Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Afghanistan / intrekking verblijfsvergunning asiel / artikel 1F VSV / ambtsbericht.

Verweerder heeft besloten tot intrekking van de aan eisers verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, nu eisers artikel 1F VSV kan worden tegengeworpen van wege het feit dat eiser in de periode van 1980- 1992 een buitengewoon invloedrijke positie heeft ingenomen in de hoogste politieke beleidsorganen van de DVPA en Hezb-i-Watan en belangrijke bestuurlijke functies heeft vervuld in de (Democratische) Republiek Afghanistan en dat eiseres in de periode van 1980-1992 verregaande invloed heeft gehad binnen de politieke beleidsvorming in Afghanistan. Eisers hebben ter staving van hun stelling dat zij niet betrokken zijn geweest bij welke beslissing dan ook ter zake de Khad/WAD, de politie, het gerechtelijk apparaat en de Afghaanse strijdkrachten ter zitting vijf getuigen meegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen, gelet op hun onderlinge samenhang alsook voorts gelet op de maatschappelijke positie van de diverse getuigen, hetzij ten tijde van de desbetreffende periode, hetzij thans, dan wel beide, gerede twijfel doet ontstaan aan de juistheid en betrouwbaarheid van de informatie in het algemeen ambtsbericht van 16 september 1999 (pagina’s 6 tot en met 9). Uit deze verklaringen blijkt immers dat de Revolutionaire Raad een veel minder invloedrijk orgaan was dan het ambtsbericht wil doen geloven alsmede dat ten aanzien van het Centraal Comité blijkt dat ernstig getwijfeld moet worden aan de juistheid van hetgeen in het ambtsbericht over dit Comité is vermeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet zonder nadere motivering aan deze verklaringen voorbij heeft kunnen gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze beslissingen wegens een motiveringsgebrek niet in stand kunnen blijven. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

zittinghoudende te Utrecht

Reg.nrs.: AWB 04/28989 ONBTDN

AWB 04/28992 ONBTDN

AWB 04/29574 ONBTDN

UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake de beroepen van:

A, geboren op [...] 1947, en zijn echtgenote,

B, geboren op [...] 1947, alsmede hun dochter,

C, geboren op [...] 1988, allen van Afghaanse nationaliteit, eisers,

gemachtigde: mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein,

tegen twee besluiten van

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. T. Ponte, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.

1. INLEIDING

Bij (separate) beschikkingen van 29 mei 1995 respectievelijk 31 augustus 1995 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 16 november 1994 respectievelijk 31 maart 1995 om toelating als vluchteling ingewilligd.

Met ingang van 1 april 2001 zijn eisers in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Verweerder heeft bij (separate) besluiten van 9 juni 2004 de aan eisers verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw ) ingetrokken. In het begeleidend schrijven bij voornoemde besluiten heeft verweerder meegedeeld dat -in tegenstelling tot hetgeen in het voornemen was bepaald- de aan de dochter van eisers verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet zal worden ingetrokken. Op 25 juni 2004 hebben eisers hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.

Bij schrijven van 1 juni 2005 heeft de gemachtigde van eisers aangekondigd ter zitting enkele personen te willen horen.

De gedingen zijn behandeld ter zitting van 16 juni 2005. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. De heer A (hierna te noemen: eiser) en mevrouw B (hierna te noemen: eiseres) zijn daarbij in persoon verschenen. Ter zitting zijn gehoord de heer Andina Sangin, de heer Hayatullah Paikar Hayat, de heer Mostafa Danesch, mevrouw prof. Valentine M. Moghadam en ten slotte de heer prof. dr. Touraj Atabaki.

2. OVERWEGINGEN

Ten aanzien van C

Uit het besluit ten aanzien van B blijkt dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiseres C niet wordt ingetrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij bij het onderhavige beroep tegen dit besluit geen belang heeft. De rechtbank zal dit beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Ten aanzien van A en B

In geschil is of de besluiten tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in rechte stand kunnen houden.

Verweerder heeft de bestreden besluiten doen steunen op de overweging dat eisers niet in aanmerking komen voor bescherming als vluchteling, nu hen artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967, (hierna: het Vluchtelingenverdrag) wordt tegengeworpen. Verweerder doet deze constatering steunen op de verklaringen van eisers, op informatie uit een individueel ambtsbericht van respectievelijk 31 augustus 2000 en 26 mei 2003, op diverse algemene ambtsberichten en op openbare bronnen, in samenhang met hetgeen overigens bekend is.

Ten aanzien van eiser houdt dit meer concreet in dat hij in de periode van 1980-1992 in Afghanistan bij alle belangrijke politieke en militaire beslissingen alsmede alle veiligheidskwesties (Khad/Ministerie van Staatsveiligheid) betrokken is geweest en dat hij derhalve kan worden aangemerkt als één van de architecten van het repressieve beleid dat in voornoemde periode in Afghanistan werd gevoerd

Ten aanzien van eiseres houdt dit in dat zij op grond van de door haar vervulde zeer belangrijke bestuurlijke functie binnen de (Democratische) Republiek Afghanistan, te weten als lid van de Revolutionaire Raad en uit hoofde van de door haar vervulde beleidsbepalende functies binnen de DVPA en Hezb-i-Watan, actief en in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het totstandkomen dan wel het instandhouden van de regimes van Karmal en Najibullah, die in Afghanistan op grote en systematische wijze zeer ernstige misdrijven hebben gepleegd. Een en ander onverlet het gegeven dat verweerder eiseres, gelet op het individuele ambtsbericht van 26 mei 2003 (kenmerk: DPV/AM-U020507.1275/2, niet langer het plegen van in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag omschreven misdrijven tegenwerpt naar aanleiding van de door eiseres verrichte werkzaamheden voor de Afghanistan Women Council.

Gezien de verklaringen van eisers, informatie uit het individuele ambtsbericht van 31 augustus 2000 alsmede van 26 mei 2003, diverse algemene ambtsberichten en openbare bronnen, in samenhang met hetgeen overigens bekend is, moet worden geconcludeerd dat eiser in de periode van 1980-1992 een buitengewoon invloedrijke positie heeft ingenomen in de hoogste politieke beleidsorganen van de DVPA en Hezb-i-Watan en belangrijke bestuurlijke functies heeft vervuld in de (Democratische) Republiek Afghanistan en dat eiseres in de periode van 1980-1992 verregaande invloed heeft gehad binnen de politieke beleidsvorming in Afghanistan.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers -gezien het feit dat zij deze posities hebben bekleed binnen de Revolutionaire Raad, het Centraal Comité en andere organen van de DVPA- ervan op de hoogte zijn geweest dat door het voormalig communistische regime in Afghanistan zeer ernstige misdrijven zijn gepleegd. Gelet hierop is sprake van personal participation aan het totstandkomen dan wel het instandhouden van de regimes Karmal en Najibullah, regimes die in Afghanistan een waar schrikbewind hebben gevestigd en die op grote en systematische wijze zeer ernstige misdrijven hebben gepleegd. Dit geldt met name voor de periode dat eiser deel heeft uitgemaakt van de Revolutionaire Raad, het Presidium van de Revolutionaire Raad en de Uitvoerende Raad van het Centraal Comité van Hezeb-i-Watan. Ten aanzien van eiseres geldt dit voor de periode dar zij deel uitmaakte van de Revolutionaire Raad. De verklaring van eiser dat de DVPA niet verbonden was met de overheid of bemoeienis had met veiligheidskwesties van de staat kan niet worden gevolgd, nu uit diverse algemene bronnen -waaronder het algemeen ambtsbericht van 16 september 1999- naar voren komt dat er zeer nauwe banden bestonden tussen de DVPA en de Afghaanse overheid. Evenmin kan eiser in zijn verklaring dat hij persoonlijk nimmer te maken had met de Ministeries van Binnenlandse Zaken, Defensie of Staatsveiligheid of met de overheid in het algemeen worden gevolgd. De verklaring van eiseres dat zij nimmer betrokken is geweest bij de Khad/WAD en dat de Revolutionaire Raad zich niet bezighield met zaken op het gebied van Defensie en Staatsveiligheid, kan -gelet op onder meer het algemeen ambtsbericht van 16 september 1999- evenmin worden gevolgd.

Derhalve is op eisers het bepaalde in artikel 1(F), aanhef en onder a, b en c, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. Dit leidt tot het oordeel dat eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt en/of gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van hun asielaanvraag zouden hebben geleid. Derhalve dienen de aan eisers verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te worden ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Eisers komt geen geslaagd beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel toe.

Niet valt uit te sluiten dat eisers, gelet op de door hen beklede functies, onder de huidige omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen te zullen onderworpen aan een door in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) verboden behandeling. Eisers komen echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, nu artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op hen van toepassing is, zodat artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit 2000 hieraan in de weg staat.

Ten slotte betekent de weigering om eisers voortgezet verblijf hier te lande toe te staan geen schending van artikel 8 EVRM.

Eisers betwisten het uitgangspunt van verweerder dat, zakelijk weergegeven, al wie lid is geweest van de Revolutionaire Raad, het Presidium van de Revolutionaire Raad en de Uitvoerende Raad van het Centraal Comité van Hezeb-i-Watan in de periode 1980-1992, geacht moet worden verantwoordelijk te zijn geweest voor daden als omschreven in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, in dier voege dat zulks legitimeert dat de bewijslast wordt omgekeerd. Eisers wijzen er in dit verband op dat alle notulen en besluiten van deze organen beschikbaar zijn voor bestudering door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Justitie, alsook, wederom, dat de Revolutionaire Raad, het Presidium van de Revolutionaire Raad en de Uitvoerende Raad van het Centraal Comité niet betrokken waren bij de besluitvorming inzake kwesties van inlichtingen en veiligheid en oorlog.

De rechtbank overweegt als volgt.

In het algemene ambtsbericht van 16 september 1999 is het volgende over de organisaties waarvan eisers deel uitmaakten, weergegeven (pagina’s 6 tot en met 9):

“2.2.1 Het communistische bestuur van Afghanistan

(…) De DVPA kende een hiërarchische organisatiestructuur van dorpsniveau, overheids-instellingen, provinciaal- en stadsniveau, tot Centraal Comité (Politbureau) en het Congres. In naam was het Congres het hoogste orgaan van de DVPA. In de praktijk werd het beleid in Afghanistan bepaald door het Centraal Comité (in het bijzonder het Politbureau) van de DVPA en de Revolutionaire Raad (staatsorgaan). (…)

Het Centraal Comité en Politbureau

Het Centraal Comité was het politieke advies- en overlegorgaan van de Democratische Republiek Afghanistan. Dit comité bestond uit een Secretaris-Generaal, het Politbureau, het Secretariaat en de vaste en plaatsvervangende leden. Het lidmaatschap van het Centraal Comité beperkte zich tot een exclusieve groep leden van de DVPA. Het Centraal Comité kwam onregelmatig bijeen en richtte zich eerder op politieke beleidsvorming dan op concrete besluitvorming. Het bemoeide zich niet met de dagelijkse gang van zaken noch met militaire zaken. De dagelijkse leiding van de partij lag in handen van het Politbureau. Het merendeel van de leden van het Centraal Comité was werkzaam bij het regeringsleger of een ministerie. In hun dagelijkse werkzaamheden waren zij nauw betrokken bij de besluitvorming op militair, politiek en wetgevend gebied. Zij moeten derhalve weet hebben gehad van de grove mensenrechtenschendingen die ten tijde van het communistische bewind plaatsvonden.

De Revolutionaire Raad

Veel leden van het Centraal Comité waren tevens lid van de Revolutionaire Raad. Deze raad bestond uit een voorzitter, het Presidium en de leden. De leden van de raad waren politieke en militaire topfunctionarissen. De Revolutionaire Raad kwam zeer regelmatig bijeen en was in tegenstelling tot het Centraal Comité nauw betrokken bij de dagelijkse politieke en militaire besluitvorming in Afghanistan. Weliswaar werd de raad niet bij elke militaire actie vooraf geconsulteerd, maar in de regel werd de raad na afloop wel op de hoogte gebracht. In feite was het onmogelijk zitting te hebben in de Revolutionaire Raad zonder het repressieve beleid van de DVPA te onderschrijven. Kenmerkend voor het autoritaire karakter van de Revolutionaire Raad was de volstrekte unanimiteit waarmee besluiten, na onderling overleg, werden genomen. De laatste zitting van de Revolutionaire Raad vond plaats in mei 1988.”

Ter staving van hun stelling dat zij niet betrokken zijn geweest bij welke beslissing dan ook ter zake de Khad/WAD, de politie, het gerechtelijk apparaat en de Afghaanse strijdkrachten hebben eisers, onder meer, ter zitting vijf getuigen bijgebracht. Deze hebben als volgt verklaard:

1. De getuige Andina Sangin, van Afghaanse afkomst, thans woonachtig in D, werkzaam als Energie - en milieuadviseur, heeft verklaard dat hij in de jaren tachtig twee keer burgemeester van Kabul is geweest, alsook vice-voorzitter economische zaken van het Centraal Comité. Hij kende eisers in de jaren tachtig heel goed. Hij heeft verklaard dat de Revolutionaire Raad in die periode de functie vervulde van tijdelijk parlement, dat het een wetgevende taak had en geen taken had met betrekking tot de Khad, dan wel militaire operaties, dat de Raad twee keer per jaar bijeen kwam, dat de zittingen openbaar waren en de verslagen gepubliceerd werden, en dat de samenstelling zeer breed was: artsen, hoogleraren, arbeiders, boeren, kortom allerlei categorieën uit de samenleving. Hij heeft verklaard dat zaken van nationale veiligheid vielen onder het Ministerie van geheime Diensten/Buitenlandse Zaken/Defensie, dat verantwoordelijk was voor de Khad, en dat boven dit ministerie de president stond. De getuige verklaarde dat hij eiser kende als hoofd van de organisatorische afdeling van het Centraal Comité, later als hoofd internationale relaties en dat eiser niet betrokken was bij beslissingen op militair gebied en niets te maken had met de geheime diensten. Hij heeft verklaard dat hij eiseres kende als beroemd en gerespecteerd bij alle Afghaanse vrouwen vanwege haar strijd voor de vrouwenrechten en dat zij niet betrokken was bij militaire activiteiten.

2. De getuige Hayatullah Paikar Hayat, van Afghaanse afkomst, wonende te E, werkzaam als arbo- en milieucoordinator bij de gemeente E, heeft verklaard dat hij van 1985 tot 1990 werkzaam was, eerst bij de afdeling organisatie van het Centraal Comité en later bij de afdeling internationale relaties van het Centraal Comité, laatstelijk als persoonlijk assistent van eiser op voormelde afdeling internationale relaties. Hij heeft verklaard dat het Centraal Comité een politieke orgaan was, niet bevoegd met betrekking tot militaire activiteiten, evenmin als de Revolutionaire Raad. Deze Raad was een wetgevend orgaan, het tijdelijke parlement, dat wetten goedkeurde doch niet uitvoerde, niet vaker dan twee keer per jaar bijeenkwam en samengesteld was uit alle groeperingen en beroepsgroepen in de samenleving, waaronder zelfs monarchisten. De Raad bemoeide zich met wetgeving op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg, gelijke behandeling en economische en sociale onderwerpen. Militairen hadden daarin geen plek. Eiser was in zijn functie niet betrokken bij militaire, politie- of veiligheidsbesluitvorming. Eiseres kent de getuige als een jarenlange strijdster voor gelijke behandelingen; zij behoorde in het land tot de beroemde vrouwen; zij zat ook in de vrouwenorganisatie van Afghanistan; die organisatie hield zich bezig met gelijke rechten van vrouwen en gezinsproblemen, niet met militaire of veiligheidsaangelegenheden.

3. De getuige Mostafa Danesh, geboren in Iran, van Duitse nationaliteit, journalist, heeft verklaard dat zijn journalistieke specialisme van oudsher de politieke situatie in Afghanistan is, dat hij Dari spreekt, zeker 70 keer in Afghanistan is geweest, vanaf de jaren 80 bij alle groeperingen ingang heeft, waaronder mullahs, mujahedeen, Parcham en krijgsheren. Hij treedt in Duitsland als rechtbankdeskundige ter zake op. Hij heeft het eerste interview met president Karmal gehad toen die aan de macht kwam in de Russische bezettingstijd. Zijn artikelen worden gepubliceerd in der Spiegel, Newsweek, Frankfurter Allgemeine, Neue Zürcher Zeitung en hij heeft uitzendingen verzorgd voor de BBC, in Oostenrijk, België, Nederland en de USA. Zijn BBC uitzendingen worden ook in Afghanistan beluisterd; hij is daar zeer bekend. Hij heeft vanaf het begin van de onderhavige periode zeer veel kennis vergaard, ook over het Centraal Comité, heeft gesprekken met de leiders gevoerd en voert die ook thans nog, is er getuige van geweest hoe besluiten werden genomen, heeft de generaals en de Russische adviseurs gezien en heeft vastgesteld dat alle besluiten door de Sovjet-generaals werden genomen, waarna de zogenaamde Hoge Raad van Defensie, met aan het hoofd de president, tot 1989, deze besluiten uitvoerde. Daarna was er sprake van een guerilla-situatie waarin snel gehandeld moest worden. De leden van de Revolutionaire Raad hadden daar geen enkele invloed op. De Revolutionaire Raad had ook geen invloed op de samenstelling van het Kabinet. De Revolutionaire Raad had geen bevoegdheden voor beslissingen inzake nationale veiligheid, het was een plaatsvervangend parlement, wetgevend in uitsluitend burgerlijke zaken, het kwam twee à drie keer per jaar een dag bijeen, breed samengesteld, daaronder zelfs geestelijken. Het Centraal Comité of de Revolutionaire Raad stelde op militair en veiligheidsgebied derhalve niets voor. De getuige kende alle leden van het Centraal Comité persoonlijk. Hij heeft eiser als hoofd internationale betrekkingen tussen 1986 en 1992 tussen de tien en twintig keer ontmoet; eiser was altijd de eerste die hij bij aankomst zag. In zijn functie had eiser niets met politieke zaken te maken: hij was slechts bevoegd voor het onderhouden van de contacten met andere buitenlandse partijen, niet voor de buitenlandse politiek.

4. De getuige prof. V.M. Mogadan, van Iraanse afkomst, hoogleraar aan de universiteit van Illinois, thans gedetacheerd in Parijs bij de Unesco, heeft verklaard in 1989 in het kader van een studie over de gevolgen van de Iraanse revolutie voor de positie van vrouwen, eiseres te hebben ontmoet die toen lid was van een groep vrouwelijke leiders, waarbij deze verklaarde dat zij, net als alle weldenkende vrouwen in Afghanistan tegen de mujaheddeen en tegen de Sowjetinvasie was.

5. De getuige prof. Touraj Atabaki, van Afghaanse afkomst, thans hoogleraar nieuwste geschiedenis en directeur van het Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, heeft verklaard eiser sinds eind 1996 te kennen, uit hoofde van diens werkzaamheden voor het instituut, daaronder het opzetten van het wetenschappelijk archief, waaraan eiser een beslissende bijdrage heeft geleverd. Sinds 2000 is eiser, ingevolge een vaste afspraak met het ISG, twee dagen per week als vrijwilliger bij het instituut werkzaam. In november 1999 bevond eiser zich in zijn proefperiode bij het ISG. Hij was toen ook al twee dagen per week aanwezig in Amsterdam voor bespreking en overleg.

Met betrekking tot de waardering van deze verklaringen merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van de getuigen Sangin en Hayat blijkt dat zij in de periode van 1980 tot 1992 uit hoofde van hun politieke werkzaamheden relevante kennis hebben gehad omtrent de samenstelling en politieke betekenis van de Revolutionaire Raad, het Centraal Comité en andere politieke organen waar eisers bij betrokken waren. Uit de verklaring van de getuige Danesh blijkt dat hij een invloedrijke journalist is, die, zelf afkomstig uit Iran, in de periode van 1980 tot 1992 voor zijn werk uitgebreid onderzoek heeft gedaan in Afghanistan en daardoor kennis omtrent de politieke situatie en instituties in dat land heeft vergaard. De verklaring van de getuige Touraj Atabaki weerspreekt de suggestie in het individueel ambtsbericht van 13 mei 2003 dat eiser in november 1999 een bezoek zou hebben gebracht aan krijgsheer Massoud in Afghanistan.

De rechtbank merkt voorts op dat aan hetgeen door de getuigen is verklaard niet in de weg kan staan dat zij eerst na het nemen van het bestreden besluit zijn gehoord, nu eisers, wat de getuigen Moghadan en Atabaki betreft, reeds bij de zienswijze schriftelijke verklaringen van deze getuigen hebben overgelegd, wat de getuige Danesh betreft bij het gehoor op 27 januari 2004 hebben aangekondigd dat deze als getuige-deskundige een verklaring zou opstellen en de verklaringen van de getuigen Sangin en Hayat door eisers ook al anderszins onderbouwde stellingen bevestigen.

De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige verklaringen, gelet op hun onderlinge samenhang alsook voorts gelet op de maatschappelijke positie van de diverse getuigen, hetzij ten tijde van de desbetreffende periode, hetzij thans, dan wel beide, gerede twijfel doet ontstaan aan de juistheid en betrouwbaarheid van de informatie in voormeld ambtsbericht. Uit deze verklaringen blijkt immers dat de Revolutionaire Raad een veel minder invloedrijk orgaan was dan het ambtsbericht wil doen geloven. De Raad kwam slechts twee maal per jaar, gedurende één of twee dagen, bijeen, en had geen zeggenschap over militaire of veiligheidszaken. Voorts waren mensen van velerlei afkomst en overtuiging, waaronder ook andere dan DVPA-leden, lid van deze Raad. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar het bij de stukken overgelegde artikel uit de Kabul Times van 18 januari 1986, getiteld “79 More Members in Revolutionary Council”, waaruit allerminst blijkt dat deze 79 nieuw benoemde leden DVPA-leden zijn. Ten aanzien van het Centraal Comité blijkt uit deze verklaringen dat ernstig getwijfeld moet worden aan de juistheid van hetgeen in het ambtsbericht over dit Comité is vermeld. In elk geval kan uit het feit dat in dit ambtsbericht wordt vermeld dat het merendeel van de leden van dit Comité werkzaam waren bij het leger of een ministerie en daardoor nauw betrokken waren bij de besluitvorming op militair, politiek en wetgevend gebied, niet zonder meer, zeker niet gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard, de conclusie worden getrokken dat ook eisers nauw betrokken waren bij deze besluitvorming.

In het licht van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder niet zonder nadere motivering aan deze verklaringen – waarvan eisers vooralsnog redelijkerwijs stellen dat zij voldoende concrete aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de in de ambtsberichten opgenomen informatie – voorbij heeft kunnen gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze beslissingen wegens een motiveringsgebrek niet in stand kunnen blijven.

De beroepen dienen gegrond te worden verklaard.

De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.

De bestreden besluiten kunnen niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).

3. BESLISSING

De rechtbank:

Ten aanzien van C

verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

Ten aanzien van A en B

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de bestreden besluiten;

draagt verweerder op binnen een termijn van zestien weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet voldoen;

Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, voorzitter en mr. H. Gorter en mr. S.G.M. Buys, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. E. de Ruiter als griffier.

de griffier

de voorzitter

afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature