Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Naheffingsaanslag loonheffingen. Onbelaste vergoeding voor kosten van dubbele huisvesting. Termijn van twee jaar geldt per dienstbetrekking en niet per opdracht. Beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Boete vervalt. Grove schuld niet aannemelijk gemaakt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/4692

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2012 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 12 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer a]) loonheffingen opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 2.515.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 mei 2011 de naheffingsaanslag verminderd en de boete gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 26 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op

27 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012.

Namens eiseres zijn verschenen [A], [B], [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen [E] en [F].

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres stelt projectmanagers ter beschikking voor IT-gerelateerde projecten. Het werk door de managers wordt doorgaans uitgevoerd bij de klant en deze bepaalt welke van zijn locaties daarvoor het meest geschikt is. De duur van de opdrachten varieert, maar is gemiddeld negen maanden.

2. Op 23 augustus 2010 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het jaar 2009. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 25 januari 2011, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort.

3. Het rapport vermeldt onder meer de volgende bevindingen:

"5.6 Jubilea, personeelsfeesten en -reizen

Inhoudingsplichtige verstrekt indien een medewerker 5 of 10 jaar in dienst is een hotelbon. De hotelbon is niet als loon in natura bij het loon van de medewerker geteld. Gesprekspartner deelde mee dat hij dacht dat dit verstrekkingen zijn met ideële waarde. Verstrekkingen met ideële waarde:

Als u bij het beëindigen van de dienstbetrekking, ter gelegenheid van een dienstjubileum van een werknemer, een jubileum van de werkgever, of naar aanleiding van feestdagen zaken verstrekt die hoofdzakelijk een ideële waarde hebben, behoren deze niet tot het loon. Denk aan een portret of vulpen die uw werknemer krijgt bij een dienstjubileum. Artikelen die hoofdzakelijk een gebruikswaarde hebben, of relatief waardevolle artikelen behoren wel tot het loon. Dat zijn bijvoorbeeld radio 's, fietsen, televisietoestellen, foto- en filmapparatuur, een gouden horloge of antiek. De vrijgestelde hotelbonnen voldoen niet aan de van toepassing zijnde regelgeving. Verder maakt inhoudingsplichtige gebruik van personeelsfeesten. Vergoedingen hiervoor zijn vrijgesteld als de deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of een functionele eenheid (bijvoorbeeld een afdeling). Dit moet per inhoudingsplichtige beoordeeld worden en niet op concernniveau. Ook mag

het gezamenlijke karakter van de activiteit niet ontbreken. Zie handboek loonheffingen paragraaf 17.34 Personeelsfeesten. Ik heb in het geval van de personeelsfeesten geconstateerd dat inhoudingsplichtige familieleden aan personeelsfeesten en -reizen heeft laten deelnemen. Dit is fiscaal niet onbelast toegestaan.

(...)

6.5 Tweejaarstermijn dubbele huisvesting

Tijdens de controle is gebleken dat werknemer (...) vanaf het jaar 2007 meer dan twee jaar een huisvestingsvergoeding heeft gekregen omdat hij (nog) niet is verhuisd. De [werknemer] heeft samen met zijn gezin een woning in [G] en heeft eerst twee jaar op kosten van [eiseres] in een [H] hotel nabij [I] mogen overnachten. Vervolgens heeft [eiseres] aan (...) de huur- en energiekosten tot op heden voor het verblijf van de [werknemer] betaald. Deze woning wordt van zondag tot en met vrijdagochtend door de [werknemer] gebruikt. In het handboek loonheffingen paragraaf 17.21 staat het volgende vermeld over huisvesting buiten de woonplaats: vergoedingen van huisvestingskosten of verstrekking van huisvesting buiten de woonplaats in verband met het vervullen van de dienstbetrekking is gedurende maximaal twee jaar onbelast indien er geen sprake is van persoonlijke redenen van de werknemer om niet te verhuizen. Gesteld zou kunnen worden dat de [werknemer] om persoonlijke redenen niet wilde verhuizen. Volgens inhoudingsplichtige is dit niet het geval daar voor [eiseres] niet mogelijk is een inschatting te maken van de duur van een opdracht en hierdoor werknemer (...) niet kan weten of verhuizen wel zinvol is. Het is aannemelijk dat inhoudingsplichtige in het geval van de [werknemer] van de tweejaarstermijn gebruik mocht maken. Echter langer dan twee jaar mag geen gebruik gemaakt worden van de onbelaste huisvestingvergoeding. Inhoudingsplichtige is het niet met het bovenstaande eens omdat zij haar werknemers telkens weer ergens anders naar toe detacheren. Inhoudingsplichtige vindt het derhalve niet reëel indien de werknemer gaat verhuizen en bijvoorbeeld een jaar later weer naar een andere plaats moet verhuizen. Naar aanleiding hiervan heb ik al dan niet tezamen met de klantcoördinator, (...) en fiscaal coördinator (...) meerdere gesprekken met inhoudingsplichtige gevoerd. We zijn tot de conclusie gekomen dat we in het geval van de [werknemer] niet kunnen afwijken van hetgeen in de wet wordt omschreven. Naar aanleiding hiervan is de onderstaande correctie en naheffing gemaakt. De [financieel controller] heeft de correctie zelf aangeleverd. Inhoudingsplichtige gaat niet akkoord met de correctie en zal tegen de naheffing bezwaar aantekenen. Vanwege bovenstaande problematiek is door [fiscaal coördinator] afgesproken met inhoudingsplichtige dat hij het probleem van inhoudingsplichtige nog zal voorleggen aan het landelijk

overleg loonheffingen. Dit is onlangs gebeurd en de conclusie van het landelijk overleg is hetzelfde als reeds hierboven beschreven staat."

4. De onderhavige naheffingsaanslag ziet blijkens de onderdelen 5.6, 6.5 en 7.1 van het controlerapport op de volgende correcties:

- Het onbelast verstrekken van hotelbonnen aan werknemers die 5 of 10 jaar in dienst zijn;

- Het fiscaal onbelast laten deelnemen van de partners van werknemers aan personeelsfeesten;

- Het langer dan twee jaar verstrekken van een onbelaste vergoeding voor kosten van dubbele huisvesting aan één werknemer.

De boete is opgelegd over de correctie met betrekking tot de onbelaste vergoeding voor kosten van dubbele huisvesting en bedraagt 10 percent van € 25.154 = € 2.515. Ter zake van de overige correcties is geen boete opgelegd.

5. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 5 mei 2011 is de correctie met betrekking tot de personeelsfeesten komen te vervallen. De overige correcties en de boetebeschikking zijn gehandhaafd.

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de in artikel 15b, eerste lid, letter i, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, genoemde termijn van twee jaar geldt per opdracht of dat deze termijn geldt voor de gehele dienstbetrekking en voorts of de door eiseres verstrekte hotelbonnen verstrekkingen zijn met een in hoofdzaak ideële waarde.

7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.

8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Eiseres heeft in het onderhavige jaar aan één van haar werknemers een onbelaste vergoeding toegekend voor kosten van dubbele huisvesting. De betreffende werknemer is bij eiseres in dienst sinds 1997. In 2002 is de werknemer verhuisd van het westen van het land naar [het noorden] in de verwachting dat hij aldaar zou worden gedetacheerd. Dat is evenwel niet gebeurd. De werknemer heeft sindsdien vrijwel aaneengesloten gewerkt in het midden en het westen van het land, te weten in [J], [K], [L] en [M].

Van 1 januari 2004 tot 1 september 2004 en van 1 maart 2005 tot 1 november 2007 heeft de werknemer op kosten van eiseres in hotels overnacht. Sinds 1 mei 2008 verblijft de werknemer van zondag tot en met vrijdagochtend in een appartement in [M]. Eiseres heeft de huur- en de energiekosten ter zake van dit verblijf betaald.

11. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van dubbele huisvesting verband houden met de dienstbetrekking. Evenmin is in geschil dat eiseres aan de werknemer sinds zijn indiensttreding langer dan twee jaar een onbelaste vergoeding heeft verstrekt voor deze kosten. Slechts in geschil is de toepassing van de termijn van twee jaar van artikel 15b, eerste lid, letter i, van de Wet.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de wettelijke bepaling aldus moet worden uitgelegd dat de termijn van twee jaar geldt per opdracht. Nu volgens eiseres per opdracht niet langer dan twee jaar vergoedingen zijn verstrekt voor kosten van dubbele huisvesting, is voldaan aan de voorwaarden van artikel 15b, eerste lid, letter i, van de Wet. De vergoedingen zijn volgens eiseres dan ook onbelast.

13. Artikel 15b, eerste lid, aanhef en letter i, van de Wet (tekst 2009) luidt:

"Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen ter zake van: (...) i. huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voorzover de vergoeding betrekking heeft op een periode van meer dan twee jaar;"

14. Vóór 1 januari 2001 was de regeling opgenomen in artikel 11, eerste lid, letter j, ten 2 º, in verbinding met artikel 15, tweede lid, letter e, van de Wet. De regeling was destijds inhoudelijk niet anders.

15. Artikel 11, eerste lid, letter j, 2º, van de Wet luidde;

"Tot het loon behoren niet: (...) j. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens: (...) 2º. vergoedingen ter zake van de posten bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdelen c, d, e en f, voor zover zij meer belopen dan op de voet van die bepalingen als aftrekbare kosten in aanmerking zou kunnen komen;"

16. Artikel 15, tweede lid, letter e, van de Wet luidde:

"Het gezamenlijke bedrag van de kosten die verband houden met een hierna genoemde post wordt in aanmerking genomen met inachtneming van de bij die post aangegeven normering: (...) e. huisvesting van de werknemer buiten zijn woonplaats: het werkelijke bedrag gedurende ten hoogste twee jaren;"

17. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1999/2000, nr. 3, p. 28) bij de wet van 27 april 1989, Stb. 123, wordt bij artikel 15, tweede lid, letter e, van de Wet opgemerkt:

"De in het tweede lid, onderdeel e, opgenomen post ziet op de kosten van dubbele huisvesting voor zover die thans zijn aan te merken als aftrekbare kosten. Deze extra huisvestingskosten zijn aftrekbaar met betrekking tot een periode van ten hoogste 24 maanden."

18. Noch uit de wettekst, noch uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de termijn van twee jaar geldt voor de duur van de opdracht of tewerkstelling, zoals eiseres betoogt. Dat de wetgever dit ook niet heeft bedoeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat er voor de periode na twee jaar is voorzien in een andere tegemoetkoming. Bij besluit van 17 februari 2009 tot wijziging van enkele fiscale uitvoeringsregelingen (nr. DB 2009/83M, Stcrt. jaargang 2009, nr. 40) is namelijk artikel 82 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 uitgebreid met, voor zover hier van belang, de vergoedingen van kosten voor huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voor zover de vergoedingen betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar. Hiermee is mogelijk gemaakt dat de werkgever de verschuldigde (gebruteerde) belasting over de vergoedingen die betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar voor zijn rekening neemt.

19. In de bij het voornoemde besluit behorende toelichting is hierover opgemerkt:

"Kosten van dubbele huisvesting worden in het algemeen gerekend tot de sfeer van inkomensbesteding en zijn daarmee niet vrij vergoedbaar. Ingeval het aanvaarden van een dienstbetrekking met zich brengt dat een werknemer dubbele huisvestingskosten moet maken, kan de werkgever de kosten van dubbele huisvesting wel vrij vergoeden of huisvesting vrij verstrekken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als vaststaat dat de werkzaamheden van tijdelijke aard zijn, of als er sprake is van een proefperiode. Na twee jaar behoort ook in die situaties een dergelijke vergoeding op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB 1964 echter tot het loon. Het is denkbaar dat na twee jaar nog steeds de aard van de werkzaamheden dubbele huisvesting met zich brengt. Te denken valt aan bewindslieden. Het is wenselijk dat kabinetten zijn samengesteld uit bewindslieden uit alle landsdelen; woonafstand mag daarbij geen belemmering zijn. Gelet op het onzekere karakter van het politieke bestaan kan van deze bewindslieden niet geëist worden dat zij binnen twee jaar naar [M] verhuizen. Ook valt te denken aan personen die meerdere (deeltijd-)functies bekleden die geografisch ver uiteen liggen. In die gevallen wordt het de inhoudingsplichtige nu mogelijk gemaakt om via eindheffing de (gebruteerde) belasting voor zijn rekening te nemen."

20. Dat de staatssecretaris bij de voormelde regeling niet uitsluitend het oog heeft gehad op een bepaald soort dienstbetrekking blijkt wel uit de direct aan het bovenstaande voorafgaande passage van de toelichting:

"Aanleiding voor deze wijziging vormt het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. De problematiek rond zowel de dubbele huisvestingskosten als rond de beveiligde auto van de zaak speelt ook buiten de kring van bewindslieden. Daarom is besloten om een breder toegankelijke regeling te maken."

21. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat de termijn van twee jaar van artikel 15b, eerste lid, aanhef en letter i, van de Wet geldt per dienstbetrekking. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gelijk is in zoverre aan verweerder.

22. Eiseres heeft evenwel ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Ingenieursbureau [N] te [O] en archeologisch onderzoeks- en adviesbureau [P] BV in [Q] de kosten van dubbele huisvesting volledig voor hun rekening nemen en dat de Belastingdienst bij deze bedrijven wel toestaat dat langer dan twee jaar onbelaste vergoedingen worden verstrekt. Verweerder heeft naar aanleiding van deze stelling navraag gedaan bij de desbetreffende eenheden van de Belastingdienst. Daaruit is gebleken dat bij voormelde bedrijven de termijn van twee jaar niet is gehanteerd.

23. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat sprake is van een begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of een gunstiger behandeling in een meerderheid van de met het geval van eiseres vergelijkbare gevallen.

24. Eiseres heeft slechts twee andere gevallen genoemd die bovendien beiden onder een andere eenheid van de Belastingdienst ressorteren. Een beroep op de meerderheidsregel kan eiseres dan ook niet baten. Nu de door eiseres genoemde gevallen door andere eenheden van de Belastingdienst zijn behandeld, kan op basis daarvan evenmin worden geoordeeld dat verweerder andere, vergelijkbare gevallen welbewust heeft bevoordeeld. Voorts is gesteld noch gebleken dat de fiscale behandeling van Ingenieursbureau [N] en archeologisch onderzoeks- en adviesbureau [P] BV berust op begunstigend beleid waarvan ten nadele van eiseres is afgeweken.

25. Eiseres heeft voorts andere beroepen genoemd waarbij volgens haar de aard van de werkzaamheden meebrengt dat ook na twee jaar nog sprake kan zijn van kosten van dubbele huisvesting. Eiseres noemt als voorbeeld onder meer een handelsreiziger, een stewardess en een trainer. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen slechts sprake kan zijn indien de met elkaar vergeleken gevallen gelijk zijn. Onder "gelijke gevallen" dienen te worden verstaan feitelijk en rechtens gelijke gevallen, dat wil zeggen gevallen met dezelfde feitelijke kenmerken waarop dezelfde wettelijke bepalingen van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van gevallen die feitelijk gelijk zijn aan de situatie van de werknemer van eiseres.

26. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 24 en 25 heeft overwogen, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

27. Met betrekking tot de correctie ter zake van de door eiseres verstrekte hotelbonnen, overweegt de rechtbank als volgt.

28. Ingevolge artikel 17a, eerste lid, letter c, van de Wet, zoals dat artikel luidde in 2009, behoren tot de vrije verstrekkingen onder meer verstrekkingen, in redelijkheid, ter zake van

een dienstjubileum, mits de verstrekkingen een in hoofdzaak ideële waarde hebben.

29. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verstrekkingen een in hoofdzaak ideële waarde, indien voor de werknemer die de verstrekking geniet de ideële waarde duidelijk belangrijker is dan de gebruikswaarde of de bij eventuele verkoop te verwachten opbrengst (geldswaarde). Deze beoordeling leent zich niet voor een uitsluitend cijfermatige benadering en een zekere marge is daarbij onvermijdelijk.

30. De rechtbank acht aannemelijk dat de hotelbon voor de werknemer aan wie de bon wordt verstrekt een belangrijke ideële waarde heeft. De hotelbon kan worden beschouwd als een blijk van waardering voor de betrokkenheid en loyaliteit van de werknemer. De hotelbonnen hebben echter ook een gebruikswaarde en een geldswaarde. De gebruikswaarde is daarin gelegen dat de werknemer gebruik kan maken van een overnachting in een bijzonder hotel zoals een kasteel. Eiseres heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat de werknemer zonder de hotelbon zelf niet zo snel een overnachting in een dergelijk hotel zou boeken. Voorts heeft eiseres onweersproken gesteld dat de uitreiking van de hotelbonnen publiekelijk is en dat de bonnen met goed fatsoen niet kunnen worden doorgegeven of verkocht vanwege de sociale controle. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat de werknemers de verkregen hotelbonnen plegen te gelde te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd dan ook aannemelijk gemaakt dat de ideële waarde voor de werknemer belangrijker is dan de gebruikswaarde of de geldswaarde. Hieruit volgt dat de verstrekking van de hotelbonnen niet tot het loon behoort. Op dit punt is het gelijk aan eiseres.

31. Aan eiseres is op de voet van art. 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een vergrijpboete opgelegd over de correctie met betrekking tot de onbelaste vergoedingen voor kosten van dubbele huisvesting. Ingevolge dit artikel kan verweerder aan de belastingplichtige een boete opleggen indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat belasting, welke op aangifte moet worden voldaan, niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald.

32. Het is aan verweerder om opzet of grove schuld aannemelijk te maken. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiseres redelijkerwijs had kunnen onderkennen dat niet meer dan twee jaar een onbelaste vergoeding voor kosten van dubbele huisvesting mocht worden verstrekt. De regelgeving is volgens verweerder duidelijk. Het is daarom aan grove schuld van eiseres te wijten dat een deel van de verschuldigde loonheffingen niet is betaald.

33. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat een deel van de verschuldigde loonheffingen niet is betaald. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt dat het geschil over de uitleg van artikel 15b, eerste lid, aanhef en letter i, van de Wet is voorgelegd aan het landelijk overleg loonheffingen. Nu er kennelijk binnen de Belastingdienst ook behoefte was aan intern overleg over de toepassing van even genoemd artikel, gaat de stelling van verweerder dat de regelgeving dermate duidelijk is dat deze geen andere uitkomst toelaat, niet op. Eiseres kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij redelijkerwijs had moeten onderkennen dat zij in 2009 aan de werknemer geen onbelaste vergoeding mocht verstrekken voor kosten van dubbele huisvesting.

34. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 30 en 33 heeft overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De naheffingsaanslag wordt verminderd tot het nageheven bedrag over de dubbele huisvestingskosten, te weten € 25.154.

Proceskosten

35. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft weliswaar verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar zij heeft op geen enkele wijze aangegeven welke kosten zij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het tegelijk met de uitnodiging voor de zitting aan eiseres toegezonden "formulier proceskosten" is niet retour gezonden of ter zitting overhandigd. Evenmin is gebleken dat eiseres voor het opstellen van het beroepschrift beroepsmatig rechtsbijstand heeft gehad. Voor een vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten is evenmin aanleiding nu verweerder voor die kosten reeds € 218 heeft toegekend.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag loonheffingen tot € 25.154;

- draagt verweerder op de in rekening gebrachte heffingsrente overeenkomstig te verminderen;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. T. van Rij, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature