U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Geloofwaardigheid asielrelaas / categoriaal beschermingsbeleid / zorgvuldigheid

Nu verzoeker stelt afkomstig te zijn uit dat deel van Somalië waarvoor een categoriaal beschermingsbeleid geldt, dient verweerder uiterst zorgvuldig te werk te gaan bij de beantwoording van de vraag of verzoeker zijn gestelde herkomst aannemelijk heeft gemaakt en dat verweerder zijn beslissing hieromtrent deugdelijk dient te motiveren. Het is weliswaar aan verzoeker om zijn herkomst aannemelijk te maken, doch dit neemt niet weg dat hij daartoe wel door verweerder in de gelegenheid dient te worden gesteld. Evenzeer dient verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld verweerders stelling dat hij onjuiste en onvolledige verklaringen heeft afgelegd, te weerleggen. Dit klemt temeer, omdat hetgeen verzoeker in de zienswijze, in beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht, in alle redelijkheid aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van verweerders stelling dat verzoeker onjuiste en onvolledige verklaringen heeft afgelegd. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat het op de weg van verweerder ligt om, alvorens verzoeker vragen te gaan stellen over zijn directe woonomgeving, te controleren of verzoeker bekend is met de windrichtingen en met andere termen die bij de vraagstelling worden gebezigd. Door dit na te laten kan aan de antwoorden zoals die tijdens de gehoren door verzoeker zijn gegeven niet die waarde worden toegekend die verweerder daaraan wenst toe te kennen. Zo is de voorzieningenrechter ter zitting gebleken dat de term ‘wadi’ – een term die bij verzoeker niet bekend is – ook bij de aanwezige tolk in de Somalische taal niet bekend was. Voorts geeft de bestreden beschikking er geen blijk van dat rekening is gehouden met de namens verzoeker geponeerde stelling dat hij niet bekend is met de begrippen noord, oost, west en zuid. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust deze beschikking niet op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb .

Uitspraak



RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Voorzieningenrechter

Zaaknummers:

Awb 07/37930 (voorlopige voorziening)

Awb 07/37928 (beroep)

Uitspraak in de geschillen tussen:

[vreemdeling],

geboren op [geboortedatum],

van gestelde Somalische nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer],

verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Haanstra, advocaat te Groningen,

en

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te ’s-Gravenhage,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman, ambtenaar ten departemente.

1. Ontstaan en loop van het geschil

1.1. Op 28 september 2007 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 4 oktober 2007 afwijzend op de aanvraag beslist.

1.2. Bij beroepschrift van 4 oktober 2007 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 07/37928.

Verzoeker is medegedeeld dat verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten.

1.3. Bij verzoekschrift van 4 oktober 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.

1.4. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 26 oktober 2007. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2. Rechtsoverwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb , onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.

Feiten en standpunten van partijen

2.2. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft verzoeker, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker is afkomstig uit het dorp [plaats] en behoort tot de Muuse Dhariyo. Verzoeker had samen met zijn broer een restaurant. In juli 2006 kregen zij van een tante een televisie, die in het restaurant werd gezet. De islamitische rechtbank heeft vervolgens een aanval gedaan op het restaurant omdat de films waarnaar op de televisie werd gekeken niet aan de islamitische normen voldeden. Verzoeker was op het moment van de aanval niet aanwezig. Verzoekers broer werd bij de aanval gedood en een aantal anderen zijn opgepakt en vastgezet. Verzoeker is vervolgens ondergedoken op het platteland. Daar is hij gebleven tot april 2007, daarna is hij terug gegaan naar de stad. Na zijn terugkomst kwamen er mannen langs die bij de islamitische rechtbank behoorden. Zij waren nog steeds op zoek naar verzoeker. Uit angst voor zijn leven is verzoeker daarna gevlucht uit zijn land.

2.3. Verweerder heeft de aanvraag om de volgende redenen afgewezen. Verzoeker heeft geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Tijdens zijn reis was hij naar eigen zeggen in het bezit van een Noors paspoort, dat hij in Nederland heeft afgestaan aan de reisagente. Nu hij op dat moment reeds in Nederland was, alwaar de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon worden ingeroepen, is deze omstandigheid aan verzoeker toe te rekenen. Verzoeker heeft in dezen een eigen verantwoordelijkheid. Het niet overleggen van het vliegticket wordt eveneens aan verzoeker toegerekend. Ook heeft verzoeker niet weten te overtuigen in zijn verklaringen omtrent zijn reis naar Nederland, aangezien hij geen informatie heeft kunnen verstrekken over zijn stoelnummer of overige bijzonderheden in het vliegtuig. Nu verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reisdocumenten, identiteitspapieren of andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, en niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij de Somalische nationaliteit bezit noch middels documenten, noch middels zijn verklaringen aannemelijk kunnen maken. In het eerste gehoor zijn verzoeker daartoe een aantal elementaire vragen gesteld met betrekking tot zijn directe woonomgeving, die hij onjuist en/of vaag heeft beantwoord. Nadat verzoeker hiermee is geconfronteerd, heeft hij evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij afkomstig is uit Somalië en/of dat hij de Somalische nationaliteit bezit. Verzoeker heeft onjuist verklaard aangaande de aanwezigheid van rivieren en wadi’s rond zijn woonplaats en is niet in staat gebleken diverse dorpen die rondom [plaats] liggen te noemen. Verder maakt de nederzetting [plaats], anders dan verzoeker stelt, onderdeel uit van zijn woonplaats en wordt deze nederzetting niet van het dorp gescheiden door een stuk land. Voorts heeft verzoeker onjuiste verklaringen afgelegd over het aantal huizen in zijn woonplaats dat een stalen dak heeft. Het in de zienswijze door verzoeker gemaakte onderscheid tussen stalen daken en daken van golfplaat c.q. ijzer had hij reeds tijdens het eerste gehoor moeten maken, temeer daar hij stelt bouwer van hutten te zijn geweest. Verzoeker is tijdens het eerste gehoor niet in de gelegenheid gesteld een tekening te maken van zijn directe woonomgeving omdat niet is gebleken dat hij daar tijdens het eerste gehoor om heeft gevraagd. Het maken van een plattegrondtekening neemt bovendien niet weg dat verzoeker essentiële zaken inzake zijn directe herkomstomgeving onjuist heeft benoemd of juist niet heeft genoemd. De door verzoeker afgelegde verklaringen omtrent zijn clanlijnen kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat hierin een aanwijzing besloten ligt dat verzoekers herkomst gelegen zou kunnen zijn in het opgegeven gebied in Somalië, nu hij onder meer heeft verklaard dat zijn stam, de Muuse Dhariyo, geen Midgan is. Gezien de door verzoeker afgelegde verklaringen wordt geen waarde gehecht aan de door verzoeker opgegeven identiteit. Nu hij heeft verklaard dat de door hem ondervonden problemen hebben plaatsgehad in [plaats] in Somalië en het niet geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker daar ooit heeft gewoond of geleefd, kan aan de opgegeven problemen in [plaats] geen geloof worden gehecht. Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000).

2.4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij geen documenten heeft overgelegd die betrekking hebben op zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Zijn reisagente heeft hem geïnstrueerd dat hij het paspoort terug diende te geven en ook de vliegtickets zijn ingenomen door de reisagente. Verzoeker heeft verder wel degelijk verifieerbaar over zijn reis verklaard door aan te geven wanneer hij met de KLM van Addis Abeba naar Amsterdam is gevlogen. Wat een stoelnummer daaraan toe kan voegen is verzoeker onduidelijk. Ten onrechte heeft verweerder daarom gesteld dat er op voorhand sprake is van aantasting van de oprechtheid van het asielrelaas. Verzoeker is het er voorts niet mee eens dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit [plaats] in Somalië. Verzoeker heeft een beperkte opleiding genoten en de begrippen noord, zuid, oost en west zijn daarom moeilijk voor hem. Het bevreemdt hem dat verweerder hem tijdens het eerste gehoor geen tekening heeft laten maken van zijn directe woonomgeving. Verweerder heeft op basis van wel heel weinig informatie de conclusie getrokken dat verzoeker niet uit [plaats] komt. Het begrip wadi kent verzoeker niet, wel heeft hij aangegeven dat er bij regen sprake is van plassen die vollopen. Rivieren bevatten in zijn beleving altijd water, rivieren waarin alleen in het regenseizoen water stroomt bestaan voor hem per definitie niet. De stelling dat de plaats [plaats] niet in de directe omgeving van [plaats] ligt, is in de ogen van verzoeker niet per definitie fout, nu dat de eerste plaats is die men tegenkomt als men van [plaats] naar [plaats] gaat. Verzoeker heeft voorts hele specifieke informatie verstrekt over de nederzetting [plaats]. Met betrekking tot het aantal stalen daken in [plaats] heeft verweerder overhaast conclusies getrokken, nu staal iets anders is dan ijzer. Blijkens het ambtsbericht van 2005 heeft verzoeker voorts juist verklaard omtrent zijn stamafkomst. Concluderend kan gesteld worden dat verweerder verzoeker niet de kans heeft gegeven zijn afkomst aannemelijk te maken. Verweerder heeft hem een paar vragen gesteld en vervolgens overhaast conclusies getrokken. In het nader gehoor is verzoeker geen enkele kans geboden om zijn verklaringen te verduidelijken of aan te vullen. Dit valt verweerder kwalijk te nemen, zeker nu het opleidingsniveau van verzoeker niet hoog is en er overduidelijk sprake is van misverstanden. Verzoeker heeft vanuit zijn eigen perspectief en vanuit zijn wereld getracht een en ander duidelijk te maken omtrent zijn leefomgeving. Hij heeft niet de alles overziende blik die wij dankzij de satellietopnamen van Google wel hebben. Verweerder had de zaak derhalve zorgvuldiger dienen te onderzoeken en had de zaak niet in het aanmeldcentrum mogen afdoen.

Beoordeling van het verzoek

2.5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling

a. die verdragsvluchteling is;

b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of

c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; of

d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.

2.6. Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Gen ève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.

2.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reispapieren heeft overgelegd en dat dit, ook naar het oordeel van de rechtbank, aan verzoeker is toe te rekenen. De omstandigheid dat hij geen reispapieren heeft kunnen overleggen door toedoen van een reisagent kan daaraan, gelet op bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), niet afdoen. Derhalve heeft verweerder reeds daarom in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan verzoeker kunnen tegenwerpen en daaraan de conclusie kunnen verbinden dat dit reeds op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.

2.8. Nu verweerder verzoeker in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen, dient er van verzoekers asielrelaas, gelet op vaste

jurisprudentie van de ABRS, een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers asielrelaas deze positieve overtuigingskracht ontbeert en dat het ongeloofwaardig is dat verzoeker de Somalische nationaliteit bezit en afkomstig is uit [plaats]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op dit standpunt heeft kunnen stellen en overweegt daartoe het volgende.

2.9. Voorop gesteld dient te worden dat, nu verzoeker stelt afkomstig te zijn uit dat deel van Somalië waarvoor een categoriaal beschermingsbeleid geldt, verweerder uiterst zorgvuldig te werk dient te gaan bij de beantwoording van de vraag of verzoeker zijn gestelde herkomst aannemelijk heeft gemaakt en dat verweerder zijn beslissing hieromtrent deugdelijk dient te motiveren. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker eerst aan het eind van het eerste gehoor heeft meegedeeld dat hij in de ogen van verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn directe woonomgeving. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoeker vervolgens tijdens dat eerste gehoor niet in de gelegenheid is gesteld nadere verklaringen af te leggen over zijn directe woonomgeving. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter getuigt het dan niet van zorgvuldigheid dat verweerder verzoeker tijdens het nader gehoor niet in de gelegenheid heeft gesteld een tekening te maken van zijn woonplaats en hem ook overigens niet de mogelijkheid heeft geboden nadere verklaringen af te leggen over zijn directe woonomgeving. Het is weliswaar aan verzoeker om zijn herkomst aannemelijk te maken, doch dit neemt niet weg dat hij daartoe wel door verweerder in de gelegenheid dient te worden gesteld.

2.10. Evenzeer dient verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld verweerders stelling dat hij onjuiste en onvolledige verklaringen heeft afgelegd, te weerleggen. Dit klemt temeer, omdat hetgeen verzoeker in de zienswijze, in beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht, in alle redelijkheid aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van verweerders stelling dat verzoeker onjuiste en onvolledige verklaringen heeft afgelegd. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat het op de weg van verweerder ligt om, alvorens verzoeker vragen te gaan stellen over zijn directe woonomgeving, te controleren of verzoeker bekend is met de windrichtingen en met andere termen die bij de vraagstelling worden gebezigd. Door dit na te laten kan aan de antwoorden zoals die tijdens de gehoren door verzoeker zijn gegeven niet die waarde worden toegekend die verweerder daaraan wenst toe te kennen. Zo is de voorzieningenrechter ter zitting gebleken dat de term ‘wadi’ – een term die bij verzoeker niet bekend is – ook bij de aanwezige tolk in de Somalische taal niet bekend was. Voorts geeft de bestreden beschikking er geen blijk van dat rekening is gehouden met de namens verzoeker geponeerde stelling dat hij niet bekend is met de begrippen noord, oost, west en zuid. Daarnaast zijn door verweerder de begrippen metaal, staal en ijzer dusdanig door elkaar gebruikt dat in redelijkheid niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen dat hij aangaande het aantal huizen met een stalen dan wel metalen dat wel ijzeren dak onjuiste verklaringen zou hebben afgelegd. Van verzoeker kan niet worden verwacht dat hij eigener beweging had moeten begrijpen dat verweerder onder staal ook ijzer en golfplaten verstond.

2.11. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat tussen verweerder en verzoeker niet langer in geschil is waar de nederzetting [plaats] is gelegen, te weten aan de rand van het dorp [plaats]. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder de namens verzoeker geponeerde stelling dat hij juiste verklaringen heeft afgelegd over zijn stamafkomst, welke stelling verzoeker heeft onderbouwd door het overleggen van een gedeelte uit het “report on minority groups in Somalie”, niet gemotiveerd kunnen weerleggen.

2.12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust deze beschikking niet op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb .

2.13. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard.

2.14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb .

2.15. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden bepaald op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 07/37928, gegrond;

- vernietigt de bestreden beschikking van 4 oktober 2007;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ad € 966,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan verzoeker dient te vergoeden;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 07/37930 af.

Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.A. Jager als griffier op 29 oktober 2007.

Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht , één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature