U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Op 14 juni 2004 heeft eiser bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage van rechtshulp en van griffierecht (....) aanvraag afgewezen, uitkering beëindigd.

De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de medewerkingsplicht van artikel 17, tweede lid, van de WWB , in zijn geval niet onverkort zou gelden. Niet aannemelijk is geworden dat eiser niet in staat was tijdig (...) bankafschriften aan verweerder over te leggen.

In de gegeven situatie kon verweerder (...) naar het oordeel van de rechtbank het besluit het vakantiegeld niet uit te betalen en de aanvraag van bijzondere bijstand af te wijzen op goede gronden handhaven. Dat bijzondere bijstand los moet worden gezien van de algemene bijstand, zoals eiser heeft betoogd, wordt door de rechtbank niet gedeeld. Net zoals de algemene bijstand is de bijzondere bijstand in de WWB geregeld. Ook het recht op bijzondere bijstand kon verweerder slechts beoordelen aan de hand van door eiser te verschaffen informatie en bescheiden.

Het beroep is ongegrond.

Uitspraak



Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

tweede afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 05/1685 WWB

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:7 7

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

en

de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Op 14 juni 2004 heeft eiser bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage van rechtshulp en van griffierecht.

Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2004, verzonden op 23 juli 2004, heeft verweerder respectievelijk eisers aanvraag afgewezen en diens uitkering ingevolge de WWB met ingang van 1 juli 2004 beëindigd.

Bij besluit van 25 januari 2005, verzonden op 31 januari 2005, heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij brief van 13 maart 2005 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het beroep is op 31 juli 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser niet in persoon verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. W.S. Schouten.

Motivering

De belanghebbende is ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB , verplicht aan verweerder desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Eiser is van mening dat verweerder een inconsistent c.q. wispelturig beleid jegens hem voert. Hij heeft aangegeven niet over de gevraagde bankafschriften te beschikken, omdat dit de afschriften zijn van de privé bankrekening van zijn advocaat. Hij ziet niet in hoe het niet kunnen verstrekken van gegevens van een derde voor zijn risico zou komen. Voorts heeft eiser begrepen dat bijzondere bijstand los staat van de algemene bijstand, in die zin dat ook mensen met een AOW uitkering daarvoor in aanmerking komen. Tenslotte vraagt eiser zich af of de WWB wel op hem van toepassing is. Bij nagekomen fax van 20 juli 2006 heeft eiser nog meegedeeld dat verweerder reeds vanaf juli 2005 over de bewuste bankafschriften beschikte.

De rechtbank stelt voorop dat eiser met ingang van 1 juli 2004 naar [woonplaats] is verhuisd. Niet in geschil is derhalve, nu eiser vanaf die datum niet langer in verweerders gemeente woont, dat hij vanaf 1 juli 2004 geen te honoreren aanspraak op bijstand van verweerder had. Het recht op bijstand is derhalve terecht met ingang van genoemde datum beëindigd.

Wel dient nog te worden beantwoord of verweerder het besluit om het vakantiegeld niet uit te betalen alsmede de aanvraag van bijzondere bijstand af te wijzen op goede gronden na heroverweging heeft gehandhaafd.

De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser bij brief van 25 juni 2004 heeft verzocht in het kader van een heronderzoek een aantal voor de beoordeling van het recht op bijstand van belang zijnde stukken mee te nemen op de afspraak van 5 juli 2004. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat niet volledig meewerken aan het heronderzoek kan leiden tot het opschorten van het recht op bijstand gevolgd door het afstemmen daarvan.

Bij brief van 7 juli 2004 is het heronderzoek omgezet in een beëindigingsonderzoek en heeft verweerder eiser verzocht binnen een hersteltermijn van acht dagen de volgende stukken over te leggen:

- het (volledig) ingevulde heronderzoekformulier;

- kopie van de bankafschriften of een betalingsoverzicht van

bankrekeningnummer [00000.00.00] ten name van [A] [B] en [C];

- kopie van bankafschrift nr. 3, bladnr. 2 inclusief de bijlage van Postbankrekening [0000001].

Onweersproken is dat eiser van de gevraagde stukken de afschriften van bankrekening [00000.00.00] niet binnen de geboden hersteltermijn heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze stukken noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand in de periode voorafgaand aan de beëindiging. Het ging daarbij immers om eisers financiële situatie. Dat verweerder de afschriften van bankrekeningnummer [00000.00.00] in dit verband niet eerder van belang heeft geacht, leidt niet tot een ander oordeel.

Bij verweerders onderzoek naar de rechtmatige verstrekking van de bijstand was verweerder aangewezen op de medewerking van eiser. Eiser was ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB , daartoe ook gehouden. Het lag derhalve op zijn weg de gevraagde bankafschriften tijdig in te leveren.

De rechtbank ziet in hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de medewerkingsplicht van artikel 17, tweede lid, van de WWB , in zijn geval niet onverkort zou gelden. Niet aannemelijk is geworden dat eiser niet in staat was tijdig de verzochte bankafschriften aan verweerder over te leggen. Vast staat dat eiser sedert geruime tijd zijn uitkering liet storten op bankrekeningnummer [00000.00.00] van [A] [B] en [C], eisers advocaat. De rechtbank gaat ervan uit dat dit met toestemming van zijn advocaat gebeurde. Zonder diens medewerking kon eiser immers niet over zijn geld beschikken. Dat eiser niet over zijn uitkering kon beschikken, is niet gebleken. Het ligt dan niet voor de hand dat eiser niet redelijkerwijs de beschikking kon verkrijgen over de bedoelde afschriften. Bovendien, zou dit al anders zijn, dan moet worden geconstateerd dat eiser, door er voor te kiezen zijn uitkering op deze rekening te laten uitbetalen, zich zelf in die positie heeft gebracht.

Naar gesteld heeft eiser tenslotte in juli 2005 alsnog de gevraagde afschriften aan verweerder overgelegd. Dit gegeven kan echter naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit niet aantasten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de bewuste bankafschriften door de sociale recherche in het kader van een strafrechtelijk vooronderzoek in beslag zijn genomen en dat verweerder hierover niet de beschikking heeft verkregen. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van verweerders verklaring te twijfelen. Eiser was in ieder geval niet ter zitting aanwezig om verweerders standpunt te weerspreken.

Door de bankafschriften niet tijdig aan verweerder over te leggen, is eiser tekortgeschoten in de nakoming van de medewerkingsplicht van artikel 17, tweede lid, van de WWB . Hierdoor was het voor verweerder onmogelijk om het recht op bijstand ten tijde van belang nog langer vast te stellen.

In de gegeven situatie kon verweerder, nu het recht op bijstand niet langer kon worden vastgesteld, naar het oordeel van de rechtbank het besluit het vakantiegeld niet uit te betalen en de aanvraag van bijzondere bijstand af te wijzen op goede gronden handhaven. Dat bijzondere bijstand los moet worden gezien van de algemene bijstand, zoals eiser heeft betoogd, wordt door de rechtbank niet gedeeld. Net zoals de algemene bijstand is de bijzondere bijstand in de WWB geregeld. Ook het recht op bijzondere bijstand kon verweerder slechts beoordelen aan de hand van door eiser te verschaffen informatie en bescheiden. De bewuste bankafschriften maakten daarvan onderdeel uit.

Het beroep is derhalve ongegrond.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature