Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Nu uit het onder 3.4 overwogene blijkt dat de beantwoording van de vraag of bij de ongewenstverklaring door verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingskader onlosmakelijk samenhangt met de beantwoording van de vraag of verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken, heeft eiser niettemin belang bij de beantwoording van deze laatste vraag, die alleen kan worden beantwoord in het beroep tegen de intrekking van die vergunning. Derhalve heeft eiser in deze omstandig¬heden wel degelijk een procesbelang, voor zover het beroep ziet op de intrekking van zijn verblijfs¬vergunning. Verweerder stelt dat eiser niet onder de materiële werkingssfeer van artikel 13 van Besluit 1 /80 valt. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze stelling in de eerste plaats verwezen naar het in onderdeel B11/3.3.2 van de Vreemdelingen¬circulaire 2000 neergelegde beleid. De rechtbank verwerpt dit betoog. Verweerder stelt weliswaar dat hij in voorkomend geval voor 1 december 1980 al gebruik maakte van zijn bevoegdheid om een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, maar heeft nagelaten dit standpunt, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de rechtbank, te onderbouwen met bijvoorbeeld afschriften van beschikkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder voor 1 december 1980 al met terugwerkende kracht verblijfsvergunningen introk en gaat er daarom van uit dat verweerder pas na voornoemde datum gebruik is gaan maken van de betreffende bevoegdheid. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat pas in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, 2005/39 van 3 augustus 2005 (Stcrt. 2005, 156) in de Vreemdelingencirculaire 2000 expliciet gesproken wordt over intrekking met terugwerkende kracht.

Hieruit volgt dat intrekking met terugwerkende kracht een nieuwe beperking is in de zin van de standstillbepaling. Het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, is dan ook gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 13 van Besluit 1 /80.

Uitspraak



RECHTBANK ’S GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer, meervoudig

Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr.: AWB 10/20921

V-nummer: […]

Inzake: […], eiser,

gemachtigde mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam,

tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,

gemachtigde mr. […].

I Procesverloop

1 Eiser is geboren op […] en heeft de Turkse nationaliteit. Bij brief van 24 juni 2009 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt eiser op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000), eerste lid, aanhef en onder b, ongewenst te verklaren. Bij besluit van 17 december 2009 is de verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij Nederlandse echtgenote […]” per 27 juli 2006 ingetrokken en is eiser ongewenst verklaard. Hiertegen heeft eiser op 6 januari 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

2 Op 11 juni 2010 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) bij de rechtbank beroep ingesteld.

3 Bij uitspraak van 5 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst in die zin dat het niet mogelijk is eiser uit te zetten totdat op het onderhavige beroep is beslist.

3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op

6 oktober 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen als tolk F. Aksac-Bekdemir.

4 Op 5 november 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 3 december 2010 heeft verweerder hierop gereageerd. Bij brief van 29 december 2010 heeft eiser gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank op 28 februari 2011 het onderzoek gesloten.

II Overwegingen

1.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en eerste streepje, van Besluit nr. 1 /80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit 1/80), voor zover hier van belang, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft; na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat.

1.2 Ingevolge artikel 6, tweede lid, van Besluit 1 /80 worden jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekten gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid, die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.

1.3 Ingevolge artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werk¬gelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onder¬ scheiden grondgebied legaal zijn (hierna: de standstillbepaling).

1.4 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van Besluit 1 /80, voor zover thans van belang, worden de bepalingen van Besluit 1/80 toegepast onder voorbehoud van beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde.

1.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van Besluit 1 /80 zijn de bepalingen van toepassing met ingang van 1 december 1980.

1.6 Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn 2004/38/EG) moeten de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeen¬stemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.

1.7 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

1.8 Ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Vw 2000 met uitzondering van onderdeel b.

1.9 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard, indien hij bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd.

1.10 Volgens het in onderdeel B11/3.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid (Vc 2000) heeft werkloosheid ten gevolge van detentie gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid tot gevolg dat in het kader van het associatierecht reeds opgebouwde rechten verloren gaan. In het geval van hervatting van werkzaamheden, wordt weer van voor af aan begonnen met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid en daarmee met de opbouw van rechten.

2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1 Eiser is bij besluit van 18 augustus 1981 ongewenst verklaard in verband met een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van 4 jaar gevangenisstraf door de rechtbank Amsterdam op 19 november 1980 ter zake van een drugsdelict. Eiser is na zijn detentie op 21 januari 1983 uitgezet naar Ankara. Bij besluit van 13 augustus 2003 is de ongewenstverklaring opgeheven.

2.2 In de periode van 1 maart 2004 tot 26 augustus 2006 heeft eiser bij verschillende werkgevers gewerkt, maar bij geen van deze werkgevers heeft eiser een aaneengesloten periode van één jaar gewerkt. In deze periode was eiser in bezit van een geldige vergunning tot verblijf met de aantekening dat geen tewerkstellingsvergunning vereist is.

2.3 Eiser is door het gerechtshof Amsterdam is bij uitspraak van 5 november 2007 onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden ter zake van drugsdelicten, gepleegd op 27 juli 2006.

2.4 Eiser heeft van 1 september 2008 tot 1 maart 2009 bij werkgever […] als inpakmedewerker gewerkt. Zijn arbeidsovereenkomst is vervolgens tot 1 maart 2010 verlengd. Tot 24 juni 2009 was eiser in bezit van een geldige vergunning tot verblijf met de aantekening dat geen tewerkstellingsvergunning vereist is.

3 De rechtbank oordeelt als volgt.

3.1 Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank is van oordeel, dat eiser naar Nederlands vreemdelingenrecht op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ongewenst verklaard kan worden. Naar Nederlands vreemdelingenrecht volstaat een strafrechtelijke veroordeling bij een onherroepelijk geworden vonnis wegens een misdrijf dat met een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd.

3.2 In geschil is of dit het juiste toetsingskader is en of in het bestreden besluit terecht niet is getoetst aan het communautaire openbare-ordecriterium, zoals bedoeld in artikel 14 van Besluit 1 /80. Immers, zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, thans het Hof van de Europese Unie (hierna: het Hof) in zijn arrest van 10 februari 2000 (zaak Nazli, C-340/97, LJN AG9026) heeft geoordeeld, moet ter bepaling van de draagwijdte van de in artikel 14, eerste lid, van Besluit 1 /80 opgenomen uitzondering op het gebied van de openbare orde, worden uitgegaan van de uitleg zoals die aan dezelfde uitzondering is gegeven op het gebied van het vrije verkeer van werknemers die gemeenschapsonderdaan zijn.

3.3 In zijn arrest heeft het Hof voorts overwogen dat de bescherming van artikel 14 van Besluit 1 /80 door een vreemdeling kan worden ingeroepen in het geval hij of zij een recht¬streeks bij dat besluit toegekend recht geniet. Derhalve dient beoordeeld te worden of eiser een rechtstreeks bij Besluit 1/80 toegekend recht geniet. Eiser stelt in dit kader dat hij rechtstreeks verblijfsrechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van Besluit 1 /80.

3.4 Voor beantwoording van de vraag of eiser rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, aanhef en eerste streepje, van Besluit 1 /80 is van belang of - zoals eiser stelt - intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 27 juli 2006 in strijd is met de standstillbepaling. Indien zou moeten worden geoordeeld dat op grond van de standstill¬bepaling intrekking niet met terugwerkende kracht mag plaatsvinden, brengt dit met zich dat eiser rechten heeft opgebouwd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en eerste streepje, van Besluit 1 /80. Immers, eiser heeft op het moment van het bekendmaken van het besluit waarbij de vergunning is ingetrokken, 17 december 2009, meer dan een jaar legale arbeid verricht bij zijn werkgever […].

3.5 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere neergelegd in haar uitspraak van 6 juli 2006 (LJN AY3849), heeft een vreemdeling bij zijn beroep tegen een besluit over de intrekking van een verblijfsvergunning, zolang hij ongewenst is verklaard, geen belang, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Nu uit het onder 3.4 overwogene blijkt dat de beantwoording van de vraag of bij de ongewenstverklaring door verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingskader onlosmakelijk samenhangt met de beantwoording van de vraag of verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken, heeft eiser niettemin belang bij de beantwoording van deze laatste vraag, die alleen kan worden beantwoord in het beroep tegen de intrekking van die vergunning. Derhalve heeft eiser in deze omstandig¬heden wel degelijk een procesbelang, voor zover het beroep ziet op de intrekking van zijn verblijfs¬vergunning.

3.6 Verweerder stelt dat eiser niet onder de materiële werkingssfeer van artikel 13 van Besluit 1 /80 valt.

3.6.1 Verweerder heeft ter onderbouwing van deze stelling in de eerste plaats verwezen naar het in onderdeel B11/3.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid.

De rechtbank verwerpt dit betoog. Zoals het Hof, onder meer in zijn arrest van 29 april 2010 (zaak Commissie-Nederland, C-92/07, LJN BM3843) heeft geoordeeld, is de toepasselijkheid van artikel 13 van Besluit 1 /80 niet afhankelijk van de voorwaarde dat de Turkse staatsburger voldoet aan de eisen van artikel 6, eerste lid, van dit besluit en dat de strekking van deze bepaling niet is beperkt tot Turkse migranten die betaalde arbeid verrichten. Deze twee bepalingen hebben betrekking op onderscheiden gevallen, aangezien artikel 6 van Besluit 1 /80 de voorwaarden regelt voor het verrichten van arbeid, terwijl artikel 13 van Besluit 1 /80 betrekking heeft op nationale maatregelen inzake de toegang tot de arbeidsmarkt. Hieruit kan worden afgeleid dat artikel 13 van Besluit 1 /80 niet is bedoeld om reeds in de arbeidsmarkt van een lidstaat geïntegreerde Turkse staatsburgers te beschermen, maar juist van toepassing is op Turkse staatsburgers die nog niet in aanmerking komen voor de rechten op het gebied van arbeid en, in samenhang daarmee, van verblijf uit hoofde van artikel 6, eerste lid, van dit besluit, aldus het Hof. Het Hof heeft in dit arrest voorts overwogen dat artikel 13 van Besluit 1 /80, voor zover thans van belang, betrekking heeft op Turkse staatsburgers die gebruik hebben gemaakt van het door de bevoegde autoriteiten verleende recht om arbeid te verrichten of daartoe voornemens zijn.

De rechtbank stelt vast dat eiser Turks staatsburger is en dat hij tijdens en na zijn detentie legale arbeid heeft verricht bij […]. Eiser valt dus, gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van het Hof, binnen de materiële werkingssfeer van artikel 13 van Besluit 1/80. De stelling van verweerder dat eiser de verblijfsrechten die hij heeft opgebouwd v óór zijn detentie als gevolg van die detentie heeft verloren, kan derhalve onbesproken blijven.

3.6.2 Voorts heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser niet onder de materiële werkings¬sfeer van artikel 13 van Besluit 1 /80 valt, verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010 (LJN BM2261). De onderhavige zaak verschilt echter van de zaak waarnaar verweerder verwijst, omdat in de onderhavige zaak de ingangsdatum van de intrekking van de verblijfsvergunning niet in rechte vaststaat. Hieruit volgt dat niet vaststaat of eiser zich ten tijde van de ongewenstverklaring niet meer legaal op het Nederlandse grondgebied bevond. Die vraag dient nu juist te worden beantwoord in dit geding.

3.6.3 Uit het voorgaande volgt dat eiser onder de materiële werkingssfeer van Besluit 1/80 valt.

3.7 Zoals het Hof onder meer in zijn arrest van 20 september 2007 (zaak Tum en Dari, C-16/05, LJN BB8030) heeft geoordeeld, dienen onder nieuwe beperkingen in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol , alle nieuwe maatregelen te worden verstaan die tot doel of tot gevolg hebben dat de vestiging van Turkse staatsburgers in een lidstaat wordt onderworpen aan restrictievere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit de regels die op de datum van inwerkingtreding van het aanvullend Protocol van 23 november 1970 behorend bij de Associatieovereenkomst voor de betrokken lidstaat golden. Daarbij wordt benadrukt dat geen enkele nieuwe belemmering mag worden ingevoerd. De rechtbank leidt hieruit af dat nieuwe beperkingen ook in beleidsregels of de uitvoerings¬praktijk kunnen zijn gelegen. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 (LJN BN9181).

In het arrest van het Hof van 21 oktober 2003 (zaken Abatay en Sahin, C-317/01 en C-369/01, LJN AM2833), is in de rechtsoverwegingen 69 en 70 geoordeeld dat aan de standstillbepaling in artikel 13 van Besluit 1 /80 dezelfde betekenis moet worden gehecht als aan de standstillbepaling in artikel 41, eerste lid, van het aanvullend Protocol van 23 november 1970 behorend bij de Associatieovereenkomst.

Uit deze jurisprudentie leidt de rechtbank af dat indien komt vast te staan dat eerst na inwerkingtreding van Besluit 1/80 het beleid of de uitvoeringspraktijk is ontstaan dat een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht mag worden ingetrokken, dit een verslechtering betekent ten opzichte van de situatie op 1 december 1980 en dat het intrekken van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht een beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1 /80 inhoudt.

3.8 De rechtbank heeft bij brief van 5 november 2010 verweerder de volgende vraag gesteld:

“Bestond, ten tijde van de inwerkingtreding van associatiebesluit 1/80 op 1 december 1980, het nationale Nederlands beleid of de nationale Nederlandse uitvoeringspraktijk dat een verblijfsvergunning, die werd ingetrokken omdat de vreemdeling wegens het plegen van strafbare feiten een gevaar vormde voor de openbare orde, werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het strafbare feit?”

3.9 Bij brief van 3 december 2010 heeft verweerder onder meer het volgende geantwoord:

“Uit artikel 12 van de Vreemdelingenwet 1965 blijkt dat verweerder een intrekkingsbevoegdheid heeft, onder meer ten aanzien van een vreemdeling die een inbreuk heeft gemaakt op de openbare rust of openbare orde, dan wel een gevaar vormt voor de nationale veiligheid (sub c van het artikel). Verder blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Vreemdelingenwet [2000] dat van de bevoegdheid tot intrekking in beginsel altijd gebruik zal worden gemaakt, tenzij een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een wettelijk voorschrift of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 – 2000, 26732, nr. 7, pagina 27). Intrekking met terugwerkende kracht was, gelet op de in de Vreemdelingenwet 1965 geformuleerde vrije intrekkingsbevoegdheid, dan ook reeds mogelijk vóór 1 december 1980. Hier werd ook door verweerder in ieder geval sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 1965 in voorkomend geval gebruik van gemaakt. Het intrekken met terugwerkende kracht is ook in vaste nationale jurisprudentie door de jaren heen geaccordeerd.”

3.10 Verweerder stelt weliswaar dat hij in voorkomend geval voor 1 december 1980 al gebruik maakte van zijn bevoegdheid om een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, maar heeft nagelaten dit standpunt, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de recht¬bank, te onderbouwen met bijvoorbeeld afschriften van beschikkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder voor 1 december 1980 al met terugwerkende kracht verblijfsvergunningen introk en gaat er daarom van uit dat verweerder pas na voornoemde datum gebruik is gaan maken van de betreffende bevoegdheid. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat pas in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, 2005/39 van 3 augustus 2005 (Stcrt. 2005, 156) in de Vreemdelingencirculaire 2000 expliciet gesproken wordt over intrekking met terug¬werkende kracht.

Hieruit volgt dat intrekking met terugwerkende kracht een nieuwe beperking is in de zin van de standstillbepaling. Het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfs¬vergunning, is dan ook gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 13 van Besluit 1 /80.

3.11 Nu verweerder niet met terugwerkende kracht de verblijfs¬vergunning kon intrekken, vloeit hieruit voort dat eiser tot aan het moment van intrekking rechtmatig verblijf had en, nu hij op dat moment meer dan een jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt, rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit 1 /80, zodat hij onder het toepassingsbereik van artikel 14 van Besluit 1 /80 valt. Ten onrechte is, zowel in het kader van de intrekking van de verblijfs¬vergunning als in het kader van de ongewenst¬verklaring, niet getoetst aan het communautaire openbare-ordecriterium, zoals bedoeld in artikel 14 van Besluit 1 /80. Het bestreden besluit is dan ook tevens in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht . In een nieuw te nemen besluit over de intrekking van de verblijfs¬vergunning en de ongewenst¬verklaring zal verweerder zich moeten uitlaten over de vraag of sprake is van persoonlijk gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.

3.12 Eisers betoog dat het bestreden besluit tevens strijdig is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) behoeft thans geen bespreking.

3.13 Het beroep is gegrond.

3.14 Nu de op 5 augustus 2010 getroffen voorlopige voorziening komt te vervallen, ziet de rechtbank aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid van de Awb een voorlopige voorziening te treffen zoals hieronder is aangegeven.

3.15 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de brief van eiser van 29 december 2010, met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1).

III Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

4 treft de voorlopige voorziening dat uitzetting van eiser achterwege dient te blijven tot en met vier weken na de bekendmaking van verweerders nieuwe beslissing;

5 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50;

6 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt.

Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, mr. J. de Gans en mr. J. van den Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 26 mei 2011.

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature