Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Beroep is gericht tegen de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode 30 september 2003 tot en met 14 juni 2005.

Naar het oordeel van de rechtbank faalt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Aan de doorbetaling van bijstand kan eiser geen enkele gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat het recht op bijstand niet wordt ingetrokken wanneer achteraf blijkt dat bijstand ten onrechte was toegekend. De intrekking vond immers plaats ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht door eiser zelf, ten gevolge waarvan niet kon worden bepaald of recht op bijstand had bestaan.

Verweerder was derhalve bevoegd het besluit tot toekenning van bijstand over de daaraan in geding zijnde periode in te trekken. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.

Uitspraak



Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

tweede afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 05/8567 WWB

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:7 7

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder het besluit tot toekenning aan eiser van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken met ingang van 15 juni 2005 en herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 30 september 2003 tot en met 14 juni 2005, omdat het recht op bijstand over die periode niet kon worden vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 augustus 2005 tijdig bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften gemeente Voorschoten, het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 november 2005 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is op 13 juni 2006 ter zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. de Feijter.

Motivering

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser en zijn partner ontvangen sedert 25 augustus 2003 bijstand naar de norm gehuwden. Sedert 30 september 2003 staat eiser ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de eenmanszaak [A].

Eisers recht op bijstand is opgeschort met ingang van 15 juni 2005. Op 6 juli 2005 heeft verweerder eiser verzocht binnen zeven dagen gegevens te verstrekken. De gevraagde gegevens betroffen onder meer bewijsstukken van afmelding voor BTW bij de Belastingdienst en van uitschrijving bij de Kamer van Koophandel en verklaringen omtrent de BTW-teruggaven, de vijf telefoonaansluitingen, het uitgavenpatroon dat hoger is dan de bijstandsnorm en verschillende kasstortingen. Vervolgens is het primaire besluit genomen, welke beslissing met het bestreden besluit is gehandhaafd.

Standpunten van partijen.

Eiser stelt samengevat dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, doordat hij zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel tijdig heeft gemeld. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte niet aangetoond dat eiser inkomsten uit een bedrijf heeft gehad. Eiser stelt dat de overgelegde bankafschriften een nader inzicht geven in zijn financiële positie.

Voorts stelt eiser dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door het blijven uitbetalen van bijstand terwijl verweerder al lange tijd bekend was, althans verondersteld mocht worden bekend te zijn, met eisers inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

De rechtbank begrijpt het gestelde aldus dat het beroep is gericht tegen de intrekking over de periode 30 september 2003 tot en met 14 juni 2005.

Samengevat stelt verweerder niet vóór de Bbz-aanvraag van 29 maart 2005 op de hoogte te zijn geraakt van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Voorts heeft eiser teruggaven van BTW en een bankrekening verzwegen en niet de administratie of jaarstukken over de jaren 2003 en 2004 overgelegd. Daarnaast heeft eiser zijn uitgavenpatroon, dat hoger is dan met een bijstandsuitkering mogelijk is, niet deugdelijk verklaard.

De rechtbank komt tot het volgende oordeel.

Vanaf 1 januari 2004 ontleent verweerder zijn bevoegdheid een besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken aan artikel 54 van de WWB . De rechten en verplichtingen van een belanghebbende dienen daarbij in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben (CRvB 21 april 2005, 04/4981 NABW; LJN AT4358).

Verweerder heeft, overeenkomstig de in het overgangsrecht van de WWB opgenomen mogelijkheid, voor 1 januari 2005 uitvoering gegeven aan WWB-bepalingen die van onmiddellijke inwerkingtreding op 1 januari 2004 zijn uitgezonderd, en wel met ingang van 10 juni 2004. Dit betekent dat ten aanzien van de inlichtingenplicht nog met toepassing van het alsdan tot 10 juni 2004 geldende artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), dient te worden beslist.

Ingevolge artikel 7 van de Abw (tot 1 januari 2004) en artikel 11, eerste lid, van de WWB (van af 1 januari 2004 ) heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB (van af 10 juni 2004 ) doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (...) het recht op bijstand. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw (tot 10 juni 2004) doet de belanghebbende dit aan burgemeester en wethouders ten aanzien van het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.

De rechtbank overweegt dat in onderhavig geval tot 10 juni 2004 artikel 65 van de Abw van toepassing is. Dit betekent dat in het bestreden besluit met betrekking tot de periode 10 juni 2004 ten onrechte is verwezen naar artikel 17 van WWB . Tevens is niet expliciet verwezen naar artikel 7 van de Abw met betrekking tot de periode tot 1 januari 2004 of artikel 11 van de WWB (van af 1 januari 2004 ). De rechtbank zal hieraan echter geen consequenties verbinden nu verweerder wel van de juiste toetsingskaders is uitgegaan.

De rechtbank overweegt dat eiser bij zijn aanvraag om bijstand niet heeft vermeld dat hij met een eenmanszaak staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat hij voorts niet tijdig en niet uit eigen beweging teruggaven van BTW in augustus 2004 aan verweerder heeft gemeld, terwijl deze gegevens van belang zijn voor bepaling van het recht op bijstand. Eiser heeft hiermee zijn inlichtingenplicht geschonden. Het is in zo'n situatie aan eiser om feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat hem, als hij zijn verplichting tot het geven van inlichtingen wel zou zijn nagekomen, over de betrokken periode wel (aanvullende) bijstand zou zijn verleend en aldus aan te tonen dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Hierin is eiser niet geslaagd.

Eerst na het in april 2005 afgeronde heronderzoek heeft eiser kopieën van beschikkingen van de Belastingdienst inzake terugontvangen BTW (laatste kwartaal 2003 en derde en vierde kwartaal 2004), een Balans met Winst- en verliesrekening over de jaren 2003 en 2004 en afschriften van de zakelijke rekeningen overgelegd. Hoewel de Winst- en verliesrekeningen 2003 en 2004 een verlies aangeven, is dit niet met stukken onderbouwd en zijn deze bovendien dermate ongespecificeerd dat hieruit eisers inkomen niet kan blijken.

Naar het oordeel van de rechtbank faalt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Aan de doorbetaling van bijstand kan eiser geen enkele gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat het recht op bijstand niet wordt ingetrokken wanneer achteraf blijkt dat bijstand ten onrechte was toegekend. De intrekking vond immers plaats ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht door eiser zelf, ten gevolge waarvan niet kon worden bepaald of recht op bijstand had bestaan.

Verweerder was derhalve bevoegd het besluit tot toekenning van bijstand over de daaraan in geding zijnde periode in te trekken. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.

Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. M. Munsterman en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature