mei 2012 hebben [B] en [C] onder meer het volgende aan [eiser] bericht:

"U - noch uw advocaat - zijn op de bestuursvergadering verschenen. (...)

Het bestuur heeft, met inachtneming van hetgeen in de brief van uw advocaat van 15 mei 2012 naar voren is gebracht, als volgt besloten.

Ad (i)

In 2008 heeft een bestuurswisseling plaatsgevonden, zoals door u wordt erkend. Daarbij is, anders dan u beweert, wel degelijk afgesproken dat u niet langer zou functioneren als bestuurslid. (...) U hebt daadwerkelijk vanaf 13 juni 2008 geen enkele bestuursvergadering meer bijgewoond. U hebt er ook nimmer op aangedrongen om aanwezig te zijn bij vergaderingen, u hebt nimmer om de notulen gevraagd, etc. Dit onderstreept dat het thans genomen besluit slechts een bestendiging is van een reeds vele jaren bestaande en ook door u geaccepteerde praktijk.

(...)

Ad (iii)

U weigert zich bij voortduring te conformeren aan de besluiten van (de meerderheid van) het bestuur. Met uw optredens, zowel intern als extern, berokkent u de Stichting schade en bezorgt u de Stichting een slechte naam. (...)"

2. Het geschil

2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:

I. de stichting te bevelen de oproeping van 7 mei 2012 tot de vergadering van 21 mei 2012 in te trekken, op straffe van een dwangsom;

II. de stichting te veroordelen tot onverwijlde ongedaanmaking van de uitschrijving uit het handelsregister van [eiser] als bestuurder en onverwijlde herinstallatie van [eiser] als bestuurder, op straffe van een dwangsom, dan wel [eiser] daartoe te machtigen;

III. de stichting te bevelen tot onverwijlde ontslagverlening en onverwijlde uitschrijving uit het handelsregister van de bestuursleden [D], [E] en [F], op straffe van een dwangsom, dan wel [eiser] daartoe te machtigen;

IV. de stichting te veroordelen de aan [eiser] opgelegde schorsing uit zijn dienstbetrekking als Imam op te heffen en [eiser] onverwijld toegang te verlenen tot zijn werk, op straffe van een dwangsom;

V. de stichting te veroordelen tot opheffing van het aan [eiser] opgelegde moskeeverbod en de stichting te gelasten [eiser] onbelemmerde toegang te verlenen tot de moskee, op straffe van een dwangsom;

VI. [A], [B] en [C] te schorsen als bestuurslid.

2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan. Het besluit om [eiser] uit te schrijven als bestuurder is nietig, want het besluit is in strijd met de statuten genomen. Het bestuur heeft [eiser] op 6 maart jongstleden eigenmachtig en zonder toestemming of aankondiging als bestuurder uitgeschreven en de nieuwe bestuursleden [D], [E] en nadien [F] ingeschreven. Het nieuw samengesteld bestuur komt geen legitimiteit toe en alle na 6 maart 2012 genomen besluiten zijn dan ook nietig of vernietigbaar. Op 28 maart 2012 is [eiser] geschorst en kreeg hij geheel ongemotiveerd een moskeeverbod opgelegd, waarna hem ontslag werd aangezegd. Dit alles is gebeurd zonder [eiser] te horen, zonder hem onder vermelding van agendapunten voor een vergadering op te roepen en zonder dat zich in de tussenliggende periode concrete voorvallen hebben voorgedaan die de (voorgaande) maatregelen zouden rechtvaardigen.

Op 7 mei 2012 is [eiser] opgeroepen voor een vergadering waar zijn ontslag als bestuurder aan bod zou komen. Ondanks een verzoek daartoe van [eiser], met het oog op dit kort geding, heeft het bestuur de oproep niet ingetrokken. In de vergadering van 21 mei 2012 heeft het bestuur kennelijk de volgens hem door [eiser] in 2008 gedane toezegging dat hij zich zou terugtrekken uit het bestuur bekrachtigd. Die toezegging wordt echter door [eiser] betwist. Het bekrachtigingsbesluit neemt de gebreken in de eerdere besluitvorming niet weg en is ongeldig.

[A], [B] en [C] dienen op grond van artikel 2:298 lid 2 juncto lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden geschorst en ontslagen als bestuursleden wegens het schenden van de statuten, wanbestuur en schenden van de belangen van de stichting.

2.3. De stichting voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid

3.1. De stichting voert als meest verstrekkende verweer aan dat de voorzieningenrechter van de rechtbank, sector civiel, niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Nu een van de vorderingen van [eiser] een aardvordering betreft in de zin van artikel 93 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient het gehele geschil aan de kantonrechter te worden voorgelegd, aldus de stichting. Dat verweer kan niet slagen omdat deze procedure een kortgedingprocedure betreft. Artikel 254 lid 1 Rv bepaalt immers dat de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken bevoegd is een onmiddellijke voorziening bij voorraad te geven. Daarnaast bepaalt lid 4 van dat artikel dat de kantonrechter in al de zaken die door hem ten gronde worden behandeld en beslist, náást de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is als kortgedingrechter. Aangezien de wet geen voorkeur uitspreekt, ligt de keuze voor voorzieningenrechter of kantonrechter bij de eisende partij, zodat een gedaagde geen verwijzing kan vragen.

Spoedeisend belang

3.2. De stichting heeft voorts het spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde betwist. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat [eiser] zijn spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt, onder meer stellende dat sprake is van een onrechtmatig ontslag en een onrechtmatige schorsingssituatie. Dat geldt echter niet voor het onder I gevorderde. Aangezien de vergadering van 21 mei jongstleden reeds heeft plaatsgevonden, zal die vordering bij gebrek aan belang worden afgewezen.

Bestuurslidmaatschap [eiser]

3.3. Partijen twisten over de vraag of [eiser] thans nog bestuurder van de stichting is. Volgens de stichting is dat niet het geval omdat met [eiser] in 2008 de afspraak is gemaakt dat hij zich zou terugtrekken uit het bestuur. De stichting heeft het bestaan van die afspraak echter niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hoewel zij heeft betoogd dat de afspraak is gemaakt op een bestuursvergadering, heeft zij geen notulen overgelegd waaruit dat blijkt. De verklaringen van derden hierover zijn op zichzelf onvoldoende om het bestaan van de bedoelde afspraak tot uitgangspunt te nemen. Bovendien geldt dat artikel 8 van de statuten een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin het bestuurslidmaatschap eindigt, waaruit volgt dat een afspraak daarover tussen bestuursleden hoe dan ook nog niet tot daadwerkelijke beëindiging leidt. Vaststaat dat [eiser] tot op heden geen schriftelijke ontslagneming heeft ingediend. Dat [eiser] - zoals de stichting aanvoert - sinds 2008 geen bestuursvergaderingen meer heeft bezocht, maakt het voorgaande niet anders.

3.4. Bij brief van 7 mei 2012 is [eiser] opgeroepen voor een bestuursvergadering op 21 mei 2012, met als enige agendapunt het voorgenomen ontslagbesluit van [eiser]. De oproeping is conform de statuten tijdig en door de voorzitter van de stichting verstuurd. Dat [eiser] op de bestuursvergadering verstek heeft laten gaan, komt voor zijn rekening en risico. Het feit dat deze kortgedingprocedure op dat moment reeds aanhangig was, brengt daar geen verandering in. Hoewel de door de stichting overgelegde brief van 24 mei 2012 geen melding maakt van een daadwerkelijk ter vergadering genomen besluit tot ontslag van [eiser], maar enkel van het voornemen daartoe en de gronden daarvoor, heeft de stichting onbetwist aangevoerd dat de bestuursvergadering heeft plaatsgevonden en dat daarin is besloten tot het formele ontslag van [eiser] als bestuurder. De brief van 24 mei 2012 dient dan ook niet anders te worden opgevat dan als de mededeling daarvan. De mogelijkheid om op die wijze tot ontslag van een bestuurder over te gaan, is geregeld in artikel 8 van de statuten (ontslag verleend door gezamenlijke overige bestuursleden). Aangezien [eiser] niet betwist dat [B], [A] en [C] rechtsgeldig deel uitmaken van het bestuur van de stichting, wordt - ongeacht of [D], [E] en [F] dat ook doen - voldaan aan de bepaling in artikel 4 lid 1 van de statuten dat het bestuur van de stichting uit ten minste drie leden bestaat. Niet valt in te zien op welke andere grond het gehele bestuur niet rechtsgeldig zou zijn - zoals [eiser] stelt - zodat het bestuur bevoegd is rechtsgeldige besluiten te nemen. Nu de stichting onweersproken heeft aangevoerd dat alle bestuursleden (met uitzondering van [eiser]) met het ontslag van [eiser] hebben ingestemd, is uitgangspunt in dit kort geding dat [eiser] op 21 mei 2012 als bestuurder van de stichting is ontslagen. In het licht hiervan is de voorzieningenrechter met [eiser] van oordeel dat het feit dat [eiser] reeds op 6 maart 2012 als bestuurder is uitgeschreven aan de stichting kan worden verweten. Dat verwijt kan echter niet tot toewijzing van de vordering strekkende tot ongedaanmaking van de uitschrijving leiden. Gelet op het voorgaande stemt het feit dat [eiser] thans niet in het register van de Kamer van Koophandel staat vermeld als bestuurder van de stichting immers overeen met de huidige feitelijke situatie. Een en ander leidt tot de conclusie dat het onder II gevorderde dient te worden afgewezen.

Bestuurslidmaatschap [D], [E] en [F]

3.5. [eiser] stelt in het kader van zijn vordering als genoemd onder III dat [D], [E] en [F] niet rechtsgeldig zijn benoemd. Vaststaat dat die bestuursleden op 6 maart 2012 zijn ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Op die datum was [eiser] nog bestuurder van de stichting. Tegenover de betwisting door [eiser] van een correcte gang van zaken met betrekking van de benoemingen van voornoemde bestuurders, heeft de stichting geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat die benoemingen conform de statuten hebben plaatsgevonden. Nergens blijkt uit dat alle bestuurders, onder wie [eiser], zijn opgeroepen voor een bestuursvergadering met als agendapunt voornoemde benoemingen, noch dat aan de inschrijving van [D], [E] en [F] een benoemingsbesluit ten grondslag ligt. Nu [eiser] daarnaast onweersproken heeft gesteld dat hij niet is gekend in het besluit tot benoeming van [D], [E] en [F], wordt geoordeeld dat dat besluit in strijd met de statuten is genomen. Artikel 4 lid 3 van de statuten bepaalt immers dat nieuwe bestuursleden met algemene stemmen door de overblijvende bestuursleden zullen worden benoemd. Gelet hierop zal het onder III gevorderde worden toegewezen voor zover dat strekt tot de uitschrijving uit het handelsregister. Aangezien de voorzieningenrechter er gelet op het voorgaande van uitgaat dat [D], [E] en [F] niet rechtsgeldig tot bestuurder zijn benoemd, is de vordering strekkende tot hun ontslag niet aan de orde.

3.6. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor verdere matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

Schorsing uit dienstbetrekking en moskeeverbod

3.7. Niet in geschil is dat een beslissing als de onderhavige, inhoudende de schorsing van een werknemer uit zijn dienstverband, is voorbehouden aan het bestuur van de stichting. Zoals hiervoor overwogen moet het ervoor worden gehouden dat [eiser] op 21 mei 2012 is ontslagen als bestuurder, zodat hij ten tijde van het besluit tot schorsing (maart 2012) nog deel uitmaakte van het bestuur van de stichting. Aangezien [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij niet aanwezig is geweest bij, noch opgeroepen voor een vergadering waarop het (voorgenomen) besluit om over te gaan tot zijn schorsing als Imam aan de orde is gekomen, dient te worden geconcludeerd dat die schorsing niet conform de statuten heeft plaatsgevonden. De vordering tot opheffing van de schorsing zal dan ook worden toegewezen.

3.8. De vorderingen van [eiser] strekkende tot het verlenen van toegang tot zijn werkplek en tot opheffing van het moskeeverbod, beogen feitelijk hetzelfde, aangezien [eiser] als Imam zijn werkzaamheden (voornamelijk) in de moskee verricht. Aangezien uit de brief van 28 maart 2012, zoals geciteerd onder 1.5., volgt dat het toegangsverbod voor [eiser] tot de moskee samenhangt met zijn onrechtmatige schorsing als Imam en niet valt in te zien hoe [eiser] - na de opheffing van die schorsing - zijn functie als Imam kan uitoefenen zonder dat hij toegang heeft tot zijn werkplek de moskee, zal ook deze vordering worden toegewezen.

3.9. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor verdere matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

Schorsing [A], [B] en [C]

3.10. [eiser] baseert zijn vordering tot schorsing van [A], [B] en [C] op artikel 2:298 lid 2 juncto lid 1 aanhef en onder a BW. Dat artikel biedt de voorzieningenrechter de mogelijkheid een bestuurder te schorsen hangende het onderzoek naar aanleiding van een vordering of verzoek tot ontslag van die bestuurder in een bodemprocedure. Nu niet is gesteld of gebleken dat een dergelijke bodemprocedure aanhangig is gemaakt, zal de vordering als genoemd onder VI worden afgewezen.

Kosten

3.11. In de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- beveelt de stichting [D], [E] en [F] onverwijld uit te schrijven uit het handelsregister, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag na de eerste dag volgende op de betekening van dit vonnis dat de stichting in gebreke is hieraan te voldoen, met een maximum van € 20.000,--;

- veroordeelt de stichting tot opheffing van de aan [eiser] opgelegde schorsing uit zijn dienstbetrekking als Imam en gelast de stichting [eiser] onverwijld onbelemmerde toegang te verlenen tot de moskee, op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- voor iedere dag na de eerste dag volgende op de betekening van dit vonnis dat de stichting in gebreke is hieraan te voldoen, met een maximum van € 30.000,--;

- bepaalt dat bovenstaande dwangsommen vatbaar zijn voor matiging op de wijze zoals onder 3.6. en 3.9. is vermeld;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2012.

hvd


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature