E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ5954
LJN AZ5954, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 06/61500

Inhoudsindicatie:

Redelijk vermoeden van illegaal verblijf / principiële weigering te voldoen aan identificatieplicht.

De rechtbank stelt voorop dat de vraag of eiser vreemdeling is in de zin van artikel 1, aanhef en sub m van de Vw 2000 , die geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 , thans niet kan worden beantwoord, nu eiser geweigerd heeft te voldoen aan zijn identificatieplicht. De voorliggende vraag is echter of deze weigering voor verweerder aanleiding kon zijn voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser, hetgeen impliceert een redelijk vermoeden dat eiser vreemdeling is. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet op de uitgebreide Identificatieplicht (zie Kamerstukken 2003-2004, 29 218 Nr. 3, p. 17), heeft de wetgever zich de beëindiging van illegaal verblijf (mede) ten doel gesteld en daarbij uitdrukkelijk stilgestaan bij samenloop tussen strafrecht en vreemdelingenrecht zoals thans in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, door te vermelden dat ook in het geval van het aantreffen van personen die niet over de benodigde vreemdelingendocumenten beschikken, (ook) de gebruikelijke vreemdelingenrechtelijke maatregelen zullen worden toegepast.

Een en ander brengt de rechtbank tot de volgende overwegingen.

Indien een persoon, die verkeert in een positie waarin hij verplicht is zich te identificeren, weigert om te zeggen wie hij is en welke nationaliteit hij heeft, alsmede om documenten over te leggen ter staving van zijn identiteit en nationaliteit, en ook overigens niet aantoont Nederlander te zijn, bijvoorbeeld (mede) door de Nederlandse taal te spreken, kan naar het oordeel van de rechtbank het redelijk vermoeden ontstaan dat deze persoon een vreemdeling is zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder m, van de Vw 2000 . Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit in het geval van eiser.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat indien een vreemdeling, die verkeert in een positie waarin hij verplicht is zich te identificeren, weigert om zijn naam en nationaliteit op te geven en om documenten te tonen op grond waarvan onder meer zijn verblijfsrechtelijke positie kan worden gecontroleerd, en ook overigens geen aanknopingspunten biedt om de rechtmatigheid van zijn verblijf na te gaan, dit aanleiding kan zijn voor een redelijk vermoeden dat het verblijf van die vreemdeling in Nederland niet rechtmatig is in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 . Ook dit geldt, naar het oordeel van de rechtbank, in het geval van eiser.

De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder op grond van genoemde feiten en omstandigheden heeft kunnen komen tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser.

De rechtbank overweegt in dit licht nader als volgt. Met bovenstaande overwegingen sluit de rechtbank niet uit dat een persoon, die principieel weigert te voldoen aan zijn identificatieplicht, in vreemdelingenbewaring gesteld kan worden, terwijl hij mogelijk wel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit zou ook het geval kunnen zijn bij eiser, die ter zitting suggereerde mogelijk in Nederland te verblijven als gemeenschapsonderdaan. Dit brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Het enkele stellen van principiële beweegredenen om het verplichte verstrekken van identiteitsgegevens en legitimatiebewijs te weigeren is onvoldoende om een gerezen redelijk vermoeden van illegaal verblijf in bovenvermelde zin weg te nemen. Met het verstrekken van relevante gegevens en documenten kan eiser dit vermoeden alsnog wegnemen, indien daaruit blijkt dat hij hier te lande inderdaad rechtmatig verblijft. Eisers bezwaren tegen de verplichtingen die uit de wet voortvloeien maken dit niet anders.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie