U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank acht zich bevoegd het verzoek te behandelen op grond van artikel 3 IVO. Verzoekers wonen en werken in Nederland en alle schuldeisers zijn in mei 2009 op de hoogte gebracht van een verhuizing uit Duitsland. Afwijzing toepassing schuldsanering. Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald gelaten.

Zie ook LJ-nummer: BN9604

Uitspraak



rekestnummer: 357659/FT-RK 10.189 en 357662/FT-RK 10.191

nummer verklaring: VOS0150900172 en VOS0150900172

uitspraakdatum: 21 september 2010

RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE

sector civiel recht - enkelvoudige kamer

[verzoekster]

en

[verzoeker]

beiden wonende [woonadres]

[postcode & woonplaats],

verzoekers,

hebben op 22 januari 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tevens hebben zij gevraagd om een bevel op voet van artikel 287a, 1e lid, van de Faillissementswet aan schuldeisers. Laatstgenoemd verzoek is op 10 juni 2010 afgewezen. De beslissing van 10 juni 2010 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

1. Procesverloop

Het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 29 april 2010 en op 17 september 2010 mondeling behandeld. Voorafgaand aan de tweede mondelinge behandeling heeft verzoeker bij brief van 24 augustus 2010 met 24 bijlagen de rechtbank van een schriftelijke toelichting en stukken voorzien. Op 17 september 2010 is verzoeker verschenen en gehoord. Verzoekster is niet verschenen, hoewel zij daartoe behoorlijk is opgeroepen. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat verzoekster moest werken en het bovendien voor haar emotioneel belastend is om ter zitting te verschijnen. Voorts is op 17 september 2010 verschenen de heer D. Postmus, schuldhulpverlener bij Plangroep Voorschoten. Ter zitting heeft verzoeker nog enige stukken met betrekking tot beslagen overgelegd. Verzoeker heeft per fax van 10 september 2010 via de heer Postmus van Plangroep enige nadere gegevens verstrekt. De uitspraak was aanvankelijk bepaald op 14 september 2010 en nadien op heden.

2. Achtergrond van de schulden

Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard blijkt het volgende. Volgens de 285-verklaring hebben verzoekers een schuldenlast van € 1.277.960. De schuld aan de Berliner Bank van € 77.117 staat volgens verzoekers twee maal op de lijst (als nummer 3 en nummer 11), dus dit bedrag moet waarschijnlijk één maal op de totale schuld in mindering worden gebracht. Daarna hebben verzoekers nog enkele wijzigingen ten opzichte van de ingediende schuldenlijst gemeld, maar geen nieuwe lijst overhandigd, zodat niet exact duidelijk van welke schuldenlast moet worden uitgegaan.

Verzoekers zijn eind jaren '90 naar Duitsland verhuisd. Verzoeker heeft voor een Nederlandse aannemer in Berlijn in de bouw gewerkt. Toen duidelijk werd dat zijn werkgever zich zou gaan terugtrekken uit de Duitse bouw, is verzoeker, gebruikmakend van subsidiemogelijkheden, begonnen om onroerend goed aan te schaffen en te verhuren, naar eigen zeggen om daarmee een toekomst voor zichzelf op te bouwen. Verzoekers hebben in de periode 1996 tot en met 2002 verschillende panden aangeschaft in Duitsland om deze vervolgens te verhuren. Eén pand was bestemd voor eigen bewoning en één pand heeft verzoekster echtgenote geërfd. Een deel van deze panden is aangeschaft samen met de zakenpartner van verzoekers, de heer [X.], met wie een samenwerkingsverband bestond onder naam '[Y.] GbR'. Deze onderneming was niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel maar is wel opgericht bij een notaris, zo heeft verzoeker desgevraagd verklaard. Verzoekers hebben nooit met deze Gesellschaft bürgerlichen Rechts belastingaangifte gedaan, maar altijd persoonlijk. Het Gesellschaft maakte dan de stukken in orde en verzoekers gebruikten deze stukken voor hun persoonlijke aangiften.

In januari 1996 hebben verzoekers een eerste appartement aan de [straat 1] in Berlijn gekocht. De Berliner Bank heeft daarvoor een bedrag € 91.521 gefinancierd. Het appartement is in mei 2006 gerechtelijk verkocht en dat heeft een restschuld van € 77.117 opgeleverd (nummer 3, maar ook nummer 11 op de schuldenlijst). De Berliner Bank is akkoord gegaan met de door verzoekers aangeboden minnelijke regeling.

In december 1996 hebben verzoekers een tweede appartement in Berlijn, [straat 2], gekocht dat is gefinancierd door de Deutsche bank. Het is niet duidelijk geworden welk bedrag daarmee was gemoeid. Het appartement is in oktober 2009 gerechtelijk verkocht. Volgens de 285-verklaring resteert in verband hiermee een schuld van € 46.072 (nummer 4 op de schuldenlijst), maar volgens verzoeker klopte de eindafrekening niet en is de schuld volgens de bank thans € 19.991. De Deutsche Bank is niet akkoord gegaan met de door verzoekers aangeboden minnelijke regeling.

Eind 1998 hebben verzoekers een woning aan de [straat 3] in Berlijn gekocht met financiering van een bedrag van € 260.000 door Hypo Real Estate. In deze woning hebben verzoekers zelf gewoond. De woning is door verzoekers met instemming van de bank onderhands verkocht in augustus 2006 en dat heeft volgens verzoeker een restschuld van € 41.346 opgeleverd. Omdat het de rechtbank ter terechtzitting niet duidelijk kon worden gemaakt hoe deze schuld was verwerkt in de door verzoeker ingediende schuldenlijst, heeft verzoeker de gelegenheid gekregen dit na de zitting alsnog schriftelijk toe te lichten. Verzoeker heeft per fax van 10 september 2010 via de heer Postmus van Plangroep enige nadere gegevens verstrekt. De rechtbank kan uit die gegevens niet het antwoord op de vraag herleiden.

In 1998 hebben verzoekers met [X.] een pand aan de [straat 4] in Eberwalde gekocht. In dit pand bevonden zich tien woningen. Die pand is door de Sparkasse gefinancierd en is in januari 2009 gerechtelijk geveild.

In 2000 hebben verzoekers met [X.] een pand aan de [straat 5] in Eberswalde gekocht, waarin zich 6 woningen bevonden. Dit pand is ook door de Sparkasse gefinancierd en is in maart 2008 gerechtelijk geveild.

In 2003 is door verzoekers zelf een pand aan de [straat 6] gekocht met financiering van ook weer de Sparkasse. In dat pand was een zorginstelling gevestigd. Het pand is geveild in juni 2008.

De totale hypotheekschuld aan de Sparkasse was € 1.109.199. Thans bestaat een restschuld van € 519.145 (nummer 2 op de schuldenlijst). De Sparkasse is akkoord gegaan met de door verzoekers aangeboden minnelijke regeling.

In 2001/2002 hebben verzoekers en [X.] met financiering van een bedrag van € 120.000 door Wüstenrot Bank een pand gekocht aan de [straat 7] in Lichtenfelde, in een plaats in de nabijheid van Eberswalde. Dit pand was een woonhuis met opslagruimte. Het pand is onderhands verkocht en dat heeft een restschuld van € 41.291,- opgeleverd. Ook voor deze schuld geldt dat het de rechtbank ter terechtzitting niet duidelijk kon worden gemaakt hoe de schuld was verwerkt in de door verzoeker ingediende schuldenlijst, dat verzoeker de gelegenheid heeft gekregen dit na de zitting alsnog schriftelijk toe te lichten maar dat de fax met bijlagen van 10 september 2010 niet de gewenste duidelijkheid heeft verschaft.

Dan was er nog een pand aan de [straat 8] in Eberswalde dat verzoeker volgens zijn verklaring samen met [X.] in 2002 heeft aangeschaft en dat was pand gefinancierd door de Berliner Volksbank. In dat pand bevonden zich 8 appartementen. Hypotheekschuld was € 364.000. Dit pand is met verlies geveild in december 2007 en dat heeft geresulteerd in een restschuld van € 282.116. Dit bedrag wordt geïncasseerd door Euler Hermes (nummer 5 op de schuldenlijst). De Berliner Volksbank is niet akkoord gegaan met de door verzoekers aangeboden minnelijke regeling.

Verzoekster heeft op enig moment samen met haar broer een pand aan de [straat 9] (plaats bij de rechtbank onbekend) van haar vader geërfd. Dit pand is met verlies verkocht en dat heeft geresulteerd in een restschuld van € 34.947 die voor de bank wordt geïncasseerd door Bad Homburg Inkasso (nummer 6 op de schuldenlijst). Deze schuldeiser is niet akkoord gegaan met de door verzoekers aangeboden minnelijke regeling. Overigens geldt voor dit pand dat verzoekers de rechtbank niet actief hebben geïnformeerd over het bestaan ervan. Het pand ontbreekt in de toelichting van 24 augustus 2010. De rechtbank kwam de straatnaam tegen in bijlage 5 bij de brief van 24 augustus 2010 en heeft toen op vragen enige antwoorden ontvangen van verzoeker.

Verzoeker heeft verklaard dat in 2004 financiële problemen ontstonden door leegstand en doordat verschillende huurders niet of, vanwege klachten over de staat van de panden, niet volledig aan hun huurverplichting voldeden. In 2004 konden verzoekers deze financiële problemen nog met eigen middelen overbruggen. In 2005 lukt dat niet meer. Verzoekers hebben vervolgens twee van hun panden onderhands verkocht, de [straat 3] en de [straat 7]. De andere panden zijn gerechtelijk geveild, waarvan de laatste in 2008/2009.

Over de periode tussen 2005/2006 en 2008/2009 heeft verzoeker verklaard dat zij bij banken zijn geweest om te kijken wat de mogelijkheden er waren om de schade te beperken. Verzoeker heeft tevens verklaard dat niet alle panden onderhands zijn verkocht doordat zij te laat hebben gehandeld, de markt slecht was en zij de medewerking van hun zakenpartner [X.] daarvoor nodig hadden. Ook zijn in 2006 de panden door de bank in beslag genomen en hebben de banken beslag gelegd op de huurinkomsten. Ter zitting heeft verzoeker daarover verklaard dat hij er later achter is gekomen dat de banken er niet toe gerechtigd waren huuropbrengsten te incasseren. Later, bij brief van 10 september 2010, heeft verzoeker geschreven dat na inbeslagname van de panden door één van de gerechten een bewindvoerder was aangesteld. "Wij hadden zodoende niet meer het beheer over de panden en dus ook niet over de huurinkomsten," aldus verzoekers brief.

Over het jaar 2004 heeft verzoeker getoond een jaarafrekening met betrekking tot de [straat 4] van Die GmbH die een beperkt verlies laat zien en een jaarafsluiting 2004 met betrekking tot de [straat 5] van WHG Eberswalde die een kleine winst laat zien. Over administratie vanaf 2005 beschikken verzoekers niet, zo heeft verzoeker verklaard. De stukken over 2005 zijn in het bezit van hun zakenpartner. In de jaren daarna voerde de banken het beheer. Hierdoor zijn er in die jaren geen belastingaangifte gedaan en is de schuld aan het Finanzamt Eberswalde van € 11.281 (nummer 9 op de lijst) tot stand gekomen op basis van een schatting. Deze schuldeiser is akkoord gegaan met de aangeboden minnelijk regeling. De schuld aan Finanzamt Berlin van € 42.160 (nummer 18 op de schuldenlijst) omvat vennootschapsbelasting over de periode dat verzoeker als zelfstandige in Berlijn in de bouw werkte en daarvan niet op juiste wijze aangifte had gedaan en is voorts een terugvordering van de subsidie die verzoekers hebben ontvangen voor een pand in Eberswalde. Deze subsidie wordt teruggevorderd omdat het Finanzamt meent dat het bewijs wat aangeleverd moest worden niet juist was. Verzoeker heeft ter terechtzitting aangegeven het niet eens te zijn met deze vordering. Wat hem betreft zou deze vordering ongeveer € 30.000 moeten bedragen. Ook dit Finanzambt is akkoord gegaan met de aangeboden minnelijk regeling. Het Verwaltungsgericht Frankfurt vordert een bedrag van € 14.565 aan verstrekte subsidies terug.

Niet geheel duidelijk is geworden de achtergrond van schuld nummer 7, Deutscher Incasso Dienst, ten bedrage van € 37.916 en van schuld nummer 8, EOS Mercator, ten bedrage van € 49.304. Op enige verhoudingsgewijs kleinere vorderingen - Bundesagentuur fur arbeit (nr 13, € 6.290), Finanzambt fur Korperschaften III (nr 17, € 9.386), Gemeinde Schorfheide (nr 21, € 4.499), Land Brandenburg (nr 24, € 6.826), Stadtwerke Eberwalde GmbH (nr 37, € 2.829) en ook Volkswagen Leasing (nr 34 van € 8.898) - is geen toelichting gevraagd of gekregen.

Verzoeker is samen met verzoekers zoon in de zomer van 2005 vanuit Duitsland naar Nederland verhuisd. Zij zijn aanvankelijk bij verzoekers ouders gaan wonen. Verzoekster is samen met hun dochter in 2006 naar Nederland verhuisd. Het gezin is toen gaan wonen op het huidige adres. Verzoeker heeft verklaard dat zij een aantal van hun schuldeisers hebben ingelicht over hun verhuizing naar Nederland. Een aantal schuldeisers hebben contact gezocht met verzoekers na de verhuizing. Nadat verzoekers zich hebben aangemeld bij de schuldhulpverlening, heeft Plangroep op 19 mei 2009 alle schuldeisers aangeschreven in verband met een saldo opvraag en vervolgens met een voorstel voor de minnelijke regeling.

3. De beoordeling

3.1. Bevoegdheid

Voordat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling inhoudelijk kan worden behandeld dient de rechtbank te beslissen of zij bevoegd is. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 3 lid 1 Insolventieverordening (hierna IVO) de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, bevoegd zijn de insolventieprocedure te openen. In considerans 13 van deze verordening is aangegeven wat onder het 'centrum van voornaamste belangen' dient te worden verstaan: "het 'centrum van de voornaamste belangen' dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden kenbaar is". In het vonnis van 10 juni 2010 heeft de rechtbank bepaald dat verzoekers in de gelegenheid worden gesteld om aan de hand van stukken aan te tonen dat zij in Nederland het beheer over hun belangen voeren en dat die plaats als zodanig kenbaar is voor derden.

Uit de omstandigheden dat verzoekers sinds 2006 met hun gezin in Nederland wonen, hier beiden werken en zij geen economische activiteiten meer lijken te ontplooien in Duitsland leidt de rechtbank af dat verzoekers in Nederland het beheer over hun belangen zijn gaan voeren. Uit de stukken van verzoekers en hetgeen ter terechtzitting is verklaard blijkt dat verzoekers aanvankelijk aan veel Duitse schuldeisers niet kenbaar hebben gemaakt dat zij het beheer over hun belangen van Duitsland naar Nederland hadden verplaatst. Uit de overlegde correspondentie blijkt bijvoorbeeld dat een groot aantal schuldeisers geen contact heeft gehad met verzoekers op hun Nederlandse adres. Verzoeker heeft ook erkend dat schuldeisers niet van de verhuizing op de hoogte zijn gebracht. In Nederland zijn verzoekers echter gestart met een minnelijk traject en dat heeft ertoe geleid dat Plangroep op 19 mei 2009 schriftelijk bij de schuldeisers een saldo opvraag heeft gedaan. Op die manier zijn de schuldeisers op de hoogte gesteld van de plaats waar verzoekers het beheer over hun belangen voeren en is ook aan het kenbaarheidsvereiste voldaan. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te behandelen

3.2. te goeder trouw

Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoekers ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoekers dienen te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekers een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekers wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties van hun zijde om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke. Het is aan verzoekers om de goede trouw aannemelijk te maken.

Ten aanzien van de aard en de omvang van de vorderingen en het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan wordt het volgende overwogen. De grootste schulden van verzoekers, namelijk de schulden aan banken, van verzoekers zijn ontstaan in de periode 1996 tot en met 2002 en hebben geleid tot restschulden in de periode van 2006 tot en met 2009. Verzoekers hebben in 7 jaar tijd 9 panden aangeschaft, waaronder een aantal panden die waren onderverdeeld in meerdere appartementen. Deze panden zijn bij ten minste 6 verschillende banken gefinancierd, waaronder de Berliner Bank, de Deutsche Bank, Sparkasse Barnim, Berliner Volksbank, Wüstenrot Bank en Hypo Real Estate. Dit alles heeft geleid tot een zeer forse schuldenlast van ruim 1,2 miljoen euro, niet alleen aan banken, maar ook aan Duitse belastingdiensten en andere overheidsinstellingen, waaronder subsidieverstrekkers. Het lijkt erop de diverse Duitse overheidsinstanties verzoekers verwijten dat zijn niet altijd volgens de geldende regels hebben gehandeld.

Van het ontstaan van deze schulden kan verzoekers een verwijt worden gemaakt. Verzoekers hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat aan deze, voor particulieren toch grootschalige, economische activiteiten, een gedegen plan ten grondslag heeft gelegen. Op de vraag of leegstand niet één van de problemen is waarmee een verhuurder te maken krijgt, heeft verzoeker bijvoorbeeld slechts geantwoord dat hij wel fouten heeft gemaakt. En op de vraag waarom toch bij zoveel verschillende banken werd gebankierd heeft verzoeker eerst geantwoord dat zij bij sommige banken zijn weggestuurd en later dat daar niets achter stak. Als verzoeker inderdaad bij banken zijn weggestuurd had dat een signaal moeten zijn dat onverantwoorde risico's namen. Als erg niets achter stak, dan lijkt het gevolg wel te zijn geweest dat geen van de banken nog het overzicht had.

Ook van het ontbetaald laten van de schulden in de afgelopen 5 jaar kan verzoekers een verwijt worden gemaakt. In de afgelopen 5 jaar is op geen van de schulden iets afgelost uit inkomen uit arbeid, behalve aan de Sparkasse die beslag heeft gelegd. Verzoekers hebben zich niet actief ingespannen om schulden te voldoen. Niet is gebleken dat verzoekers verhaal door schuldeisers hebben gefrustreerd, maar zij hebben ook nauwelijks pogingen gedaan om de schade te beperken. Slechts twee panden zijn onderhands verkocht. Voor de overige 7 panden hebben verzoekers het laten aankomen op de omslachtige procedure van gerechtelijke veiling, terwijl zij zelf, zonder achterlating van hun adres, naar Nederland zijn vertrokken. Sommige restschulden zijn, in verhouding tot de aanvangsschuld, daardoor bijzonder fors. Verzoekers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij al het mogelijk in het werk hebben gesteld om de schulden te beperken.

Daarbij komt dat de inzage die verzoekers hebben verstrekt in hun financiën in de relevante jaren nog altijd summier is, hoewel de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak daarvoor heeft aangehouden. Er zijn gegevens over twee - grote - panden in 2004. Over de andere panden en de andere jaren is niets ter beschikking gesteld. Over het uitgavenpatroon van verzoekers privé is niets bekend. Sommige gegevens, zoals het bestaan van een Gesellschaft met [X.] en het erven van een pand door verzoekster en haar broer, zijn uit uitsluitend bekend geworden door gerichte vragen. Sommige vragen over de schulden op de lijst zijn nog altijd niet beantwoord. Verzoekers zijn voorts niet goed in staat om aan te geven of de banken in de periode vanaf 2006 juist hebben gehandeld. Of er verstandig financieel beheer is gevoerd blijkt uit dit alles niet en voor het aannemelijk maken van goede trouw is het onvoldoende.

Tot slot wordt nog overwogen dat de brief van 24 augustus 2010 met bijlagen wel door verzoeker, maar niet door verzoekster is ondertekend en dat verzoekster op 17 september 2010 niet ter terechtzitting is verschenen, volgens verzoeker onder meer omdat dit emotioneel belastend voor haar is. Dat leidt ertoe dat de rechtbank enige zorgen heeft of verzoekster bereid en in staat is om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. De rechtbank heeft met verzoekster in ieder geval niet de verplichtingen uit de regeling kunnen bespreken. Daarbij komt dat verzoekers een sterke voorkeur hadden voor de inmiddels afgewezen dwangregeling, vanwege al hetgeen komt kijken bij een wettelijke schuldsaneringsregeling. Ook dat roept de vraag op of zij voldoende gemotiveerd zijn voor de regeling.

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:

- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:

[verzoekster]

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats], DUITSLAND,

en

[verzoeker]

geboren op [geboortedatum 1959 te [geboorteplaats], NEDERLAND,

beiden wonende te [woonadres]

[postcode & woonplaats].

Gewezen door mr. F.A.M. Veraart, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010 in tegenwoordigheid van S.W.H. Bootsma, griffier.

De griffier is buiten staat

mede te ondertekenen

De verzoekers hebben gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature