Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Associatieovereenkomst EEG-Turkije / Besluit 1/80 / herhaalde aanvraag / arbeid in loondienst / mvv / vrijstelling.

De voorzieningenrechter merkt de aanvraag van 18 mei 2005 voor een verblijfsvergunning arbeid in loondienst aan als een herhaalde aanvraag nu deze eveneens betrekking heeft op arbeid bij het bedrijf waarvoor eerder op 29 december 2004 een aanvraag werd ingediend welke bij besluit van 16 maart 2005 (onherroepelijk) is afgewezen. Van nova is niet gebleken. Onder verwijzing naar Afdelingsuitspraak 200407619/1 van 4 januari 2005 wordt overwogen dat verweerder niet kan volstaan met verwijzing naar het eerdere besluit, maar dient te onderzoeken of verzoeker aan Besluit 1/80 verblijfsrecht kan ontlenen. Verzoeker heeft in ieder geval van 2 september 1998 tot 8 september 2005 legale arbeid verricht zoals omschreven in B11/2.4.1 Vc 2000, namelijk als internationaal chauffeur ter zake waarvan een tewerkstellingsvergunning is verleend. Voor zover als aanvullende eis zou gelden dat de arbeidsovereenkomst moet zijn aangemeld bij het UWV, heeft verzoeker aangetoond dat deze sedert 1 januari 2001 is aangemeld, zodat hij vanaf 1 januari 2004 vrij is op de arbeidsmarkt. Ingevolge Besluit 1/80 vloeit uit dit recht op arbeid het recht op verblijf rechtstreeks voort. Hieruit volgt tevens dat de arbeidsmarktaantekening in het paspoort niet in overeenstemming is met B11/2.1.3 Vc 2000, waarin is bepaald dat na drie jaar legale arbeid de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ wordt opgenomen. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, lid 2, sub e, Vb 2000, zodat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Toewijzing verzoek.

Uitspraak



Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage

nevenzittingsplaats Breda

vreemdelingenkamer

__________________________________________________

UITSPRAAK

ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht

__________________________________________________

Reg.nr : AWB 06/903

V-nr : 270.694.8928

Inzake : A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. J.M.M. Verstrepen te Oosterhout,

tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. F.S. Schoot.

I. PROCESVERLOOP

1. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 16 december 2005 (hierna: bestreden besluit) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

3. Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 maart 2006. Zowel verzoeker als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

4. De voorzieningenrechter heeft ter zitting het onderzoek gesloten. Bij uitspraak van 8 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en bepaald dat verzoeker binnen twee weken na de datum van verzending van de uitspraak zich schriftelijk dient uit te laten omtrent de in die uitspraak gestelde vragen, waarna verweerder in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op verzoekers reactie.

5. Bij brief van 22 maart 2006 heeft verzoeker zijn reactie gegeven. De rechtbank heeft de schriftelijke reactie daarop van verweerder op 10 april 2006 ontvangen.

6. Desgevraagd hebben beide partijen vervolgens toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. Bij brief van 18 april 2006 heeft de voorzieningenrechter partijen laten weten dat het onderzoek is gesloten en dat bepaald is dat binnen twee weken na verzending van die brief uitspraak zal worden gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1.Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.

2. Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op […] 1965 en de Turkse nationaliteit te bezitten. Verzoeker heeft bij aanvraag van 18 mei 2005 verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking, verband houdende met “arbeid in loondienst bij B BV”.

3.Verweerder heeft het bestreden besluit genomen. Dit besluit strekt tot weigering verzoeker de onderhavige verblijfsvergunning te verlenen. Daarbij heeft verweerder ook meegedeeld dat verzoeker niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.

4. Verzoeker heeft verzocht om hangende de bezwaarprocedure tegen het bestreden besluit bij wege van voorlopige voorziening verwijdering uit Nederland te verbieden. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat verweerder ten onrechte de verblijfsvergunning regulier heeft afgewezen aangezien hij op grond van de samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Turkije, genaamd het Associatiebesluit 1/80 (hierna: Besluit 1/80), verblijfsrecht heeft en vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Verzoeker is van mening dat het bezwaar dat hij heeft ingediend tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte van mening is dat Besluit 1/80 slechts zou zien op Turkse werknemers aan wie een verblijfsvergunning is verleend, terwijl uit de considerans van Besluit 1/80 noch uit artikel 6 e.v. van dit besluit die beperking blijkt. Verzoeker is immers een Turkse werknemer (chauffeur) die legaal tot de arbeidsmarkt is toegelaten. Hij beschikt sinds 2 september 1998 over een tewerkstellingsvergunning welke geldig is tot 1 februari 2008. Verzoeker heeft legale arbeid verricht als werknemer in loondienst. Weliswaar is in de zomer van 2005 verzoekers werkgever B failliet verklaard, echter hierna is verzoeker, vrijwel aansluitend, een arbeidsovereenkomst aangegaan met C B.V. te D. Verzoeker heeft derhalve meer dan vier jaar legale arbeid verricht en dient sinds februari 2002 te worden beschouwd als een vrij op de Nederlandse arbeidsmarkt toegelaten werknemer. Verzoeker beroept zich op hoofdstuk B11/2.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) waarin het uit het verdragsrecht voortvloeiend verblijfsrecht nader door de Minister is uitgewerkt.

Bij aanvullende gronden heeft verzoeker laten weten eens te meer belang te hebben bij toewijzing van de voorlopige voorziening aangezien hij tijdens zijn werk door een vorkheftruck is aangereden waarbij hij ernstig gewond is geraakt.

5. Blijkens de brief van verweerder van 10 april 2006 heeft verweerder het ter zitting ingenomen standpunt dat de onderhavige aanvraag een herhaalde aanvraag betreft als bedoeld in artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehandhaafd en geoordeeld dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de voorlopige voorziening en het onderliggende bezwaar gehouden is te toetsen aan voornoemd artikel. Volgens verweerder is sprake van een herhaalde aanvraag aangezien verzoeker reeds eerder bij aanvraag van 29 december 2004 heeft verzocht om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: arbeid in loondienst op grond van Besluit 1/80. Deze aanvraag is van gelijke strekking als de aanvraag van 18 mei 2005, nu aan de aanvragen dezelfde arbeidsverhouding ten grondslag is gelegd. De aanvraag van 29 december 2004 is bij beschikking van 16 maart 2005 afgewezen en nu verzoeker tegen dat besluit geen rechtsmiddel heeft aangewend, is de beslissing van 16 maart 2005 onherroepelijk geworden.

6. Gelet op het eerst ter zitting ingenomen standpunt door verweerder dat sprake is van een herhaalde aanvraag, heeft de voorzieningenrechter verzoeker in de gelegenheid gesteld op dat standpunt te reageren alsmede om bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren te brengen waardoor de noodzaak zou bestaan om toepassing van nationale procedureregels, waaronder toepassing van artikel 4:6 Awb , achterwege te laten.

7. In reactie op de in de heropeningsuitspraak van 8 maart 2006 gestelde vragen heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder ten onrechte van mening is dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Verzoeker is van mening dat uit de dossierstukken blijkt dat verzoeker bij zijn eerdere aanvraag heeft verwezen naar de voor hem bestaande verblijfsrechten op basis van Besluit 1/80. Volgens verzoeker blijkt uit telefoonnotities dat verweerder ermee bekend is dat verzoeker als chauffeur in het buitenland verblijft en dat de informatie zal worden nagezonden via een kennis. Desondanks heeft verweerder het besluit van 16 maart 2005 niet aangetekend verzonden naar het privé adres van verzoeker, waardoor hij eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn van dat besluit heeft kennisgenomen. Verzoeker heeft op 18 mei 2005 onderhavige aanvraag ingediend waarbij hij heeft gemeld dat hij vrijstelling van de mvv-plicht heeft, alsmede dat hij een aanvraag indient om te werken in loondienst. Verzoeker is van mening dat hij een andere aanvraag heeft ingediend aangezien er een andere verblijfsgrond is aangegeven. Voorts is verzoeker van mening dat hij op grond van artikel 8, onder l, Vw 2000 en Besluit 1 /80 rechtstreeks verblijfsrecht ontleent aan deze verdragsrechterlijke bepaling. Hij heeft zich in dit kader beroepen op arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens waarin dat verblijfsrecht, volgens verzoeker, is bevestigd. Gelet hierop is volgens verzoeker geen sprake van een onherroepelijk besluit van verweerder waaruit blijkt dat het verblijfsrecht verloren is gegaan, zodat hij aanspraak heeft op een declaratoir besluit van verweerder waaruit dat verblijfsrecht blijkt. Dat verweerder deze ten onrechte bij herhaling niet afgeeft, is volgens verzoeker in strijd met het internationaal verdragsrecht, temeer nu aan het eerdere besluit ernstige gebreken kleven en verweerder impliciet en ten onrechte heeft geweigerd toepassing te geven aan verdragsrecht. Verzoeker is van mening dat hij vanwege zijn lange legale arbeidsverleden recht heeft verworven op vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarnaast is volgens verzoeker van belang dat hij bij een ernstig arbeidsongeval is betrokken en de werkgever te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst van 1 jaar niet te zullen verlengen. Verzoeker is van mening dat ook deze nieuwe feiten en omstandigheden bij de beoordeling dienen te worden betrokken.

8. Ten aanzien van verzoekers reactie op de uitspraak van 8 maart 2006 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen bijzondere op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om toepassing van artikel 4: 6 Awb achterwege te laten.

9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan ingevolge het tweede lid van artikel 4:6 Awb het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerder afwijzende beschikking.

Het toetsingskader voor de rechter van een beslissing op een herhaalde aanvraag wordt bepaald door artikel 4:6 Awb . De rechter dient te beoordelen of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moet worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken of veranderde omstandigheden die een hernieuwd rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.

10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 29 december 2004 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst op grond van Besluit 1/80 heeft ingediend vanwege het verrichten van werkzaamheden als internationaal chauffeur bij B. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de door verzoeker op 18 mei 2005 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eveneens betrekking heeft op het verrichten van arbeid in loondienst bij B. Omdat de strekking van beide aanvragen dezelfde is, wordt de tweede aanvraag door de voorzieningenrechter vooralsnog aangemerkt als een herhaalde aanvraag.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verzoeker aan de aanvraag van 18 mei 2005 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het feit dat verzoeker inmiddels werkzaamheden verricht voor C B.V. te D is geen rechtens relevant novum aangezien verzoeker de aanvraag tot een verblijfsvergunning heeft ingediend voor arbeid in loondienst bij B en niet bij C B.V. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 Awb .

11. In de uitspraak van 4 januari 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (kenmerk 200407619/1), rechtsoverweging 2.9, overwogen dat “Met die verwijzing heeft de rechtbank kennelijk bedoeld dat het beroep van appellant op artikel 7, eerste alinea, van Besluit nr. 1 /80 door het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 1 juli 1997 in de onderhavige procedure niet kan worden beoordeeld. Die bepaling heeft echter rechtstreekse werking en het beroep van appellant op die bepaling kon niet worden afgewezen met de enkele verwijzing naar het besluit van 1 juli 1997, nu dat besluit geen vaststellende werking heeft ten aanzien van eventueel rechtstreeks uit Besluit nr. 1/80 voortvloeiende verblijfsrechten”.

Hiervan uitgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met verwijzing naar het eerdere besluit van 16 maart 2005, maar dient te onderzoeken of verzoeker aan Besluit 1/80 verblijfsrecht kan ontlenen.

12. Dienaangaande heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de aanvraag van verzoeker dient te worden afgewezen nu verzoeker niet beschikt over een geldige mvv, die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, noch in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.

Niet in geschil is dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige mvv, die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verzoeker in aanmerking voor vrijstelling op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), waarin is bepaald dat de vreemdeling, die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, van het vereiste van een geldige mvv op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, is vrijgesteld.

Volgens verweerder is hiervan geen sprake nu door verzoeker geen jaar legale arbeid is verricht. De arbeidsovereenkomst met B is eerst op 9 mei 2005 aangemeld bij het UWV, zodat verzoeker geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80 en hij derhalve niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Verzoeker heeft in bezwaar aangevoerd, en gestaafd met bescheiden, dat hij sedert 14 september 1998 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan met B en sinds 2 september 1998 beschikt over een tewerkstellingsvergunning, laatstelijk verlengd tot 1 februari 2008. Nu verzoeker meer dan vier jaar legale arbeid heeft verricht, is hij sinds 2 februari 2002 vrij op de arbeidsmarkt en impliceert het recht op arbeid het recht op verblijf, aldus verzoeker. Tevens heeft verzoeker een uittreksel “raadplegen BRDV Dienstverband gegevens” van het UWV, gedateerd 2 februari 2006, overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker op 1 januari 2001 in dienst is getreden bij B en op 8 september 2005 uit dienst is getreden.

In B11/2.4.1 Vc 2000 is ten aanzien van Turkse chauffeurs onder meer bepaald dat zij in dienst van een Nederlandse transportonderneming, het eerste jaar van hun werkzaamheden niet in het bezit behoeven te zijn van een verblijfsvergunning. Na één jaar legale arbeid - al dan niet in het bezit van een verblijfsvergunning – vloeit hun verblijfsrecht rechtstreeks voort uit Besluit 1/80. Onder legale arbeid wordt hier verstaan arbeid als chauffeur ter zake waarvan een tewerkstellingsvergunning is verleend.

Na één jaar legale arbeid wordt er niet getoetst aan prioriteit genietend aanbod, wanneer de werknemer bij dezelfde werkgever blijft werken.

Na drie jaar legale arbeid mag een Turkse werknemer een andere werkgever zoeken in dezelfde branche (een chauffeur mag bij een andere transportonderneming gaan werken). Aangezien hij drie jaar werkzaam is in bezit van een tewerkstellingsvergunning, wordt er in dat geval ook niet getoetst aan prioriteitgenietend aanbod…

Na drie jaar legale arbeid geldt overigens de algemene regel dat de betrokkene vrij is op de arbeidsmarkt, derhalve een jaar eerder dan artikel 6 van Besluit 1 /80 voorschrijft. Zie B5/3.2.2. In dat geval gaat de algemene regel van het nationale recht voor, omdat die voor de vreemdeling gunstiger is.

De voorzieningenrechter acht dit beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de door verzoeker overgelegde bescheiden worden geconcludeerd dat in ieder geval verzoeker van 2 september 1998 tot 8 september 2005 legale arbeid heeft verricht, zoals omschreven in voornoemd beleid van verweerder, namelijk als chauffeur ter zake waarvan een tewerkstellingsvergunning is verleend. Voor zover als aanvullende eis zou gelden dat de arbeidsovereenkomst moet zijn aangemeld bij het UWV, heeft verzoeker, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, aangetoond dat de arbeidsovereenkomst sedert 1 januari 2001 aldaar is aangemeld, zodat verzoeker vanaf laatstgenoemde datum tenminste drie jaar legale arbeid heeft verricht, zodat hij vanaf 1 januari 2004, vrij is op de arbeidsmarkt. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat ingevolge Besluit 1/80 uit dit recht op arbeid het recht op verblijf rechtstreeks voortvloeit. Voorts volgt de voorzieningenrechter vooralsnog verzoekers standpunt dat uit het vorenstaande eveneens volgt dat de arbeidsmarktaantekening, zoals die thans is opgenomen in het paspoort van verzoeker, niet in overeenstemming is met B11/2.1.3 Vc 2000, waarin is bepaald dat na drie jaar legale arbeid als arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegstaan. TWV niet vereist’ wordt opgenomen.

Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker zeer wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb 2000, zodat het bezwaar, gericht tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning, een redelijke kans van slagen heeft.

13. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist en zal het verzoek om een voorlopige voorziening op na te melden wijze worden toegewezen. Het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).

Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling aan de griffier te geschieden.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter:

bepaalt dat verzoeker niet wordt uitgezet of verwijderd uit Nederland tot vier weken na de dag waarop het besluit op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt;

draagt verweerder op binnen vier weken een beslissing op het bezwaar van 30 december 2005 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;

veroordeelt de Staat der Nederlanden als rechtspersoon tot vergoeding aan verzoeker van het betaalde griffierecht ad € 138,-.

Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2006, in tegenwoordigheid van M.G. Panis, griffier.

RECHTSMIDDELENCLAUSULE

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature