U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

ARAR, herplaatsingsprocedure. Beroep tegen ontslag ongegrond. Rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om eiser ontslag te verlenen.

Uitspraak



Rechtbank ‘s-Gravenhage

sector bestuursrecht

derde afdeling, meervoudige kamer

Reg. nr. AWB 06/9328 AW

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:7 7

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de Minister van Justitie, verweerder.

I. Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 21 november 2005 heeft verweerder eiser per 1 maart 2006

ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 49l, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).

Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 5 oktober 2006, verzonden op 10 oktober 2006, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 november 2006, ingekomen bij de rechtbank op 9 november 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is op 4 oktober 2007 ter zitting behandeld.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.F. Knoeff.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z.W. Wagenaar, L.R. Jansen en J.E.C. Aussems.

II. Motivering

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Eiser was sinds 1 november 1995 aangesteld in de functie van Coördinator Sociaal Cultureel Werk Leraar Gevangenis bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) [locatie A.]. In het kader van de reorganisatie van de PI heeft verweerder eiser bij besluit van 16 december 2000 geplaatst in de functie van Docent bij de PI [locatie A.]. Bij besluit van 24 augustus 2001 heeft verweerder eiser reorganisatieontslag verleend in verband met het bepaalde in artikel 96, tweede lid, van het ARAR , omdat alsnog binnen de periode van een jaar was gebleken dat de functie van Docent bij PI [locatie A.] niet passend was voor eiser en het niet mogelijk was hem binnen een redelijke termijn op een passende functie te plaatsen. Verweerder heeft eisers bezwaren tegen deze twee besluiten afgewezen.

1.2. Bij uitspraak van 23 juni 2003 (AWB 02/3090 AW) heeft deze rechtbank de beroepen van eiser aangaande voornoemde twee besluiten gegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat eiser per 1 januari 2000 als herplaatsingskandidaat wordt aangemerkt en heeft het ontslagbesluit herroepen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de functie van Docent passend was, nu blijkens de rapportage van de bedrijfsarts van 19 april 2000 eiser “momenteel op medische gronden niet duurzaam arbeidsgeschikt (is) voor een functie binnen de Penitentiaire Inrichtingen [locatie A.]” en dat “re-integratie naar een functie binnen de P.I. [locatie A.] (..) dus niet mogelijk (is).”

1.3. Bij brief van 11 september 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het herplaatsingsonderzoek naar een passende functie zal worden voortgezet en dat eiser verplicht is een aangeboden passende functie te aanvaarden. Verweerder heeft eiser er in deze brief op gewezen, dat het weigeren te voldoen aan een in verband met het herplaatsingsonderzoek opgelegde verplichting, ontslag tot gevolg kan hebben. Verweerder heeft voorts de herplaatsingstermijn verlengd tot 1 oktober 2004.

1.4. Bij brief van 15 juni 2004 heeft verweerder eiser meegedeeld voornemens te zijn hem ontslag te verlenen op grond van artikel 49l, eerste lid, van het ARAR , omdat eiser niet verschenen is bij een gesprek in het kader van het herplaatsingsonderzoek op 2 juni 2004. Verweerder wijst er in deze brief op, dat eiser voorts niet is verschenen bij gesprekken op

7 november 2003, 8 januari 2004 en 16 april 2004. Voor het gesprek van

2 juni 2004 was eiser expliciet opgedragen om te komen en gewaarschuwd dat niet verschijnen tot ontslag zou leiden. De gesprekken zouden, gezien eisers bezwaar om naar de PI [locatie A.] te komen, conform het advies van de bedrijfsarts in de [locatie B.] gehouden worden. De door eiser aangevoerde redenen om niet te verschijnen, namelijk het niet kunnen functioneren in een PI en/of het niet in staat zijn een PI binnen te gaan en/of het niet in staat zijn om herplaatsingsgesprekken te voeren, worden niet ondersteund door de bedrijfsarts en evenmin (in het kader van een deskundigenoordeel) door het UWV USZO.

1.5. Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft verweerder het voorgenomen ontslag per 18 november 2004 verleend.

1.6. Na gemaakt bezwaar door eiser en een gehouden hoorzitting, heeft de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) van verweerder op 21 februari 2005 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren. De commissie heeft hiertoe overwogen, dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen in het kader van het herplaatsingsonderzoek omdat hij het gesprek met verweerder over zijn herplaatsing niet is aangegaan. Anderzijds was de commissie van oordeel dat ook verweerder niet volledig aan zijn verplichtingen had voldaan. Zo had verweerder het gesprek met eiser buiten een PI kunnen aangaan, had verweerder aan eiser niet daadwerkelijk een passende functie aangeboden en had verweerder na 1 oktober 2003 niet meer gezocht naar een mogelijk passende functie voor eiser. Het voeren van een herplaatsingsgesprek is niet een absolute voorwaarde voordat met het zoeken naar een passende functie kan worden begonnen, aldus de commissie.

1.7. Bij besluit van 31 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het ontslagbesluit herroepen en de herplaatsingsstatus verlengd tot 1 september 2005.

1.8. Bij brief van 13 april 2005 heeft de personeelsfunctionaris van PI [locatie A.] aan eiser meegedeeld dat er een tijdelijke, bovenformatieve werkplek voor hem beschikbaar is in PI [locatie C.]. De werkzaamheden behelzen taken van de functie Docent binnen een PI. Eiser wordt op 21 april 2005 in locatie [locatie C.] verwacht en alsdan zal een gesprek plaatsvinden om afspraken te maken over het doel van de tijdelijke werkplek, namelijk arbeidsgewenning.

1.9. Bij brief van 15 april 2005 heeft eiser geantwoord dat niets wordt gedaan met de overweging van de commissie dat gesprekken buiten de PI hadden kunnen worden gevoerd, dat er nu geen sprake is van een gesprek, dat eerst het vertrouwen moet worden hersteld, dat rechtens is vastgesteld dat de functie van Docent niet passend is en dat eiser niet zal verschijnen.

1.10. Bij brief van 19 april 2005 heeft de Waarnemend Locatie Directeur van PI [locatie A.] aan eiser – onder meer – meegedeeld dat rechtens vaststaat dat de functie van Docent binnen de PI [locatie A.] wegens de situationele arbeidsongeschiktheid van eiser niet passend is, maar dat het thans gaat om een werkplek in [locatie C.]. De bedrijfsarts heeft vanuit medisch oogpunt geen bezwaar tegen werkhervatting op deze plek en de docententaken van de functie sluiten goed aan op het onderwijsverleden en de werkervaring van eiser, zodat eiser wordt verwacht op 21 april 2005.

1.11. Bij brief van 20 april 2005 heeft eiser bericht niet te zullen verschijnen en heeft hij gewezen op de mogelijkheid van mediation .

1.12. Op 3 mei 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de gemachtigde van eiser, tussen deze gemachtigde, de personeelsfunctionaris van de PI [locatie A.] en een andere medewerker van verweerder. Hierbij is gesproken over de mogelijkheid van mediation en over een nader gesprek over mediaton met eiser zelf op het kantoor van zijn gemachtigde.

1.13. Bij brief van 20 mei 2005 heeft de personeelsfunctionaris van de PI [locatie A.] aan (de gemachtigde van) eiser meegedeeld, dat hij heeft vernomen dat eiser geen gebruik wil maken van zijn aanbod om op het kantoor van de gemachtigde een gesprek te hebben. Het herplaatsingstraject van eiser zal via het Bureau Bevordering Arbeidsparticipatie (BBA) worden ingezet en eiser zal binnenkort door een medewerker uitgenodigd worden voor een gesprek. Het herplaatsingstraject zal niet stop gezet worden in afwachting van de uitkomsten van een eventueel mediationtraject.

1.14. Bij brief van 24 mei 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 20 mei 2005, nu hij van mening is dat eerst mediation moet plaatsvinden voordat het herplaatsingstraject kan worden ingezet.

1.15. Bij brief van 7 juni 2005 heeft de personeelsfunctionaris van PI [locatie A.] aan eiser laten weten dat hem niet duidelijk is wie van de zijde van verweerder aan de mediation zou moeten deelnemen, wat het onderwerp van de mediation zou moeten zijn en dat dit eerst duidelijk moet zijn voordat op het voorstel tot mediation wordt ingegaan. Het herplaatsingstraject wordt voorgezet. Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.

1.16. Op 26 juli 2005 heeft een personeelsfunctionaris van de PI [locatie D.] eiser, in het kader van het via het BBA lopende herplaatsingstraject, uitgenodigd voor een selectiegesprek voor de functie van Docent Praktische Vaardigheden & Arbeidstoeleiding bij de PI [locatie D.] op 8 augustus 2005.

1.17. Per e-mail van 4 augustus 2005 heeft eiser aan de personeelsfunctionaris van de PI [locatie D.] laten weten dat de functie niet passend is omdat hij geen bevoegdheden en ervaring heeft in het speciaal onderwijs, de functieomschrijving te vaag is en zijn werk de laatste 15 jaar coördinerend en niet uitvoerend is geweest.

1.18. Naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep tegen de brief van 7 juni 2005, heeft deze rechtbank bij uitspraak van 5 september 2005 (AWB/05/4908) geoordeeld, dat deze brief niet als een beslissing op bezwaar is aan te merken en het beroep niet-ontvankelijk is. Overigens heeft de rechtbank overwogen, dat een mediatontraject niet rechtens afdwingbaar is.

1.19. Bij brief van 22 september 2005 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om hem ontslag te verlenen op grond van artikel 49l van het ARAR. Bij besluit van 21 november 2005 is dit ontslag verleend.

2. Verweerder heeft aan het in bezwaar gehandhaafde ontslagbesluit het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft invulling gegeven aan zijn herplaatsingsverplichtingen. Eiser daarentegen heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen als herplaatsingskandidaat. Hij is niet verschenen bij het gesprek op 21 april 2005 in verband met de tijdelijke bovenformatieve werkplek als Docent op PI [locatie C.] en evenmin bij het selectiegesprek op

8 augustus 2005 voor de functie van Docent bij de PI [locatie D.]. Er is geen sprake van (situatieve) arbeidsongeschiktheid van eiser en beide functies zijn passend voor hem. Eiser wist dat hij werd uitgenodigd voor de gesprekken in het kader van het herplaatsingsonderzoek en was voldoende gewaarschuwd wat de gevolgen van zijn gedrag zouden kunnen zijn.

2.1. Eiser stelt hier het volgende tegenover. Er is sprake van een langdurig en ernstig arbeidsconflict tussen hem en verweerder. Eiser is al zijn vertrouwen in verweerder kwijt. Herstel van vertrouwen is een noodzakelijke voorwaarde voor herplaatsing, maar verweerder weigert daaraan mee te werken, onder meer door niet in te gaan op het mediationvoorstel van eiser. Verweerder veroorzaakt situatieve arbeidsongeschiktheid van eiser door van hem te verlangen dat hij gaat werken in een PI, terwijl eiser niet eens in staat is om voor een gesprek naar een PI te komen. Verweerder gedraagt zich niet als goed werkgever. De functie van Docent is niet passend voor eiser en ook niet aan hem aangeboden, zodat verweerder niet heeft voldaan aan zijn herplaatsingsverplichting en eiser geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet naar het gesprek is gegaan. Ook was niet duidelijk dat een en ander in het kader van eisers herplaatsing was. Tenslotte is eiser niet gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn gedrag.

3. In hoofdstuk VII van het ARAR zijn de rechten en verplichtingen bij reorganisaties opgenomen.

3.1. Ingevolge artikel 49g, eerste lid, van het ARAR , is verweerder verplicht om de ambtenaar binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat, tenminste één passende functie aan te bieden.

3.2. Ingevolge artikel 49h, eerste lid, van het ARAR, is sprake van een passende functie indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van verweerder beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen dan wel indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van verweerder binnen redelijke termijn om-, her- en bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.

Ingevolge het tweede lid geldt bij het eerste lid de beperking dat uitsluitend sprake kan zijn van een passende functie indien de voor de functie geldende salarisschaal niet meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die geldt voor de herplaatsingskandidaat.

3.3. Ingevolge artikel 49j, eerste lid, van het ARAR , is de herplaatsingskandidaat, onverminderd het bepaalde in artikel 49g, eerste lid, verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden.

3.4. Ingevolge artikel 49l, van het ARAR , kan de herplaatsingskandidaat die heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van hoofdstuk VII opgelegde verplichting, in verband daarmee ontslag worden verleend.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

4.1. Eiser is niet verschenen bij de gesprekken van 21 april 2005 en

8 augustus 2005, terwijl hij wist dat hij werd uitgenodigd voor deze gesprekken in het kader van zijn herplaatsingstraject.

4.2. Eiser heeft geen geldige redenen aangevoerd voor zijn niet verschijnen.

De stelling dat hij – situatief – arbeidsongeschikt was voor de functie van Docent bij een PI, heeft eiser niet onderbouwd. Op grond van de rapportage van de bedrijfsarts van 19 april 2000 kan slechts geconcludeerd worden dat eiser medisch ongeschikt was voor een functie binnen de PI [locatie A.], maar deze rapportage houdt niet in dat sprake is van arbeidsongeschiktheid voor functies binnen een andere PI. Verweerder heeft benadrukt dat met betrekking tot de twee functies overleg is geweest met de bedrijfsarts (ook al was eiser niet ziek gemeld) en dat deze geen medische bezwaren had tegen plaatsing. Eiser heeft geen enkel medisch stuk overgelegd ter bevestiging van zijn stelling dat sprake was van – situatieve – arbeidsongeschiktheid met betrekking tot de twee functies.

4.3. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de functie van Docent in PI [locatie C.] en PI [locatie D.], gelet op de ruime ervaring van eiser in een leidinggevende en coördinerende functie op de afdeling Educatie en Vorming in een PI en gelet op de persoonlijkheid en de omstandigheden van eiser, in redelijkheid als passend voor hem heeft kunnen beschouwen. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan deze functies hem niet in redelijkheid opgedragen hadden kunnen worden. Gebleken is dat de functies hetzelfde zijn ingeschaald als de oude functie van eiser.

4.4. De stelling van eiser dat herplaatsing wegens de vertrouwensbreuk überhaupt niet aan de orde kon zijn, leidt niet tot het oordeel dat verweerder het herplaatsingstraject niet heeft kunnen (en moeten) voorzetten. Duidelijk is dat er destijds een arbeidsconflict is geweest in PI [locatie A.], hetgeen uiteindelijk tot het oordeel heeft geleid dat plaatsing van eiser op die locatie niet mogelijk is. Dit conflict strekt zich echter niet uit tot de andere PI’s. Eiser had daar met een schone lei kunnen beginnen en kan in redelijkheid niet volhouden dat hij een conflict heeft met iedere leidinggevende/medewerker binnen welke PI dan ook. In dit licht is ook de rechtbank niet duidelijk wat de insteek van de door eiser voorgestane mediation had moeten zijn.

4.5. Aldus moet worden vastgesteld dat eiser niet aan zijn verplichting heeft voldaan om als herplaatsingskandidaat al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden. Door het weigeren bij de gesprekken te verschijnen, heeft hij bij voorbaat – mogelijke – plaatsing in een passende functie geblokkeerd.

5. Naar het oordeel van de rechtbank was eiser een gewaarschuwd man. Reeds in zijn brief van 11 september 2003 heeft verweerder eiser er op gewezen dat het weigeren te voldoen aan een in verband met het herplaatsingsonderzoek opgelegde verplichting, ontslag tot gevolg kan hebben. Naar aanleiding van het niet verschijnen van eiser bij herplaatsingsgesprekken in 2003 en 2004, heeft verweerder eiser bij besluit van 17 augustus 2004 ontslag verleend op dezelfde grond als thans aan de orde. In het betreffende advies van de commissie is overwogen, dat eiser inderdaad niet heeft voldaan aan zijn verplichting in het kader van het herplaatsingsonderzoek, omdat hij het gesprek over zijn herplaatsing niet is aangegaan. Eiser wist dan ook dat het niet verschijnen bij gesprekken door verweerder wordt beschouwd als het niet voldoen aan zijn verplichtingen als herplaatsingskandidaat.

5.1. Waar met betrekking tot het herroepen ontslagbesluit van 17 augustus 2004 nog gezegd kon worden dat verweerder niet volledig aan zijn verplichting had voldaan, gaat dit thans niet meer op. Verweerder heeft eiser een bovenformatieve functie aangeboden om werkritme op te doen en heeft hem voorgedragen bij een selectie, welke mogelijkheid om een passende functie te verkrijgen eiser echter heeft afgesneden. Ook heeft verweerder getracht met eiser buiten een PI, namelijk op het kantoor van zijn gemachtigde, in gesprek te komen. Dit laatste ondanks het feit dat er medisch gezien geen redenen waren waarom eiser geen gesprek in een PI zou kunnen hebben. Echter ook aan gesprekken op het kantoor van zijn gemachtigde heeft eiser geen medewerking verleend. Niet van belang is of sprake is geweest van een concreet aanbod van een passende functie, zoals ingevolge het bepaalde in artikel 49g, eerste lid, van het ARAR , is vereist, nu verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om te kunnen oordelen dat ontslag, gezien het gebrek aan medewerking van de zijde van eiser, bij afweging van de betrokken belangen redelijk is.

5.2. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om eiser ontslag te verlenen.

6. Het beroep is ongegrond

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. C. Fetter, mr. M.M.F. Holtrop en

mr. dr. Th.L. Bellekom en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature