Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Meervoudige kamer. Dansschool te Delft. Bouwvergunning eerste fase en vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening , alsmede Monumentenvergunning. Niet alleen betwijfelt de rechtbank ernstig of het bouwplan kan voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen en heeft het bouwplan een achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving van eisers tot gevolg, ook voorziet het niet in voldoende parkeergelegenheid. Beroepen grotendeels gegrond. Geen bestuurlijke lus. Zelf voorziend weigert de rechtbank de gevraagde bouwvergunning.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 1, meervoudige kamer

Reg.nrs.: AWB 10/5642 WRO, AWB 10/5830 BESLU, AWB 10/5911 WRO,

AWB 10/5932 WRO en AWB 10/5988 WRO

UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in de gedingen tussen

[A] en [B], wonende te [plaats], eisers sub 1,

gemachtigde mr. S.D. van Reenen,

en

[C], [D], [E], [F], [G],

[H] e.a.allen wonende te [plaats], eisers sub 2,

gemachtigde mr. C.J.A. Boere,

en

[I], [J], [K], [L], [M] en [N], allen wonende te [plaats], eisers sub 3,

gemachtigde mr. E.R. Koster,

en

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jowema Onderhoud B.V.,

[O], [P] en [Q], eisers sub 4,

gemachtigde mr. J.M. Smits,

en

[H] e.a.allen wonende te [plaats], eisers sub 5,

gemachtigde mr. C.J.A. Boere,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.

Derde partijen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dansschool [R] B.V., gevestigd te [plaats], en [R], wonende te [plaats], vergunninghouders.

I PROCESVERLOOP

Bouwvergunning en vrijstelling

Bij besluit van 6 november 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan Dansschool [R] B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van het voormalige techniekmuseum in een dansschool, restaurant en partycentrum op het perceel Ezelsveldlaan 61 te Delft (hierna: het bouwplan).

Bij besluit van 12 juli 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften van 31 maart 2010, de hiertegen door eisers sub 1, 3, 4 en 5 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit, met verbetering van de motivering, in stand gelaten.

Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 11 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 10/5642 WRO).

Tegen dit besluit hebben eisers sub 3 bij brief van 19 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 10/5911 WRO). De gronden zijn daarna aangevuld.

Tegen dit besluit hebben eisers sub 4 bij brief van 20 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 10/5932 WRO). De gronden zijn daarna aangevuld. Ook hebben eisers sub 4 enige stukken overgelegd.

Tegen dit besluit hebben eisers sub 5 bij brief van 20 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 10/5988 WRO). De gronden zijn daarna aangevuld. Ook hebben eisers sub 5 enige stukken overgelegd.

Monumentenvergunning

Bij besluit van 8 juli 2010, voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft verweerder aan [R] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 voor het wijzigen van het rijksmonument op het perceel Ezelsveldlaan 61 te Delft.

Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 bij brief van 17 augustus 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 10/5830 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.

Alle zaken

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.

De beroepen zijn op 31 maart 2011 ter zitting gevoegd behandeld.

Namens eisers sub 1 is verschenen [B], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen.

Eisers sub 2 en 5 [C], [D], [E], [F],

[G], [H] e.a. en [H] e.a.zijn verschenen, bijgestaan door mr. C.J.A. Boere, advocaat te Alphen aan den Rijn. Tevens is verschenen ir. A. Vreeswijk van AV Consulting B.V.

Namens eisers sub 3 zijn verschenen [I] en [J], bijgestaan door mr. E.R. Koster.

Namens eiser sub 4 is verschenen [O], bijgestaan door mr. J.M. Smits.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M. van den Berg, P. Zonneveld en D. Jellema.

Namens vergunninghouders zijn verschenen [R] (sr.) en [R] (jr.)

II OVERWEGINGEN

Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateren van 21 september 2007 zijn in dit geval nog de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Woningwet (Wow) van toepassing zoals deze vóór 1 juli 2008 luidden.

Bouwvergunning en vrijstelling

Het bouwplan voorziet in het veranderen van het voormalige techniekmuseum, dat is aangewezen als rijksmonument, in een dansschool, restaurant en partycentrum op het perceel Ezelsveldlaan 61 te Delft.

Eisers wonen in de directe nabijheid van het bouwplan. Zij vrezen een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van, met name, geluids-, parkeer- en verkeersoverlast die inherent is aan de activiteiten waarin het bouwplan voorziet. Voorts verwachten zij ernstige hinder van het terras dat onderdeel uitmaakt van het bouwplan.

Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Wow, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.

In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.

Ingevolge artikel 19, vierde lid, aanhef en onder b, van de WRO , kan, indien sprake is van een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33, eerste lid, na tien jaar is herzien, die vrijstelling slechts worden verleend als voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Zuidpoort" (hierna: het bestemmingsplan). Het betrokken perceel heeft de bestemming "Sociaal-Culturele doeleinden".

Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het bouwplan vervult immers geen sociaal-culturele functie als bedoeld in artikel 8 van de planvoorschriften. Gelet hierop heeft verweerder voor de door vergunninghouders gewenste functiewijziging vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.

Het bestemmingsplan is door de raad van Delft vastgesteld op 28 juni 2001. Het plan is op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.

Op 20 oktober 2009 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot het bouwplan afgegeven.

Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze vrijstellingsprocedure voldaan.

De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is.

Het bouwplan behelst het wijzigen van het gebruik van het voormalige techniekmuseum in een dansschool, restaurant en partycentrum. Daartoe worden enkele kozijnen van het gebouw gewijzigd en voorts uitsluitend inpandige bouwwerkzaamheden verricht. Ten slotte voorziet het bouwplan in het aanleggen van 13 parkeerplaatsen op het bijbehorende terrein op het perceel Ezelsveldlaan 61 te Delft.

Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een tamelijk geringe inbreuk op het geldende planologische regime. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat op grond van de bestemming "Sociaal-Culturele doeleinden" voorzieningen als een theater en een bioscoop mogelijk zijn, terwijl het bouwplan bovendien niet voorziet in een vergroting van het bebouwde oppervlak. Zo wordt de rookruimte in het entreegebied, en dus inpandig gerealiseerd.

De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is vervat in het "Ontwikkelingsplan Ezelsveldlaan 61 Dansschool, partycentrum en restaurant" van 28 augustus 2008 (hierna: het Ontwikkelingsplan). Daarin is ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is in het bestemmingsplan opgenomen dat voor goed functioneren van de Delftse binnenstad uitbreiding van de centrumfuncties in de binnenstad noodzakelijk is. Een van deze centrumfuncties is horeca. In het bestemmingsplan is opgenomen dat vormen van horeca die overdag weinig activiteiten ontplooien, buiten het winkelconcentratiegebied gehouden dienen te worden. Het bouwplan voorziet in horeca en danszalen die voornamelijk in de avonduren en in het weekend gebruikt zullen worden en daarmee passen binnen de beleidsintenties van het bestemmingsplan.

Uit het Ontwikkelingsplan blijkt dat verweerder de nota "Bedrijven en bestemmingsplannen 2003" (hierna: de nota) hanteert om te beoordelen of een bepaalde activiteit op een bepaalde locatie wordt toegestaan. In de nota is bepaald dat, in aanvulling op de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", ook de kwaliteit van de leefomgeving, die onder meer bepaald wordt door sociale veiligheid, groen, mobiliteit, levendigheid en economisch functioneren, wordt gezien als milieuaspect. Voorts is bepaald dat functies die in bestemmingsplannen een eigen bestemming hebben, ook in de nota niet onder het begrip bedrijven vallen. Het gaat daarbij onder andere om de activiteit horeca.

Het perceel Ezelsveldlaan 61 valt in de nota onder gebiedstype 'Binnenstad'. In dit type plangebied speelt de kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke rol. Activiteiten die vallen binnen categorie 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen zijn toegestaan. De maximale hinderafstand bedraagt dertig meter. Activiteiten die vallen binnen categorie 3.1 zijn onder voorwaarden toegestaan. Die voorwaarden zijn dat de bedrijvigheid aan de wijk gerelateerd is, of de toeristische functie wordt versterkt, of de (uitgaans)centrumfunctie van de stad wordt versterkt. Daarnaast moet aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden worden voldaan. Die houden in dat de activiteit die valt binnen categorie 3.1 niet meer milieuhinder in de zin van geluid, geur, stof en gevaar mag veroorzaken dan een activiteit die valt binnen categorie 2, hetgeen aan de hand van onderzoeksrapporten moet worden aangetoond, en dat de vrijstelling slechts mag worden verleend als de kwaliteit van de leefomgeving, gemeten aan de aspecten sociale veiligheid, groen, mobiliteit, levendigheid en economisch functioneren, niet nadelig wordt beïnvloed. Het gaat daarbij om een de facto niet-nadelige beïnvloeding van de kwaliteit van de leefomgeving. Bij de motivering van de vrijstelling moeten alle genoemde aspecten bij de afweging van belangen worden genoemd.

Het bedrijfstype 'partycentrum' staat niet in de Lijst van Bedrijfstypen. Verweerder heeft gekozen voor het wel voorkomende type 'discotheek', een activiteit die onder categorie 3.1 valt en volgens verweerder de best passende functiecategorie is.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan genoemde voorwaarden wordt voldaan, en de vrijstelling van het beleid kan worden verleend. Alle eisers bestrijden dat gemotiveerd.

Aan het standpunt van verweerder ligt ten grondslag de akoestische rapportage van Kupers en Niggebrugge B.V. (hierna: Kupers en Niggebrugge) van 20 maart 2009, in samenhang met de beoordeling daarvan door Sonus B.V. (hierna: Sonus) van 22 april 2009. Het rapport van Sonus van 25 augustus 2008 lag wel aan het besluit van 6 november 2009, maar niet aan het bestreden besluit ten grondslag.

Uit het rapport van Kupers en Niggebrugge van 20 maart 2009 is af te leiden dat een aantal akoestische voorzieningen getroffen moet worden om aan de geldende geluidsgrenswaarden te voldoen.

Sonus concludeert in haar rapport van 22 april 2009 dat met de voorgestelde constructies de door Kupers en Niggebrugge berekende maximaal toelaatbare geluidniveaus voor zaal 1 (99 dB(A) en 84 dB(A)) voor popmuziek respectievelijk housemuziek en voor zaal 2 (94 dB(A) en 84 dB(A)) voor popmuziek respectievelijk housemuziek, niet haalbaar zijn. Sonus acht daarom een bedrijfsvoering waarvan houseparty's deel uitmaken, niet mogelijk. Exploitatie van een dansschool en partycentrum voor de meer reguliere bruiloften en partijen, waarbij muziek minder prominent aanwezig is, is wel mogelijk. Sonus concludeert voorts dat realisering van de beoogde bedrijfsvoering in het restaurant een knelpunt oplevert, omdat het maximaal toelaatbare geluidniveau van 57 dB(A) als te laag moet worden aangemerkt.

Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit bepaald dat "de vrijstelling slechts strekt voor het gebruik ten behoeve van dansschool annex partycentrum en een restaurant en dat de exploitatie van een discotheek of daarmee gelijk te stellen activiteiten waarbij het ten gehore brengen van muziek een meer dan ondergeschikte rol speelt expliciet hieronder niet zijn begrepen".

Eisers, die stellen dat deze voorwaarde onbegrijpelijk is, hebben een contra-expertise overgelegd van AV Consulting B.V. (hierna: AV Consulting) van 14 maart 2011. AV Consulting bestrijdt gemotiveerd de rapporten van Kupers en Niggebrugge en Sonus.

Eisers betogen dat de inrichting na realisatie van het bouwplan niet zal kunnen voldoen aan de voorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het stellen van maatwerkvoorschriften, waarbij bepaald wordt welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht moeten worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen, biedt volgens eisers geen oplossing omdat de monumentale status van het gebouw aan de constructieve voorzieningen in de weg staat, en gedragsregels niet zullen worden nageleefd.

De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), bijvoorbeeld de uitspraken van

2 februari 2011, LJN BP2806 en van 2 maart 2011, LJN BP6315, de vraag of het bouwplan voldoet aan de krachtens het Activiteitenbesluit te stellen geluidsnormen dient te worden bezien in een procedure ingevolge de Wet milieubeheer. Thans kan slechts aan de orde zijn de vraag of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vrijstelling niet kan worden verleend, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen.

Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit had verweerder nog geen maatwerkvoorschriften vastgesteld, terwijl vast staat dat bouwkundige maatregelen moeten worden aangebracht teneinde het bouwplan in overeenstemming met het Activiteitenbesluit te brengen.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de inrichting aan de geluidswaarden als bedoeld in het Activiteitenbesluit kan voldoen, door te volstaan met de bouwkundige maatregelen waarin het bouwplan voorziet. De rechtbank betwijfelt ernstig of kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen en de vrijstelling dus wel verleend had kunnen worden.

Daartoe wordt overwogen dat uit het rapport van AV Consulting van 14 maart 2011 kan worden geconcludeerd dat het bouwplan, uitgaande van de richtafstanden genoemd in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zo is het niet mogelijk om afdoende geluidsisolatie aan te brengen aan de zalen om geluidshinder te voorkómen terwijl, gelet op de geluidsluwe binnenplaatsen aan de zijde van de Nieuwelaan, het stellen van maatwerkvoorschriften ter bescherming van het woon- en leefklimaat aldaar in de rede zou liggen. Het rapport van Kupers en Niggebrugge is volgens AV Consulting onbruikbaar wat betreft het aspect voorkómen van geluidshinder voor omwonenden, omdat is uitgegaan van een 5 dB(A) te hoge normstelling. Ook de wijze van berekening en de in het gebruikte rekenmodel ingevoerde gegevens leiden tot te gunstige rekenresultaten. Volgens AV Consulting bedragen de maximaal toelaatbare geluidsniveaus voor zaal 1 (93 dB(A) en 83 dB(A)) voor popmuziek respectievelijk housemuziek en voor zaal 2 (84 dB(A) en 87 dB(A)) voor popmuziek respectievelijk housemuziek. Hierdoor verwacht AV Consulting overschrijdingen van de geluidseisen met minimaal 21 dB(A) bij feesten met housemuziek en met 11 dB(A) bij feesten met popmuziek. Bij livemuziek en -optredens zullen de overschrijdingen naar verwachting nog 20 dB(A) hoger zijn. Het geluid, afkomstig van technische installaties zoals de koeling, afzuiging en de keuken is door Kupers en Niggebrugge niet onderzocht. Datzelfde geldt voor de piekgeluidseisen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit. Volgens AV Consulting kan het bouwplan ook wat al deze elementen betreft, niet voldoen aan de geluidseisen. Ten slotte is ook het menselijk stemgeluid niet berekend en beoordeeld. AV Consulting concludeert dat het bouwplan een dusdanige geluidshinder zal veroorzaken, dat sprake is van een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Verweerder heeft de bevindingen in dit rapport niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen in aanmerking nemend dat eisers gemotiveerd hebben betoogd dat de door hen gevreesde geluidsoverlast ook betrekking heeft op het stemgeluid van gasten die zich op het terras bevinden. Dat terras moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit , reden waarom dit stemgeluid bij de bepaling van de geluidsniveaus niet buiten beschouwing had mogen blijven.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of de activiteiten die samenhangen met de exploitatie van het partycentrum niet meer milieuhinder veroorzaken dan een activiteit die valt binnen categorie 2, beoordeeld naar de maatgevende milieuaspecten geluid en kwaliteit van de leefomgeving. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij de invloed die de activiteiten van vergunninghoudster op de leefomgeving van eisers hebben, bij de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder de beroepsgronden van eisers die betrekking hebben op hun leefomgeving, niet heeft weersproken.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bouwplan in zijn huidige vorm onmiskenbaar een achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving als bedoeld in de nota Bedrijven en bestemmingsplannen 2003 van eisers tot gevolg. Deze achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving is naar het oordeel van de rechtbank ook niet op te heffen door het stellen van (nadere) voorwaarden.

Eisers vrezen dat de parkeerdruk in de wijk zal toenemen. In dit verband hebben zij aangevoerd dat het bouwplan te weinig eigen parkeerplaatsen heeft en dat verweerder het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het bouwplan onjuist heeft berekend.

In het Ontwikkelingsplan is vermeld dat verweerder voor het bouwplan uitgaat van een bruto vloeroppervlak van 2.140 m2 als uitgangspunt voor de parkeerbehoefte. Daarvan is 660 m2 bestemd voor het restaurant/grand café en 1.480 m2 voor de dansschool/het partycentrum. Conform de gemeentelijke parkeernorm van 8 tot 10 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak voor het restaurant/grand café en de norm van 2 tot 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak voor de dansschool/het partycentrum, en rekening houdend met het aantal benodigde parkeerplaatsen per specifieke functie en de maximaal tegelijkertijd in gebruik zijnde ruimtes, zijn in totaal 92 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig en 18 parkeerplaatsen voor werknemers. De op 150 meter afstand van het bouwplan gelegen parkeergarage Zuidpoort heeft 894 parkeerplaatsen. In het Ontwikkelingsplan is aangegeven dat die over voldoende capaciteit beschikt, omdat de parkeergarage 24 uur per dag open is en er in de drukste maand van het jaar gemiddeld 275 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarmee wordt volgens verweerder afdoende voorzien in de nodige parkeerruimte voor het bouwplan.

Nu deze parkeergarage niet is gelegen op het eigen terrein van het bouwplan heeft verweerder ontheffing verleend krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening van de in artikel 2.5.30, eerste lid, neergelegde eis dat voor het parkeren ruimte is aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Verweerder heeft ook wat betreft het verlenen van ontheffing van de verplichting als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, beleid: de Nota Parkeren en stallen 2006. Daarin staat dat uitgegaan wordt van de richtlijnen van het CROW (publicatie 182 "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering 2003").

Eisers stellen dat voor de bepaling van de parkeerbehoefte op basis van de NEN-norm 2580 moet worden uitgegaan van een bruto vloeroppervlak van 3.117 m2, met als gevolg dat er 185 parkeerplaatsen nodig zijn voor bezoekers en 18 voor werknemers, in totaal derhalve 203. Daarnaast stellen eisers dat tramlijn 19, waarvan de halte zich op een loopafstand van 400 meter van het bouwplan bevindt, niet reeds in de nabije toekomst, maar eerst in 2015 in gebruik zal worden genomen, reden waarom verweerder ten onrechte in verband daarmee 10 procent van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft afgetrokken.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de ontheffing krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening niet in redelijkheid kunnen verlenen. Verweerder heeft bij het bepalen van de parkeerbehoefte een onjuiste norm aangelegd, door genoemde reductiefactor van 10 procent toe te passen. Ter zitting is immers gebleken dat genoemde tramhalte niet binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd. Bovendien acht de rechtbank de aanname van verweerder dat parkeergarage Zuidpoort het gehele tekort aan parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan zal kunnen opvullen, niet realistisch. Gelet op de (nagenoeg) volledige bezetting daarvan op zaterdagmiddagen tot 16.00 uur zal in ieder geval op die momenten onvoldoende capaciteit beschikbaar zijn om de bezoekers van het bouwplan op te vangen, terwijl juist dan het bouwplan een zeer grote parkeerbehoefte kent, gelet op de openingstijden van zowel het restaurant/grand café als de dansschool/het partycentrum.

Daarnaast vereist de Nota Parkeren en stallen 2006, ingeval van een ontheffing krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, dat de ontwikkelaar met de gemeente Delft een overeenkomst sluit waarin afspraken worden gemaakt over de invulling van het "tekort" aan parkeerplaatsen in het bouwplan. De parkeerovereenkomst moet zijn gesloten voordat de bouwverguning kan worden verleend. Een dergelijke parkeerovereenkomst is niet gesloten. Verweerder handelt, door de ontheffing niettemin te verlenen, in strijd met zijn beleid. Verweerder stelt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te hebben gemaakt, omdat door het sluiten van een parkeerovereenkomst tussen Parking Delft en Dansschool [R] B.V., waarbij het exclusieve gebruiksrecht op de benodigde parkeerplaatsen wordt gevestigd, die parkeerplaatsen aan het openbare gebruik zouden worden onttrokken, waarmee het doel van de nota, voorzien in voldoende parkeergelegenheid, op onevenredige wijze geweld zou worden aangedaan.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb is geen sprake, omdat verweerder bij het vaststellen van de Nota Parkeren en stallen 2006 heeft kunnen voorzien dat de consequentie van het stellen van de voorwaarde dat een zogenoemde parkeerovereenkomst is gesloten, zeker indien van een exclusief gebruiksrecht sprake zou moeten zijn, zal leiden tot het verminderen van het aantal voor openbaar gebruik beschikbare parkeerplaatsen.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bouwplan, in aanmerking nemend de tamelijk geringe inbreuk die het maakt op het geldende planologische regime, toch niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Niet alleen betwijfelt de rechtbank ernstig of het bouwplan kan voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen en heeft het bouwplan een achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving van eisers tot gevolg, ook voorziet het niet in voldoende parkeergelegenheid.

Gezien het vorenstaande heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling. De bouwvergunning moet daarom geweigerd worden.

Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:4 en 3:46 van de Awb .

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat ingeval van gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit het geschil finaal dient te worden beslecht. Daarbij betrekt de rechtbank dat zij van oordeel is dat het bouwplan onmiskenbaar zal leiden tot een achteruitgang van de kwaliteit van de leefomgeving. Dat betekent dat een zogenoemde bestuurlijke lus om inhoudelijke redenen geen zin heeft. Nu verweerder in dit geval nog maar één besluit kan nemen, namelijk het bezwaar van eisers gegrond verklaren en alsnog de bouwvergunning weigeren, voorziet de rechtbank zelf in de zaak door de bezwaren gegrond te verklaren, het besluit van 6 november 2009 te herroepen en de door Dansschool [R] B.V. gevraagde bouwvergunning te weigeren.

Verweerder wordt in de door eisers sub 1, 3, 4 en 5 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door de derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van bezwaarschriften, het verschijnen ter hoorzitting, het indienen van beroepschriften en het verschijnen ter zitting) 4 punten worden toegekend.

Verweerder wordt voorts in de door eisers sub 5 gemaakte overige proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van artikel 1, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het door ir. A. Vreeswijk van AV Consulting B.V. uitgebrachte deskundigenrapport en het bijwonen van de zitting een bedrag van € 2.030,75 (25 uur x € 81,23) wordt toegekend en waarbij met toepassing van artikel 1, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door ir. A. Vreeswijk van AV Consulting B.V. gemaakte reiskosten een bedrag van € 20,16 (54 kilometer x € 0,28) wordt toegekend.

De door eiserss sub 4 genoemde proceskosten, te weten het ingebracht deskundigenrapport van ir. A. Vreeswijk van AV Consulting B.V. en diens aanwezigheid ter zitting, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de deskundige door eisers sub 5 is ingeschakeld.

Monumentenvergunning

Eisers sub 2 hebben geen procesbelang bij de beoordeling van hun beroep, gericht tegen het besluit van 8 juli 2010, waarbij verweerder aan [R] een vergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 voor het wijzigen van het rijksmonument op het perceel Ezelsveldlaan 61 te Delft. Deze monumentenvergunning strekt er immers uitsluitend toe het bouwplan mogelijk te maken. Nu de rechtbank in het vorenstaande heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte vrijstelling heeft verleend, om welke reden de bouwvergunning geweigerd moet worden, kan het bouwplan niet worden gerealiseerd.

Het beroep van eisers sub 2 is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III BESLISSING

De rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep in de zaak met het registratienummer AWB 10/5830 BESLU

niet-ontvankelijk;

verklaart de beroepen in de zaken met de registratienummers AWB 10/5642 WRO, AWB 10/5911 WRO, AWB 10/5932 WRO en 10/5988 WRO gegrond;

vernietigt het besluit van 12 juli 2010;

herroept het besluit van 6 november 2009;

weigert de op 21 september 2007 aangevraagde bouwvergunning en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

bepaalt dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten, te weten € 150,-- door eisers sub 1, 4 en 5 en € 298,-- door eisers sub 3, vergoedt;

veroordeelt verweerder in de door elk van eisers sub 1, 3, 4 en 5 gemaakte proceskosten, te weten ieder tot een bedrag van € 1.748,--, welk bedrag aan eisers moet worden vergoed.

veroordeelt verweerder voorts in de door eisers sub 5 overig gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.050,91,--, welk bedrag aan eisers sub 5 moet worden vergoed.

Aldus vastgesteld door mr. G.P. Verbeek, mr. D. Aarts en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. R.F. van Aalst.

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature