Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft informatie uit de computersystemen van de politie doorgegeven aan de consul van de Marokkaanse ambassade in Nederland, terwijl hem in ruil hiervoor beloften in het vooruitzicht waren gesteld. Hij heeft hierdoor gehandeld in strijd met zijn plicht als ambtenaar en in strijd met zijn geheimhoudingsplicht. Gelet op de ernst van het feit is dient verdachte een onvoorwaardelijke straf te ondergaan. Een gevangenisstraf is in dit geval een te zware strafsoort. Het opleggen van een werkstraf is passend. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf van de maximale duur. Naar het oordeel van de rechtbank doet een lagere werkstraf onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van 240 uur.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/754177-08

Datum uitspraak: 8 september 2010

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,

adres: [adres].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 april 2010 en 25 augustus 2010.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.D. Harderwijk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. van Riet, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair

hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 februari 2006 tot en met 10 maart 2008 te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als ambtenaar, te weten als informatierechercheur van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, in elk geval enige ambtelijke functie,

een gift en/of belofte en/of een dienst heeft aangenomen,

wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan en/of verleend en/of aangeboden werd, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen,

immers heeft hij, verdachte

-de antecedenten en/of het adres van [A] verstrekt; en/of

-de na(a)m(en) van de bewoner(s) van het adres [adres X]; en/of

-de antecedenten van [B] en/of de KVK-gegevens en/of een (kopie van een) foto van de slagerij van [B]; en/of

-de KvK-gegevens van [C]

afkomstig uit het/de registratiesyste(e)m(en) HKS en/of NSIS en/of Kamer van Koophandel en/of GBA en/of Experian en/of LIST en/of RDW en/of CVI en/of OPS en/of SIS en/of X-pol, althans een of meer bedrijfsprocessensyste(e)m(en) van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, bevraagd en geraadpleegd en (vervolgens) aan [D], werkzaam bij de Marokkaanse ambassade te Den Haag, en/of een ander of anderen verstrekt,

voor welke informatie hij, verdachte, geld heeft ontvangen (door tussenkomst) van [D] en/of een ander of anderen

en/of geld was toegezegd door en/of was beloofd dat hij, verdachte, niet meer uit de rij zou worden gehaald bij in- en uitreiscontroles in Marokko en/of een soepel verloop van (een) project(en) in Marokko was beloofd door (tussenkomst van) [D] en/of een ander of anderen

en/of niet meer uit de rij is gehaald bij in- en uitreiscontroles in Marokko

en/of (een) project(en) in Marokko soepeler is verlopen door (tussenkomst van)

en/of

hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 februari 2006 tot en met 10 maart 2008 te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als ambtenaar, te weten als informatierechercheur van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, in elk geval enige ambtelijke functie,

een gift en/of belofte en/of een dienst heeft aangenomen,

wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte, werd gedaan en/of verleend en/of aangeboden werd, ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, is gedaan,

immers heeft hij, verdachte

-de antecedenten en/of het adres van [A]; en/of

-de na(a)m(en) van de bewoner(s) van het adres [adres X]; en/of

-de antecedenten van [B] en/of de KVK-gegevens en/of een (kopie van een) foto van de slagerij van [B]; en/of

-de KvK-gegevens van [C]

afkomstig uit het/de registratiesyste(e)m(en) HKS en/of NSIS en/of Kamer van Koophandel en/of GBA en/of Experian en/of LIST en/of RDW en/of CVI en/of OPS en/of SIS en/of X-pol, althans een of meer bedrijfsprocessensyste(e)m(en) van de regiopolitie Rotterdam- Rijnmond, bevraagd en geraadpleegd en (vervolgens) aan [D], werkzaam bij de Marokkaanse ambassade te Den Haag, en/of een ander of anderen verstrekt,

voor welke informatie hij, verdachte, geld heeft ontvangen (door tussenkomst) van en/of niet meer uit de rij is gehaald bij in- en uitreiscontroles in Marokko door (tussenkomst van) en/of (een) project(en) in Marokko soepeler is verlopen door (tussenkomst van) [D] en/of een ander of anderen;

art 363 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht

art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

dat hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 februari 2006 tot en met 10 maart 2008 te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland en/of in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) geheim(en) waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, te weten als informatierechercheur van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,

immers heeft hij, verdachte,

-de antecedenten en/of het adres van [A]; en/of

-de na(a)m(en) van de bewoner(s) van het adres [adres X]; en/of

-de antecedenten van [B] en/of de KVK-gegevens en/of een (kopie van een) foto van de slagerij van [B]; en/of

-de KvK-gegevens van [C]

afkomstig uit het/de registratiesyste(e)m(en) HKS en/of NSIS en/of Kamer van Koophandel en/of GBA en/of Experian en/of LIST en/of RDW en/of CVI en/of OPS en/of SIS en/of X-pol, althans een of meer bedrijfsprocessensyste(e)m(en) van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, bevraagd en geraadpleegd en (vervolgens) aan [D], werkzaam bij de Marokkaanse ambassade te Den Haag, en/of een ander of anderen verstrekt

art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu in een gesprek dat de raadsman op 24 augustus 2010 telefonisch met de officier van justitie heeft gevoerd, duidelijk is geworden, dat een door de officier van justitie voorbereid rechtshulpverzoek aan Marokko, inhoudende het horen als getuige van de heer [D], door de minister is tegengehouden. Het betrof een rechtshulpverzoek dat zich primair richtte op de vraag of verdachte de informatie heeft verstrekt tegen betaling, in ruil voor een gift of tegen een dienst, of dat zulks is geschied ten gevolge van een vorm van onmenselijke druk die op verdachte werd uitgeoefend, zoals verdachte steeds heeft verklaard. Antwoorden hieromtrent bevinden zich niet in het dossier. Omdat de minister niet heeft ingestemd met het doen uitgaan van het rechtshulpverzoek, is dit verzoek nooit verzonden. Daarmee is door minister die nu juist meende dat een strafrechtelijk onderzoek diende te worden ingesteld, dat zelfde onderzoek ontdaan van zijn kwaliteit. Hierdoor is de waarheidsvinding in het gedrang gekomen. De raadsman stelt dat er op dit gebrek maar één antwoord past en dat is dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vervolging.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven, dat hij op 24 augustus een gesprek met de raadsman heeft gehad, maar zeker niet heeft beweerd, wat de raadsman nu betoogt. Het betreffende rechtshulpverzoek is inderdaad niet verzonden naar Marokko, maar de achterliggende reden is een andere dan door de raadsman naar voren wordt gebracht. Het rechtshulpverzoek was een initiatief van de officier van justitie en zou worden gericht aan de Marokkaanse overheid. De officier van justitie heeft dit rechtshulpverzoek voorgelegd aan de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Justitie. Hierop heeft de AIRS de suggestie gedaan dat een dergelijk verzoek meer kans van slagen zou hebben wanneer het vanwege de rechtbank of de rechter-commissaris naar Marokko zou worden gezonden, nu aan verzoeken afkomstig van de zittende magistratuur door niet-verdragslanden over het algemeen een groter gewicht wordt toegekend dan aan verzoeken afkomstig van de staande magistratuur. De raadsman heeft in juli 2009 per brief aan de officier van justitie aangekondigd een mini -instructie te zullen verzoeken aan de rechter-commissaris, waarbij hij zou verzoeken een aantal getuigen te horen. Hierop heeft de officier van justitie besloten zijn rechtshulpverzoek terug te nemen, zodat een eventueel in het kader van de mini-instructie door de rechter-commissaris te formuleren rechtshulpverzoek niet zou worden doorkruist. De raadsman heeft, ondanks het feit dat de officier van justitie meerdere keren bij hem heeft geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot zijn voorgenomen verzoek, uiteindelijk geen verzoek gedaan aan de rechter-commissaris. Vervolgens is besloten de zaak bij de rechtbank aanhangig te maken. De raadsman heeft daarop bij brief van 2 april 2010 laten weten af te zien van het indienen van nadere onderzoekswensen. Het rechtshulpverzoek is dan ook niet teruggetrokken omdat de minister hiermee niet instemde, maar om een een eventueel rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris niet te doorkruisen. Gelet hierop is de officier van justitie van mening dat het feit dat er geen rechtshulpverzoek is verzonden niet voor rekening dient te komen van het openbaar ministerie.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat de officier van justitie het rechtshulpverzoek heeft ingetrokken teneinde een mogelijk aankomend rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris in het kader van een verzoek ex artikel 36a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet te doorkruisen. Uit correspondentie die zich bevindt in het dossier blijkt dat de raadsman in juli 2009 heeft aangekondigd een daartoe strekkend verzoek in te willen dienen. Voorts is gebleken dat de raadsman bij brief van 2 april 2010 heeft afgezien van het indienen van een dergelijk verzoek, omdat het belang van de verdachte bij een spoedige behandeling van de strafzaak zwaarder diende te wegen dan zijn belang bij het uitvoeren van nader onderzoek. De raadsman heeft in deze brief dan ook medegedeeld dat de zaak inhoudelijk behandeld kon worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet aan het openbaar ministerie is te wijten dat [D] niet is gehoord. Er is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt het verweer.

4. Het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte in de periode van 23 februari 2006 tot en met 10 maart 2008 meermalen in strijd met zijn plicht informatie afkomstig uit politiesystemen heeft doorgegeven aan een medewerker van de Marokkaanse ambassade in 's-Gravenhage en dat hij als tegenprestatie daarvoor geld of beloften heeft aangenomen. Subsidiair is verdachte tenlastegelegd dat hij in strijd met zijn geheimhoudingsplicht informatie uit politiesystemen heeft verstrekt aan een medewerker van de Marokkaanse ambassade in 's-Gravenhage.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder primair eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde feit heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in ruil voor het overdragen van informatie geld, een belofte of een dienst heeft aangenomen. Voor het subsidiair tenlastegelegde acht de raadsman wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.

4.3 De beoordeling van de tenlastelegging

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.1

Aanleiding opsporingsonderzoek

Het onderzoek tegen verdachte is aangevangen met een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) van 5 maart 2008, dat kortweg inhield dat er concrete aanwijzingen waren dat verdachte werd aangezet tot het plegen van misbruik van de informatiesystemen van de politie.2 De landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam en de korpsleiding van de politiekorpsen Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond hebben dit ambtsbericht op 7 maart 2008 besproken. Besloten is de zaak disciplinair te onderzoeken. Dit onderzoek werd gedaan door de afdeling Bureau Interne Zaken (BIZ) van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond.3 Op 18 april 2008 werd door de AIVD een nader ambtsbericht gestuurd, dat inhield dat de AIVD niet over informatie beschikte dat er een gevaarzetting voor verdachte bestond en dat er geen aanwijzingen waren dat verdachte onder druk was gezet of was bedreigd om de informatiesystemen van de politie te misbruiken. Wel beschikte de AIVD over informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte deze activiteiten vrijwillig en tegen betaling heeft ontplooid.4 Dit disciplinaire onderzoek heeft geleid tot het strafontslag van verdachte per 8 juli 2008.

Op 25 september 2008 heeft de officier van justitie de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond verzocht om het dossier op grond van artikel 126nd Sv over te dragen aan het openbaar ministerie te 's-Gravenhage, ten behoeve van het uitvoeren van een opsporingsonderzoek door de Rijksrecherche.5 Uit dit opsporingsonderzoek zijn de navolgende feiten en omstandigheden gebleken.

Beschrijving hoedanigheid en werkzaamheden

Verdachte is op 14 augustus 1990 gestart met zijn opleiding bij de gemeentepolitie te Rotterdam, waarna verdachte van 1 januari 1991 tot en met 31 maart 2000 werkzaam is geweest bij de regiopolitie Noord-Holland-Noord. Per 1 april 2000 is verdachte overgestapt naar regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, waar hij is aangesteld als informatierechercheur. In het kader van deze laatstgenoemde werkzaamheden heeft verdachte op 16 februari 2000 een geheimhoudingsverklaring getekend, waarin verdachte verklaart: "ik (...) stel dat mij heden de uitdrukkelijke verplichting is opgelegd, de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet te openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben. Ik ben mij ervan bewust, dat overtreding van deze regel een strafbaar feit is, vermeld in titel XVII, "Schending van geheimen", onder artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. "6

Naast zijn werkzaamheden als informatierechercheur was verdachte in de periode 2004-2005 als mede-initiatiefnemer / projectleider buiten diensttijd nauw betrokken bij het jongerenproject Marok'kans. In 2006 werden de vervolgprojecten van verdachte genaamd Ban Sigui en Maxima geadopteerd door de politie Rotterdam-Rijnmond en werd hij door de korpsleiding vrijgemaakt van zijn dagelijkse werkzaamheden om zich volledig te kunnen richten op de aansturing van de projecten en hield verdachte zich met allerlei zaken bezig: van de dagelijkse aansturing van de projecten tot het netwerken in binnen- en buitenland.

Daarnaast werd in februari 2006 de Commissie MaNe opgericht en werd verdachte aangesteld als vice-voorzitter van deze commissie. Deze commissie had onder meer tot doel het bevorderen van de economische en culturele relaties tussen Nederland en Marokko.7 De oprichting van deze commissie is gefaciliteerd door [A].8 De commissie was nauw betrokken bij pogingen om een gebouw voor een Marokkaanse handelsmissie in Rotterdam en een groot hotel annex congrescentrum op een braakliggend terrein naast de luchthaven van Casablanca in Marokko te realiseren.9 Bij deze projecten was voornoemde [A] als beoogd investeerder nauw betrokken.

Verdachte had samen met zijn collega's ten behoeve van zijn werkzaamheden voor de eerder genoemde jongerenprojecten een afgesloten ruimte op de luchthaven Rotterdam Airport / Zestienhoven ter beschikking gesteld gekregen van de directeur van de luchthaven, de heer [E]. In deze ruimte had iedere medewerker een eigen computer. Daarnaast stond er een computer waarmee kon worden ingelogd in de politie-informatiesystemen.10 Verdachte had op deze computer, net als zijn directe collega [F], toegang tot alle politiesystemen waar hij als informatierechercheur regulier toegang toe had.11 Dit hield in dat verdachte onder meer toegang had tot de navolgende systemen:

- LIST: Landelijke Informatie Systemen Toegang. LIST geeft toegang tot diverse landelijke informatiesystemen. Dit betreft onder meer NSIS (Nationaal Schengen Informatie Systeem) en OPS (Opsporingsregister), welke systemen bedoeld zijn voor opsporingsactiviteiten en vertrouwelijke politiegegevens bevatten. Voorts biedt LIST toegang tot RDW (kentekenregister en gegevens kentekenhouders), welk systeem geen vertrouwelijke gegevens bevat en CVI (Centrale Verwijzingsindex), waarvan de informatie niet is aan te merken is als vertrouwelijk of politiegegeven, maar van waaruit wel wordt doorverwezen naar HKS;

- HKS: Herkenningsdienst. Het herkenningssysteem van de regionale en landelijke politiekorpsen en van de Koninklijke Marechaussee. Dit systeem bevat politiegegevens die bedoeld zijn voor opsporingsactiviteiten en die vertrouwelijk van aard zijn;

- X-pol bedrijfsprocessensysteem: dit systeem is bedoeld voor opsporingsactiviteiten en bevat vertrouwelijke politiegegevens die alleen via politiekanalen kunnen worden verstrekt;12

- Experian. Dit is geen specifiek politiesysteem, maar een zelfstandige databank die eigendom is van een beursgenoteerd bedrijf. De gegevens uit dit systeem kunnen tegen betaling worden geraadpleegd door personen die een account hebben.13 De leiding van het korps Rotterdam-Rijnmond heeft voor het gebruik hiervan een geheimhoudingsverklaring getekend voor al haar medewerkers.14

Bevragingen

Verdachte heeft naast de in het kader van zijn reguliere werkzaamheden bedoelde bevragingen ook bevragingen uitgevoerd ten behoeve van de jongerenprojecten en op verzoek van de heer [D].15

Over de aanleiding tot het doen van de bevragingen in de politiesystemen voor de heer [D] en de overdracht van de uit die bevragingen voortvloeiende informatie heeft verdachte het volgende verklaard. In januari 2005 is hij op het vliegveld van Casablanca onheus bejegend. Hierover heeft verdachte zich, na zijn terugkomst in Nederland, in februari of maart 2005 bij de Marokkaanse ambassadeur beklaagd. Verdachte kende de ambassadeur persoonlijk vanwege de jeugdprojecten die hij begeleidde.16 De ambassadeur heeft vervolgens aan de heer [D] (verder: [D]), consul van de Marokkaanse ambassade in Nederland, gevraagd om naar dit incident onderzoek te doen. Enige tijd later heeft verdachte een gesprek met [D] gehad, waarin [D] heeft verklaard dat het incident op het vliegveld in Marokko op een misverstand berustte. Voorts vroeg [D] of verdachte hem kon helpen nu hij bij de politie werkte, maar wat verdachte dan zou moeten doen werd toen nog niet nader aangeduid. Verdachte is uiteindelijk in februari 2006 gebeld door [D] met de vraag of hij een investeerder kon natrekken op antecedenten. Dit heeft verdachte gedaan. Na deze bevraging heeft verdachte nog meermalen bevragingen gedaan voor [D].17

Uit onderzoek is gebleken dat er, naast reguliere bevragingen in het kader van de werkzaamheden van verdachte, achttien verschillende clusters met bevragingen zijn die niet zijn te verenigen met de werkzaamheden van verdachte als informatierechercheur of als jeugdprojectleider. Deze bevragingen zijn gedaan op verschillende data gelegen tussen 23 februari 2006 en 14 december 2007.18 Onder deze bevragingen bevinden zich de vier bevragingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging, te weten:

(1) de antecedenten en/of het adres van [A], nagezocht in de systemen RDW en Experian19,

(2) de namen van de bewoners van het adres [adres X], nagezocht in de systemen RDW, OPS, CVI, SIS en Experian,20

(3) de antecedenten van [B], de gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) betreffende de slagerij van [B] en een foto van de woning van [B], nagezocht in de systemen Experian, RDW en HKS 21 en

(4) gegevens uit het register van de KvK betreffende [C], nagezocht het systeem X-pol.22

De werkwijze omtrent deze bevragingen was steeds als volgt. Verdachte werd door [D] verzocht om bepaalde bevragingen te doen. [D] vertelde hier dan bij dat de bevragingen te maken hadden met terrorisme, wapenhandel of acties tegen de Koning van Marokko. Verdachte heeft hierop de betreffende persoon of personen nagetrokken in de politiesystemen, waarna hij de resultaten overschreef op een stuk papier. Enige tijd later vond dan een ontmoeting plaats met [D]. Deze ontmoetingen vonden plaats in het publieke gedeelte van Rotterdam Airport / Zestienhoven of op de Marokkaanse ambassade te 's-Gravenhage. Tijdens deze ontmoetingen werd de informatie door verdachte getoond en door [D] overgeschreven.23

Dat verdachte in de op de tenlastelegging genoemde periode in strijd met zijn plicht bovengenoemde bevragingen heeft verricht, dat dit op verzoek was van [D] en dat hij daarbij te werk is gegaan zoals hierboven omschreven, heeft verdachte bij de politie verklaard en ook ter terechtzitting bevestigd.24

Tegenprestatie

De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat verdachte in ruil voor het leveren van deze gegevens enige tegenprestatie in de vorm van geld, een belofte of een dienst heeft ontvangen, hetgeen de officier van justitie heeft gesteld en namens de verdachte door de raadsman is bestreden.

De Financiële Recherche Unit van de politie Haaglanden heeft de financiële situatie van verdachte over de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 april 2008 onderzocht.25 Daarbij is met name gekeken hoe de contante ontvangsten en uitgaven in genoemde periode zijn geweest. Uit het onderzoek blijkt, dat er niet onaanzienlijke geldbedragen zijn gestort op de bankrekeningen van verdachte en zijn echtgenote. De bevindingen van het onderzoek hebben tot de vaststelling geleid dat er over bovengenoemde periode een bedrag van € 12.010,33 meer contant is uitgegeven dan via contante ontvangsten beschikbaar was.26 Verdachte is hierover meermalen verhoord.27 Verdachte heeft verklaard contante bedragen te hebben ontvangen van zijn vader en van [A]. Hoewel verdachtes verklaringen het 'kastekort' niet helemaal kunnen verklaren is het niet zodanig van omvang, gelet ook op de duur van de onderzochte periode, dat daaruit onomstotelijk kan worden geconcludeerd dat verdachte andere inkomstenbronnen heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook onvoldoende komen vast te staan dat genoemd kastekort enig verband houdt met de bevragingen die verdachte voor [D] heeft gedaan.

Vervolgens heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte de bevragingen heeft gedaan in ruil voor een belofte. Verdachte heeft een aantal malen verklaard over de wederdiensten die [D] hem in het vooruitzicht stelde in ruil voor de gegevens. Zo heeft verdachte verklaard dat [D] hem wilde helpen en dat hij daarom de eerste naam heeft bevraagd.28 Verdachte heeft voorts verklaard dat [D] hem kon helpen bij het begeleiden van delegaties, dat [D] ervoor zou zorgen dat verdachte geen vervelende of vernederende ervaringen meer zou hebben bij de in- en uitreiscontroles in Marokko en dat [D] de verwachting wekte dat de projecten van [A] in Marokko soepeler zouden verlopen. Bij dit laatste speelde mee dat verdachte ervan uitging dat hij zou kunnen gaan werken bij [A] als diens zaken in Marokko gerealiseerd zouden worden.29

Voormelde toezeggingen van [D] kunnen alle worden gekenschetst als een belofte in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft in dit verband nog bepleit dat in het geval van de toezegging dat verdachte niet uit de rij zou worden gehaald bij in- en uitreiscontroles in Marokko van een 'belofte' geen sprake is, nu het hier niet een verzoek om een begunstigende behandeling betreft, maar slechts de wens van verdachte om 'normaal' behandeld te worden. De rechtbank volgt dit betoog niet. Vast staat immers, dat [D] aan verdachte ook in dit geval iets in het vooruitzicht heeft gesteld dat een zekere waarde voor hem vertegenwoordigde. Dit is reeds voldoende om te kunnen spreken van een belofte in de zin van artikel 363 Sr .

De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voor het leveren van gegevens aan [D], van die [D] beloftes heeft aangenomen die hem in ruil daarvoor in het vooruitzicht waren gesteld.

4.4 De bewezenverklaring

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

op tijdstippen in de periode van 23 februari 2006 tot en met 10 maart 2008 te Rotterdam en/of Den Haag, als ambtenaar, te weten als informatierechercheur van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond,

een belofte heeft aangenomen,

wetende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen,

immers heeft hij, verdachte

-de antecedenten en het adres van [A] en

-de namen van de bewoners van het adres [adres X] en

-de antecedenten van [B] en de KVK-gegevens van de slagerij van [B] en

-de KvK-gegevens van [C]

afkomstig uit de registratiesystemen HKS en/of NSIS en/of Kamer van Koophandel en/of GBA en/of Experian en/of LIST en/of RDW en/of CVI en/of OPS en/of SIS en/of X-pol, bevraagd en geraadpleegd en vervolgens aan [D], werkzaam bij de Marokkaanse ambassade te Den Haag,

verstrekt,

voor welke informatie hem, verdachte, was beloofd dat hij, verdachte, niet meer uit de rij zou worden gehaald bij in- en uitreiscontroles in Marokko en/of een soepel verloop van (een) project(en) in Marokko was beloofd door (tussenkomst van) [D].

5. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6. De strafbaarheid van de verdachte

6.1. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval er sprake is van psychische overmacht en dat verdachte als gevolg daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat door het samenspel tussen het incident dat in januari 2005 op het vliegveld van Casablanca heeft plaatsgevonden en een in 2008 door [D] geuite bedreiging jegens de familie van verdachte, verdachte onder immense druk is gesteld waardoor zijn wilsvrijheid verloren zou zijn gegaan.

6.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van psychische overmacht. De officier van justitie voert aan dat zijns inziens verdachte om een gunst is gevraagd door [D] in februari 2006. Er was op dat moment geen sprake van zodanige druk dat verdachte niet in vrijheid zijn wil heeft kunnen bepalen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer het volgende. Het gestelde incident op het vliegveld in Casablanca heeft plaatsgevonden in januari 2005, waarna verdachte zijn beklag heeft gedaan bij de Marokkaanse ambassade. Hierop zou [D] in februari 2006 aan verdachte onder andere hebben beloofd dat hij, als verdachte een bevraging zou doen, niet meer uit de rij zou worden gehaald bij in- en uitreiscontroles.

Over de bedreiging van zijn familie verklaart verdachte dat hij in januari 2008 van zijn broer heeft vernomen dat deze geestelijk en lichamelijk op een onwaardige manier is behandeld. Toen verdachte in maart 2008 tegen [D] vertelde dat hij wilde stoppen met het opvragen van gegevens, werd door [D] aan dit incident gerefereerd.30

De bevragingen door verdachte zijn begonnen ongeveer een jaar nadat verdachte onheus is bejegend op het vliegveld van Casablanca. Gelet op het feit dat verdachte in het kader van de Commissie MaNe en daarnaast ook privé nog vaker naar Marokko zou gaan reizen, is niet onaannemelijk dat verdachte hierdoor enige druk heeft gevoeld om de eerste bevraging voor [D] te doen. Dat deze druk dermate ernstig was dat hierdoor de wilsvrijheid van verdachte werd aangetast, als gevolg waarvan hij handelingen heeft verricht die hij zonder de uitgeoefende druk achterwege zou hebben gelaten, heeft de verdediging echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verdachte heeft ten aanzien van de eerste bevraging bovendien verklaard dat hij wel wist dat het niet goed was, maar dat hij het toch had gedaan, omdat hij ervan uit ging dat [D] het goed met hem voor had.31

Voor het gewelddadige incident waarbij de broer van verdachte betrokken was heeft te gelden, dat verdachte hiervan pas in januari 2008 kennis heeft genomen. Dit incident heeft daardoor niet kunnen meewegen in de afweging van verdachte om in februari 2006 te beginnen met het doen van bevragingen voor [D] en verdachte kon hiervan op dat moment dus geen druk hebben gevoeld.

Bij haar oordeel weegt de rechtbank tot slot nog mee dat verdachte vanuit zijn opleiding en functie als informatierechercheur training heeft ondergaan en ervaring heeft opgebouwd in het omgaan met (psychische) druk, zodat verwacht mag worden dat hij beter dan een willeurige persoon in staat is daaraan weerstand te bieden.

Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.

7. De straf

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in zijn eis rekening gehouden met het feit dat gedurende langere periode politiesystemen zijn geraadpleegd voor een ander doel dan waarvoor deze bestemd zijn, dat de hierdoor verkregen gegevens zijn doorgegeven aan de Marokkaanse autoriteiten, dat hierdoor de privacy van mensen is geschonden en dat verdachte door zijn handelen misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwenspositie bij de politie.

Bij de bepaling van de soort straf en de hoogte hiervan heeft de officier van justitie in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat niet is gebleken dat staatsgeheime informatie werd verstrekt en de informatie die is verstrekt weliswaar geheim was, maar zeker niet de zwaarste en diepste geheimen betrof. Daarnaast dat verdachte zich onder druk voelde staan van de Marokkaanse overheid, dat verdachte door zijn handelen reeds zijn baan is kwijtgeraakt, dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat de verdachte uitgebreid in de media is besproken. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 240 uren, bij niet vervullen te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte primair schuldig dient te worden verklaard zonder oplegging van straf, subsidiair tot een geheel voorwaardelijke straf en meer subsidiair dat wordt afgezien van een vrijheidsbenemende straf.

De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is zijn voorspoedige loopbaan bij de politie kwijtgeraakt en verdient nu zijn geld als bouwvakker. Verdachte heeft een vrouw en twee kinderen en het gezamenlijk inkomen is nodig om de eindjes aan elkaar te knopen. Daarnaast heeft verdachte door zijn jeugdprojecten veel kansarme mensen een nieuwe kans gegeven. Verder heeft de verdediging gewezen op de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan. De informatie die verdachte heeft verstrekt betrof voor een groot deel informatie die ook voor het publiek toegankelijk was en betrof nooit informatie waarvan de verstrekking zou kunnen leiden tot gevaarzetting voor burgers. De verdachte heeft deze feiten onder bedreiging van hemzelf en zijn familie gepleegd. Ten slotte meent de verdediging dat geen strafdoel meer is gediend bij een verdere bestraffing. Zo is verdachte zijn baan en een deel van zijn sociale omgeving reeds kwijtgeraakt, is verdachte op internet eenvoudig te traceren in relatie tot het gebeurde en werkt verdachte thans op een plek waarin hij zijn talenten niet kwijt kan.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doorgeven van informatie uit de computersystemen van de politie aan een derde, terwijl hem in ruil hiervoor beloften in het vooruitzicht waren gesteld. Verdachte heeft hierdoor gehandeld in strijd met zijn plicht als ambtenaar en in strijd met zijn geheimhoudingsplicht, hetgeen hem door de rechtbank zwaar wordt aangerekend. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat hij gegevens zocht die mogelijk verband hielden met terrorisme, wapenhandel of acties tegen de Koning van Marokko, willens en wetens deze gegevens overgedragen aan een derde, die geen recht had op deze informatie. Niet alleen heeft verdachte hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy van de nietsvermoedende burgers wier gegevens het betrof, hij heeft daarbij op de koop toe genomen dat deze personen aan de hand van de door verdachte aangeleverde gegevens op enige wijze nadeel zouden kunnen ondervinden. Nadeel, dat verdachte ten aanzien van zichzelf door deze strafbare gedragingen te plegen, juist heeft willen voorkomen.

Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke straf dient te ondergaan. Het strafdoel is hierbij gelegen in generale preventie en in bevestiging van de overtreden norm. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat oplegging van een straf geen redelijk doel meer dient.

De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 3 augustus 2010 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal een transactie heeft betaald wegens valsheid in geschrifte.

De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf in dit geval een te zware strafsoort is en dat het opleggen van een werkstraf van na te noemen duur passend is. De rechtbank weegt daarbij in het voordeel van verdachte mee dat de informatie die verdachte heeft opgevraagd weliswaar persoonsgegevens maar geen staatsgeheimen bevatte of anderszins bijzonder was van karakter. Voorts weegt de rechtbank mee dat uit de verklaringen van de bevraagde personen is gebleken dat zij vooralsnog geen nadeel hebben ondervonden van het feit dat verdachte informatie over hen heeft bevraagd en doorgegeven. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte door zijn handelen zijn baan als informatierechercheur bij de politie is kwijtgeraakt en dat de zaak uitgebreid in de media is besproken.

Daar staat een aantal strafverzwarende aspecten tegenover. Zo heeft verdachte willens en wetens gehandeld in strijd met zijn ambtsplicht en in strijd met de door hem getekende geheimhoudingsverklaring. Voorts heeft verdachte door het verstrekken van de informatie de privacy van de betrokken personen ernstig geschonden.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf van de maximale duur. Naar het oordeel van de rechtbank doet een lagere werkstraf onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 363 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,

H. Steenhuis en J.Th.W. van Ravenstein, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.

1 Waar wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar pagina's, betreft dit - tenzij uitdrukkelijk wordt verwezen naar het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk" - de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche, met bijlagen (Zaak "Rotterdam", delen I en II, p. 1 tot en met 897).

2 Ambtsbericht van de AIVD, 5 maart 2008, genummerd 0809191550.DOC, afkomstig uit het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk", p. 1-2.

3 Algemeen proces-verbaal, 17 juli 2009, genummerd 0902041200, afkomstig uit het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk", p. 2.

4 Ambtsbericht van de AIVD, 18 april 2008, genummerd 0804181222.DOC, afkomstig uit het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk", p. 4-5.

5 Relaasproces-verbaal, 17 juli 2009, genummerd 0902041200,, afkomstig uit het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk", p. 3; Vordering verstrekking historische gegevens ex art. 126nd, 25 september 2008, genummerd 0809251129.BOB, afkomstig uit het proces-verbaal met het zaaksnummer 20080084 van de Rijksrecherche genaamd "Torenvalk", Methodiekendossier, p. 260.

6 Proces-verbaal van bevindingen, 2 juni 2009, genummerd 0903040900.AMB, p. 65.

7 Proces-verbaal van bevindingen, 2 juni 2009, genummerd 0901221300.AMB, p. 137.

8 Proces-verbaal van verhoor getuige [A], 6 april 2009, genummerd 0903190939.G, p, 349.

9 Proces-verbaal van bevindingen, 2 juni 2009, genummerd 0901221300.AMB, p. 137.

10 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2010.

11 Proces-verbaal van verhoor getuige [G], 9 juni 2009, genummerd 0906091605.G, p. 112-113.

12 Proces-verbaal van bevindingen, 2 juni 2009, genummerd 0903041400.AMB, p. 49-53.

13 Proces-verbaal van bevindingen, 30 januari 2009, genummerd 0901131000.AMB, p. 54-55.

14 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2010.

15 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2010.

16 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 14 april 2009, genummerd 0904141000.V01, p. 425-426.

17 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 15 april 2009, genummerd 0904150845.V01, p. 438.

18 Proces-verbaal van bevindingen, 2 juni 2009, genummerd 0906030900.AMB, p. 142.

19 Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, 2 juni 2009, genummerd 0901221400.AMB, p. 145-153.

20 Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, 2 juni 2009, genummerd 0901221500.AMB, p. 154-159.

21 Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, 2 juni 2009, genummerd 0903181300.AMB, p. 166-171.

22 Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, 2 juni 2009, genummerd 0904011430.AMB, p. 189-199.

23 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 19 juni 2009, genummerd 0906291115.V01, p. 552, 555 en 556.

24 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2010.

25 Rapport financieel onderzoek, met bijlagen, 1 juli 2009, genummerd 0907011500.AMB, p. 741-871.

26 Rapport financieel onderzoek, 1 juli 2009, met bijlagen, genummerd 0907011500.AMB, p. 781

27 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 16 april 2009, genummerd 0904160815.V01, p. 463-470 en proces-verbaal van verhoor verdachte, 16 april 2009, genummerd 0904161400.V, p. 488-497.

28 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 15 april 2009, genummerd 0904150845.V01, p. 438-439.

29 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 17 april 2009, genummerd 0904171025.V01, p. 514-516.

30 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 15 april 2009, genummerd 0904151102.V01, p. 443-445.

31 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 15 april 2009, genummerd 0904150845.V01, p. 438.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature