U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Ouderenbeleid / driejarenbeleid / tijdsverloop.

Een Egyptische vrouw beoogt verblijf bij haar in Nederland verblijvende zoon. Zij heeft dringend behoefte aan verzorging. Eiseres is naar Egypte teruggekeerd met een retourvisum. Haar medische beperkingen zijn zo ernstig dat zij in eerste instantie geen gebruik heeft kunnen maken van het haar hangende de bezwaarprocedure verleende terugkeervisum. Eiseres stelt vervolgens allerlei pogingen in het werk om naar Nederland terug te gaan, maar dat lukt niet. Het bezwaar wordt door verweerder gegrond verklaard omdat eiseres geen belang meer zou hebben bij behandeling van haar aanvraag, omdat zij niet meer in Nederland verblijft. Ter zitting blijkt dat eiseres vlak voor de bob naar Nederland is teruggekeerd in het bezit van een reisvisum voor kort verblijf. Het bestreden besluit berust op dit punt op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Ook voor wat betreft verweerders overweging dat eiseres eerst ruim een jaar na haar vertrek uit Nederland zou hebben willen terugkeren, berust op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Immers eiseres heeft voordien verschillende malen te kennen gegeven dat zij wilde terugkeren naar Nederland. Tenslotte berust verweerders overweging dat door eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beslissing behoren te leiden, evenmin op een deugdelijke feitelijke grondslag. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit en wel elk onderdeel ervan, berust op een ondeugdelijk feitelijke grondslag. In een rechtsoverweging ten overvloede merkt de rechtbank op dat het in de rede ligt dat verweerder in het nieuw te nemen besluit ingaat op de mogelijke verblijfsaanspraak op grond van het driejarenbeleid. Gezien het feit dat er zich in het dossier geen schorsingsbeslissing bevindt mag er vanuit worden gegaan dat er sprake was van schorsende werking. Ten aanzien van het feit of de periode waarin eiseres buiten Nederland verblijft al dan niet is aan te merken als relevant tijdsverloop merkt de rechtbank op dat in het dossier voldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat niet tijdige terugkeer naar Nederland eiseres niet is toe te rekenen. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Vreemdelingenkamer

regnr.: Awb 01/18388 OVERIO

UITSPRAAK

inzake: A,

geboren op [...] 1935,

van Egyptische nationaliteit,

IND dossiernummer 9408.08.0698,

eiseres,

gemachtigde: mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad;

tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. van der Pijl, als juridisch medewerker werkzaam bij het kantoor van de landsadvocaat te 's-Gravenhage.

1 Ontstaan en loop van het geschil

1.1 Op 11 augustus 1997 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf ingediend met als doel "verblijf bij zoon A". Bij besluit van 28 mei 1998 (aan eiseres verzonden op 29 mei 1998) heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.

1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 juni 1998 bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn ingediend op 16 juli 1998. Bij besluit van 16 maart 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Bij beroepschrift van 13 april 2001 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De gronden van het beroep zijn ingediend op 4 juni 2001.

De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.

Verweerder heeft bij brief van 24 januari 2002 een verweerschrift ingediend.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 februari 2002.

Het beroep is ter zitting gevoegd behandeld met het beroep, geregistreerd onder Awb 01/18379 OVERIO, gericht tegen het besluit op bezwaar van - eveneens - 16 maart 2001, waarbij de minister van buitenlandse zaken het bezwaar van 5 januari 2001 tegen de weigering, aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, (kennelijk) ongegrond heeft verklaard.

Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

Ter zitting waren voorts aanwezig B (geboren op [...] 1950 te Caïro) en C (geboren op [...] 1959 te Caïro), beiden van Nederlandse nationaliteit, zonen van eiseres.

2 Rechtsoverwegingen

2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Gelet op het feit dat het bestreden besluit dateert van vóór de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001, zal toetsing plaatsvinden aan de hand van het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip.

2.2 Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet ( Vw ) kan - voorzover hier van belang - het verlenen van een vergunning tot verblijf worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.

Uitgegaan wordt van de volgende niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden

2.3 Eiseres is gehuwd geweest met D. Het huwelijk is op [...] 1976 ontbonden door de dood van de echtgenoot. Staande het huwelijk zijn zeven kinderen geboren, drie zonen en vier dochters. Eén zoon is overleden. De twee andere zonen zijn de onder 1.3 genoemde B en C, wonende te E respectievelijk F. De dochters zijn allen gehuwd en wonen in Egypte.

Bij brief van 12 februari 1997 heeft de visadienst aan de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Caïro bericht dat geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van een visum aan eiseres voor familiebezoek voor de duur van zestig dagen. Eiseres is Nederland binnengekomen op 11 juni 1997.

Op 11 augustus 1997 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "verblijf bij zoon A". Bij model D16 van 2 april 1998 heeft de korpschef van Flevoland geadviseerd om de aanvraag niet in te willigen.

Bij brief van 7 januari 1999 heeft verweerder aan de Medisch Adviseur van het Bureau Vreemdelingen Advisering (thans: Bureau Medische Advisering, hierna: BMA) verzocht om te adviseren omtrent de gezondheid van eiseres.

2.4 Mede gelet op na te melden in rechtsoverweging 2.9 gegeven oordeel, zal de rechtbank hier thans de relevante stukken in het departementale dossier ten name van eiseres vermelden:

1 notitie d.d. 8 februari 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Caïro (hierna: de ambassade), waarin staat dat laatstbedoelde medewerker aan de IND heeft meegedeeld dat eiseres bij de ambassade een verzoek om een visum heeft ingediend;

2 notitie d.d. 8 februari 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van de vreemdelingendienst Almere, waarin staat dat laatstbedoelde medewerker heeft meegedeeld dat aan eiseres een terugkeervisum is verleend in verband met ziekte van een familielid; dat zij zich op 21 september 1998 heeft afgemeld bij de vreemdelingendienst en is teruggegaan naar Egypte; dat de vreemdelingendienst de procedure vervolgens heeft afgesloten; dat de IND niet van het vertrek van eiseres op de hoogte is gesteld;

3 notitie d.d. 27 juli 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van het BMA, waarin staat dat laatstbedoelde medewerker heeft gebeld met de vraag of eiseres nog steeds op het door de IND opgegeven adres woont, nu eiseres twee keer op dat adres is opgeroepen doch niet heeft gereageerd;

4 notitie d.d. 28 juli 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van de vreemdelingendienst Almere, waarin staat dat laatstbedoelde medewerker heeft meegedeeld dat eiseres op 11 mei 1998 in het bezit is gesteld van een retourvisum voor de duur van drie maanden; dat uit informatie van de GBA is gebleken dat eiseres nadien nimmer is teruggekeerd naar Nederland;

5 notitie d.d. 28 juli 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van het BMA, waarin staat dat eerstbedoelde medewerker heeft meegedeeld dat eiseres waarschijnlijk niet meer in Nederland woonachtig is; dat zo snel mogelijk aan het BMA zal worden bericht of een medisch advies nog steeds gewenst is;

6 faxbericht d.d. 29 juli 1999 van de vreemdelingendienst Almere, gericht aan een medewerker van de IND, waarin staat dat eiseres is teruggekeerd naar het land van herkomst met een retourvisum, geldig van 11 mei 1998 tot 11 augustus 1998. Voorts staat daarin: "Op 21 september 1998 bericht van GBA in verband met de emigratie van betrokkene";

7 notitie d.d. 30 juli 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres, waarin staat dat de gemachtigde heeft meegedeeld dat eiseres tegen de tijd dat de geldigheidsduur van haar terugkeervisum verliep, medisch niet in staat was terug te keren naar Nederland; dat zij vervolgens een aanvraag heeft ingediend bij de ambassade teneinde naar Nederland te kunnen terugkeren; dat de gemachtigde niet weet of dit een aanvraag betreft om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) of een visum voor kort verblijf; dat de zoon van eiseres regelmatig naar de gemachtigde belt; dat de gemachtigde graag wil worden geïnformeerd over de stand van zaken;

8 notitie d.d. 6 augustus 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres, waarin staat dat is afgesproken dat eerstbedoelde medewerker de ambassade zal bellen met het verzoek de mvv-aanvraag in behandeling te nemen en dat tevens contact zal worden opgenomen met het BMA in verband met het uitbrengen van een advies. Voorts staat in die notitie dat is afgesproken met de gemachtigde van eiseres dat deze een medisch rapport d.d. 25 juli 1998 betreffende eiseres zal opsturen;

9 brief d.d. 6 augustus 1999 van de gemachtigde aan de IND, waarbij zij onder meer een ongedateerde, in de Engelse taal gestelde medische verklaring van een Egyptische arts heeft gevoegd. In die verklaring is vermeld dat de arts eiseres laatstelijk op 25 juli 1998 heeft gezien;

10 uitdraai van een emailbericht d.d. 9 augustus 1999 van een medewerker van de IND, (in reactie op het telefoongesprek d.d. 28 juli 1999) verzonden aan een medewerker van het BMA, waarin staat dat gebleken is dat eiseres naar Egypte is teruggekeerd met een terugkeervisum, doch hier geen gebruik van heeft gemaakt; dat eiseres zich tot de ambassade heeft gewend met het verzoek naar Nederland terug te keren; dat gelet hierop een advies van het BMA nog steeds gewenst is;

11 notitie d.d. 10 augustus 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van de ambassade, waarin staat dat laatstbedoelde medewerker heeft verklaard dat eiseres nooit bij de ambassade is geweest, doch dat een familielid van eiseres in januari [1999] bij de ambassade is geweest;

12 notitie d.d. 10 augustus 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres, waarin staat dat aan de gemachtigde is verzocht om te bewerkstelligen dat eiseres zich tot de ambassade wendt om aldaar een mvv aan te vragen, bij welke gelegenheid eiseres medische stukken dient over te leggen waaruit haar medische behandeling blijkt;

13 brief d.d. 18 augustus 1999 van de hier te lande woonachtige zonen van eiseres, gericht aan de ambassade, waarin zij schrijven dat eiseres wel degelijk bij de ambassade een aanvraag om een mvv heeft ingediend, te weten op 17 januari 1999 onder nummer 00434; dat eiseres op die datum aldaar haar geldige nationale paspoort heeft afgegeven voor de duur van de behandeling van de aanvraag en voorts een medisch rapport heeft ingediend; dat medewerkers van de ambassade haar desgevraagd hebben bevestigd dat de zaak in behandeling is;

14 notitie d.d. 23 augustus 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en een medewerker van de ambassade, waarin staat - samengevat - dat laatstbedoelde medewerker heeft meegedeeld dat zij de brief [d.d. 18 augustus 1999] van de zonen van eiseres heeft ontvangen; dat inderdaad reeds in januari 1999 een aanvraag is ingediend, maar dit betrof een aanvraag om een visum; dat eiseres evenwel, nu zij naar Nederland wil komen voor een medische behandeling, een aanvraag om een mvv moet indienen, hetgeen zij nog steeds niet heeft gedaan.

In diezelfde telefoonnotitie d.d. 23 augustus 1999 staat dat de betreffende medewerker van de IND vervolgens de (hier te lande woonachtige) zoon van eiseres heeft gebeld, en hem heeft uitgelegd dat eiseres zelf bij de ambassade een aanvraag om een mvv moet indienen, waarbij zij recente gegevens moet overleggen van medische behandeling tijdens haar verblijf in Caïro. Voorts is omtrent het telefonische contact met de zoon in die notitie vermeld:

"Voorts afgesproken met referent [= de zoon] dat ambassade geen aktie onderneemt en afwacht of moeder komt en daarna zaak afhandelt. Voorzover referent van mening was dat dit destijds door de ambassade gemeld had moeten worden (geen visum maar mvv aangevraagd had moeten worden) verwezen naar ambassade om aldaar eventueel zijn beklag te doen. Voor verdere vragen omtrent mvv verwezen naar de gemachtigde. Afspraken nogmaals herhaald.

Later belde zoon/referent terug en deelde mee dat we alle gegevens al hadden en dat moeder hier te lande aan beide knieën en ogen is geopereerd en dat het moeilijk is om bij de ambassade te komen. Meegedeeld dat dit een praktisch probleem is waar ik referent helaas niet mee kan helpen. Nogmaals afspraken op hart gedrukt";

15 een telexbericht met opschrift 'Visumaanvraag ter voorlegging', met aanvraagnummer NLDKAI9900434, datum aanvraag: 27 januari 1999, waarin onder 'opmerking post' onder meer staat dat aanvraagster voor medische behandeling gaat, waartoe een doktersverklaring is overgelegd. Als datum onder 'opmerking post' is vermeld: 1 september 1999;

16 notitie d.d. 28 december 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres, naar aanleiding van het feit dat de zoon van eiseres contact had opgenomen met de informatielijn met de vraag wat de stand van zaken is. In die notitie staat dat de medewerker van de IND heeft aangegeven, te zullen uitzoeken wat de stand van zaken is en dat, indien mocht blijken dat nog steeds niet een mvv-aanvraag is ingediend, zal worden bezien of in casu een referent-procedure een oplossing is;

17 faxbericht d.d. 28 december 1999 van een medewerker van de IND, gericht aan de ambassade, waarin die medewerker schrijft dat de IND op 1 september 1999 een telex heeft ontvangen met de melding van een aanvraag voor een visum. Voorts schrijft die medewerker in het faxbericht:

"In een telefonisch onderhoud van 10 augustus 1999 heb ik u medegedeeld dat (-) [= eiseres] zich tot de ambassade zou wenden met de bedoeling een mvv aan te vragen. Gaarne verneem ik van u waarom de aanvraag van 27-1-1999 is geactualiseerd en waarom geen mvv is aangevraagd. (..)";

18 notitie d.d. 28 december 1999 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de zoon van eiseres, waarin staat dat de medewerker aan de zoon heeft uitgelegd dat de IND in september [1999] een bericht van de ambassade heeft ontvangen, inhoudende dat eiseres een visumaanvraag heeft ingediend; dat de IND met die melding niets heeft gedaan omdat de IND in afwachting was van een mvv-aanvraag; dat de IND er thans van uitgaat dat er sprake is van een communicatiestoornis tussen de ambassade en de IND; dat de IND thans zal uitzoeken wat de stand van zaken is;

19 faxbericht d.d. 30 december 1999 van de ambassade, gericht aan de IND, met bijlagen betreffende eiseres. Bij die bijlagen bevindt zich onder meer een in de Engelse taal gestelde medische verklaring d.d. 31 augustus 1999 en voorts een in de Engelse taal gestelde medische verklaring (op welke verklaring de datum van ondertekening naar het de rechtbank voorkomt in het Arabisch is gesteld), waarin onder meer staat dat eiseres (bij de betreffende Egyptische arts) onder behandeling is sedert 25 juli 1998. Deze (gewijzigde) datum van 25 juli 1998 is voorzien van een paraaf;

20 mvv-aanvraag met nummer 00434, met in de linkerbovenhoek vermeld de datum:

27-1-99", volgens de dagtekening onder aan de aanvraag ondertekend door eiseres te Caïro op 1 september 1999;

21 notitie d.d. 3 januari 2000 van een telefoongesprek tussen een medewerker van de IND en de zoon van eiseres, waarin staat dat de IND thans beschikt over de stukken betreffende een mvv-aanvraag; dat die medewerker wederom het BMA zal benaderen met het verzoek te adviseren; dat de zoon in het gesprek heeft aangegeven dat het slechter gaat met eiseres en dat zij de steun van haar in Nederland woonachtige zonen hard nodig heeft;

22 faxbericht d.d. 11 januari 2000 van een medewerker van de IND, gericht aan de vreemdelingendienst Almere, waarin het volgende is vermeld:

"Hierbij doe ik u een mvv-aanvraag van betrokkene [= eiseres] toekomen. Zoals bij u bekend is betrokkene met een retourvisum teruggekeerd naar Egypte. Gebleken is dat u de procedure administratief heeft afgemeld. Het bezwaarschrift is echter nimmer ingetrokken. Volgens advocaat en referent is betrokkene enkel teruggekeerd i.v.m. het overlijden van een familielid. Het was niet de bedoeling van betrokkene om in Egypte te blijven.Nu betrokkene de termijn van het terugkeervisum heeft laten verlopen kan enkel middels een mvv-procedure het verzoek om verblijf met als doel 'medische behandeling' worden ingediend. Op 1 september 1999 heeft betrokkene, blijkens een faxbericht van de Nederlandse ambassade van 29 december 1999, een mvv aangevraagd. Nu de stukken m.b.t. de medische behandeling reeds in mijn bezit zijn en reeds eerder advies is gevraagd aan de medisch adviseur, heb ik besloten op voorhand de medisch adviseur te benaderen om mij alsnog te adviseren. Ik verzoek u referent uit te nodigen voor het verstrekken van de overige gebruikelijke informatie en mij verder omtrent de aanvraag te adviseren.";

23 nota d.d. 11 januari 2000, waarbij de IND aan het BMA verzoekt om te adviseren met betrekking tot de op 1 september 1999 door eiseres ingediende aanvraag om een mvv voor medische behandeling;

24 brief d.d. 4 februari 2000 van de gemachtigde van eiseres aan de IND, waarin de gemachtigde - in reactie op een door de IND aan die gemachtigde op 21 januari 2000 telefonisch gestelde vraag - bericht dat eiseres nog immer beoogt te verblijven bij haar zoon in F;

25 model D9 ('staat van inlichtingen in verband met het aanvragen mvv') d.d. 21 februari 2000, waarbij de korpschef schrijft dat hij zich onthoudt van advies omtrent de mvv-aanvraag van 1 september 1999;

26 (ongedateerde) nota van het BMA, verzonden aan de IND op 22 september 2000, naar aanleiding van de nota van de IND d.d. 11 januari 2000;

27 notitie d.d. 20 november 2000 van een telefoongesprek van een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres, waarin staat:

"Met de gemachtigde gesproken over de aanvragen die nu openstaan. Het bezwaarschrift inzake de vtv aanvraag voor verblijf bij haar zoon en de aaanvraag mvv inzake medische behandeling. Haar medegedeeld dat in het bezwaarschrift medische gronden zijn aangevoerd die nu tevens worden behandeld in de mvv aanvraag. Dit zou aanleiding kunnen zijn om het bezwaarschrift in te trekken. In eerste instantie was zij [= de gemachtigde] het met mij eens, doch zij draaide vervolgens om als een blad aan een boom en wilde het bezwaarschrift toch voortzetten.";

28 besluit d.d. 11 december 2000, waarbij de aanvraag d.d. 1 september 1999 van eiseres om een mvv niet is ingewilligd; het daartegen gerichte bezwaarschrift d.d. 5 januari 2001 en de gronden d.d. 9 februari 2001; besluit op bezwaar d.d. 16 maart 2001, waarbij het bezwaar d.d. 5 januari 2001 ongegrond is verklaard; het daartegen gerichte beroepschrift d.d. 13 april 2001 en de gronden d.d. 4 juni 2001.

Standpunt van verweerder

2.5 Verweerder heeft de aanvraag in primo afgewezen onder de overweging dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld in het beleid met betrekking tot, achtereenvolgens, de toelating op grond van verruimde gezinshereniging, de toelating van vreemdelingen van 65 jaar of ouder en de toelating voor medische behandeling.

In het besluit op bezwaar heeft verweerder, aanvullend, als volgt overwogen:

"Uit het departementale dossier van betrokkene is gebleken dat aan betrokkene op 11 mei 1998 een terugkeervisum is verstrekt, met een geldigheidsduur van drie maanden. Betrokkene diende voor 11 augustus 1998 naar Nederland terug te keren. Gebleken is dat betrokkene niet tijdig naar Nederland is teruggekeerd en thans nog immer in Egypte verblijft. Gelet hierop wordt aangenomen dat betrokkene kennelijk geen belang meer stelt op behandeling van de onderhavige aanvraag. Weliswaar wordt gesteld dat betrokkene vanwege ernstige ziekte niet in staat is geweest tijdig naar Nederland terug te keren, echter, daaromtrent zijn geen nadere stukken overgelegd. Mitsdien komt het niet tijdig terugkeren naar Nederland voor eigen rekening en risico van betrokkene."

Vervolgens heeft verweerder in het besluit op bezwaar overwogen:

"Verder is gebleken dat betrokkene op 1 september 1999 een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Caïro (Egypte). Deze aanvraag is bij beschikking van 11 december 2000 niet ingewilligd. Opgemerkt wordt dat indien betrokkene daadwerkelijk naar Nederland zou hebben willen terugkeren, het bevreemding wekt dat betrokkene eerst ruim een jaar na haar vertrek uit Nederland aantoonbare pogingen heeft ondernomen om terug te keren naar Nederland."

Standpunt van eiseres

2.6 Eiseres heeft in de gronden van het bezwaar naar voren gebracht dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat zij jonger is dan 65 jaar. Bij haar medische behandelingen zou vanuit de medische sector ook zijn aangegeven dat zij een hogere kalenderleeftijd moet hebben dan vermeld op haar geboorteakte. Die verkeerde registratie zou te maken hebben met het feit dat eiseres niet direct na haar geboorte is aangegeven, maar pas later.

In de gronden van het beroep stelt eiseres voorts het volgende.

Zij beoogt verblijf in Nederland bij haar zoon, omdat haar in Egypte wonende dochters niet in staat en/of bereid zijn haar in hun gezin op te nemen. Zij heeft dringend behoefte aan verzorging. Reeds in de aanvraag- en bezwaarfase is gebleken dat haar medische beperkingen zo ernstig zijn dat zij in eerdere instantie geen gebruik heeft kunnen maken van het haar hangende de bezwaarprocedure verleende terugkeervisum. Zij moest wegens familieomstandigheden naar Egypte. Aldaar ging haar gezondheidstoestand zó achteruit - zij kon niet meer lopen - dat ziekenhuisopname volgde. Daardoor kon zij niet reizen. Eiseres stelde wel degelijk steeds belang op behandeling van haar aanvraag. Zij heeft verschillende pogingen ondernomen om toestemming voor hernieuwde inreis te verkrijgen, opdat zij in Nederland het verdere verloop van haar procedure kon afwachten. In die periode is verschillende keren door de IND contact gezocht met de ambassade in Caïro, maar deze contacten hebben er helaas niet toe geleid dat aan haar het juiste inreisdocument werd verleend. Wel werd op een zeker moment een aanvraag in behandeling genomen voor het verkrijgen van een mvv met als doel: 'medische behandeling in Nederland', terwijl zij de facto hier te lande bij haar zonen wilde verblijven. Uiteraard zou alsdan aan de orde zijn dat zij hier te lande een medische behandeling zou ondergaan, doch dat is niet het hoofddoel. Eiseres beroept zich op het beleid ten aanzien van de toelating van vreemdelingen van 65 jaar of ouder, omdat zij aan de voorwaarden voldoet. Zij is ouder dan 65 jaar, weduwe en voor haar verzorging feitelijk en financieel afhankelijk van haar in Nederland wonende zonen. De medische rapportage van de Medisch Adviseur d.d. 22 september 2000 is gevraagd naar aanleiding van de aanvraag om een vergunning tot verblijf. Het rapport bevestigt de ernstige klachten van eiseres. Zij heeft behoefte aan twee knieprotheses en is voor haar mobiliteit afhankelijk van een duwwagen en/of rolstoel. Dit onderstreept dat het voor haar in praktische zin uitermatig lastig is geweest om zichzelf te vervoeren. Evident is dat het voor haar beperkingen oplegde bij het benaderen van de ambassade. Bovendien is onjuist dat zij eerst ruim een jaar nadat zij uit Nederland was vertrokken, pogingen heeft ondernomen om naar Nederland terug te keren. Weliswaar is juist dat de mvv-aanvraag dateert van 1 september 1999, doch ook in januari 1999 heeft eiseres de ambassade bezocht.

Eiseres meent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens motiveringsgebreken.

Aanvullend standpunt van verweerder, neergelegd in het verweerschrift

2.7 Ten aanzien van het beroep op toelating op grond van het ouderenbeleid, heeft verweerder nog overwogen dat nu eiseres ten tijde van de indiening van de aanvraag nog geen 65 was, zij reeds hierom geen aanspraak kon maken op dit beleid. De stelling in bezwaar dat er een verkeerde geboortedatum op haar geboorteakte staat, maakt dit niet anders. Dit geldt te meer nu eiseres geen stukken heeft overgelegd die deze stelling onderbouwen.

Overigens wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor toelating op grond van dit beleid, nu van de zes kinderen van eiseres er slechts twee in Nederland wonen en de overige vier in Egypte. De stelling dat het niet gebruikelijk is dat dochters voor hun moeder zorgen, dan wel dat de echtgenoten niet bereid zijn voor hun schoonmoeder te zorgen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verder wordt opgemerkt dat eiseres zich al sinds het overlijden van haar echtgenoot in 1976 heeft weten te handhaven in Egypte.

Uit de nota van het BMA blijkt dat de medische behandeling van eiseres ook mogelijk is in het land van herkomst. Nederland is derhalve niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van medische behandeling. Dat eiseres niet lang kan staan en voor het lopen gebruik moet maken van hulpmiddelen, maakt een en ander niet anders.

Verhandelde ter zitting

2.8 Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aan de rechtbank haar geldige nationale paspoort getoond.

Uit gegevens in het paspoort is het volgende gebleken.

Eiseres is Nederland op 1 maart 2001 opnieuw ingereisd, met gebruikmaking van bedoeld paspoort, dat was voorzien van een geldig reisvisum, afgegeven op 15 januari 2001 door de Nederlandse vertegenwoordiging te Caïro, geldig vanaf 7 februari 2001 tot 7 april 2001. Eiseres heeft zich op 1 maart 2001 aangemeld bij de vreemdelingendienst Almere.

Desgevraagd heeft C ter zitting verklaard dat hij, zodra hem duidelijk was geworden dat moeder (eiseres) wegens gezondheidsproblemen niet vóór de afloop van de geldigheidsduur van haar terugkeervisum kon terugkeren naar Nederland, naar de vreemdelingen-dienst Almere is gegaan om dat door te geven. Mevrouw Pals van de vreemdelingendienst Almere heeft hem toen gezegd dat moeder met het oog op haar terugkeer naar Nederland een nieuw visum moet aanvragen indien zij pas na afloop van de geldigheidsduur van haar terugkeervisum kan terugkeren. C heeft voorts verklaard dat hij niet meer weet op welke datum hij naar de vreemdelingdienst Almere is gegaan. Verder heeft C verklaard dat moeder sedert 1 maart 2001 wederom onafgebroken in Nederland bij haar zoon (zonen) verblijft

Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat zij tot het moment van de zitting niet wist dat aan eiseres een reisvisum is verstrekt, waarmee eiseres naar Nederland heeft kunnen reizen, noch dat eiseres zich op 1 maart 2001 bij de vreemdelingendienst heeft gemeld en sindsdien onafgebroken hier te lande verblijft.

De gemachtigde heeft vervolgens aangegeven dat verweerder het gedeelte van het bestreden besluit intrekt, waarin wordt overwogen dat eiseres kennelijk geen belang meer stelt op behandeling van de onderhavige aanvraag. Dit betreft het gedeelte dat begint met "Uit het departementale dossier van betrokkene is gebleken (..) tot en met "Mitsdien komt het niet tijdig terugkeren naar Nederland voor eigen rekening en risico van betrokkene" [zie hierboven onder rechtsoverweging 2.5]. De reden voor de intrekking van dit gedeelte van het besluit is dat thans is gebleken dat eiseres sinds 1 maart 2001 hier te lande verblijft. Bovendien blijkt uit het dossier dat wél nadere medische stukken zijn overgelegd, te weten twee ongedateerde medische verklaringen en een medische verklaring d.d. 31 augustus 1999. De thans ingetrokken passage gaat dan ook uit van een onjuiste feitelijke grondslag, aldus de gemachtigde. De gemachtigde heeft hieraan evenwel toegevoegd dat zij meent dat de medische verklaring van 31 augustus 1999 in vrij algemene termen is gesteld, terwijl opmerkelijk is dat in één van de twee ongedateerde medische verklaringen een wijziging is aangebracht in een datum, waardoor er thans staat dat eiseres sinds 25 juli 1998 bij die betreffende arts in behandeling is.

Ten aanzien van het tijdsverloop in de onderhavige procedure heeft de gemachtigde desgevraagd het volgende verklaard.

De aanvraag dateert van 11 augustus 1997 en het bestreden besluit van 16 maart 2001. Op het voorblad, behorende bij het primaire besluit van 28 mei 1998 is aangegeven dat eerst aan de hand van de inhoud van een in te dienen bezwaarschrift tegen dat besluit zal worden beslist of eiseres de behandeling daarvan in Nederland mag afwachten. De gronden van het bezwaar dateren van 16 juli 1998. In het dossier bevindt zich geen schorsingsbeslissing ten aanzien van de vraag of eiseres de beslissing op bezwaar al dan niet hier te lande mag afwachten. Zo zou moeten worden aangenomen dat eiseres de beslissing op bezwaar hier te lande mocht afwachten, is er op zich sprake van meer dan drie jaar relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid tussen de aanvraag en het bestreden besluit. Eiseres komt evenwel geen geslaagd beroep op het driejarenbeleid toe, omdat het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel is: "verblijf bij zoon", en eiseres op het moment van het vollopen van de driejarentermijn niet voldeed aan de belangrijkste voorwaarde voor toelating in het kader van het beleid inzake verruimde gezinshereniging, te weten: het feitelijk behoren tot het gezin van die zoon.

De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat de wijziging in de medische verklaring is voorzien van de paraaf van de Egyptische arts. Zij ziet niet in, wat daar opmerkelijk aan is. Voorts heeft de gemachtigde de uitleg van het driejarenbeleid in reguliere zaken, met name voorzover verweerder heeft gesteld dat op het moment van het vollopen van de driejarentermijn niet werd voldaan aan de belangrijkste voorwaarde van het beleid inzake verruimde gezinshereniging, bestreden.

Beoordeling

2.9 De rechtbank constateert dat het bestreden besluit, en wel élk onderdeel ervan, berust op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

a) Zo heeft verweerder overwogen dat eiseres ten tijde van het nemen van het besluit nog in Egypte verblijft, waaraan verweerder de gevolgtrekking heeft verbonden dat eiseres kennelijk geen belang meer stelt op behandeling van haar aanvraag om een vergunning tot verblijf voor verblijf bij zoon. Gebleken is evenwel dat eiseres op 1 maart 2001 Nederland is ingereisd, in het bezit van een geldig nationaal paspoort, dat was voorzien van een door de Nederlandse vertegenwoordiging te Caïro afgegeven reisvisum voor kort verblijf. Voorts is gebleken dat eiseres zich op 1 maart 2001 heeft aangemeld bij de vreemdelingendienst Almere. Gelet hierop, heeft het de rechtbank bevreemd dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, 16 maart 2001, kennelijk niet van het verblijf van eiseres hier te lande op de hoogte was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in elk geval had behoren te weten dat eiseres wederom hier te lande verbleef. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat verweerder bedoelde passage in het bestreden besluit intrekt omdat er in die passage ten onrechte van wordt uitgegaan dat eiseres nog in Egypte verblijft en dat namens eiseres geen medische stukken zijn overgelegd.

Overigens merkt de rechtbank ten aanzien van deze passage nog op dat óók indien juist zou zijn dat eiseres nog in Egypte zou verblijven, uit die enkele constatering niet logischerwijs volgt dat eiseres geen belang meer zou stellen op behandeling van haar aanvraag. In dit verband wijst de rechtbank er op dat uit het dossier blijkt dat namens eiseres bij voortduring richting verweerder is aangegeven dat zij prijs stelde op een beslissing op de aanvraag.

b) Vervolgens heeft verweerder overwogen dat is gebleken dat eiseres op 1 september 1999 een aanvraag om een mvv heeft ingediend, waarna verweerder heeft opgemerkt dat indien eiseres daadwerkelijk naar Nederland zou hebben willen terugkeren, het bevreemding wekt dat zij eerst ruim een jaar na haar vertrek uit Nederland aantoonbare pogingen heeft ondernomen om terug te keren naar Nederland. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiseres medio 1998 op basis van een terugkeervisum naar Egypte is gereisd, en in elk geval in januari 1999 ten overstaan van de Nederlandse vertegenwoordiging te Caïro heeft te kennen gegeven dat zij wilde terugkeren naar Nederland. Gelet op de dienaangaande ter zitting afgelegde verklaring van haar zoon B, acht de rechtbank voorts niet uitgesloten - en ook op voorhand niet onaannemelijk - dat door deze zoon (geruime tijd) vóór januari 1999 - mogelijk nog vóór de expiratie van de geldigheidsduur van het aan eiseres verleende terugkeervisum - contact is opgenomen met de vreemdelingendienst Almere, alwaar hij heeft aangegeven dat moeder vanwege gezondheidsproblemen niet tijdig kon terugkeren naar Nederland, doch dat wel wilde.

c) Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, onder de standaardoverweging dat in het bezwaarschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd en ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andere beslissing behoren te leiden. Namens eiseres is evenwel in de gronden bij het bezwaarschrift aangevoerd dat zij ouder is dan zou volgen uit haar geboorteakte en dat er door verweerder dan ook ten onrechte van is uitgegaan dat zij jonger is dan 65 jaar. In dit verband is van belang dat verweerder in het primaire besluit heeft overwogen dat eiseres 'reeds hierom' niet in aanmerking komt voor verblijf in het kader van het ouderenbeleid, nu zij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. De rechtbank overweegt dat, wat er zij van de waardering van de stelling van eiseres dat zij ouder is dan zou volgen uit haar geboorteakte, verweerder in het bestreden besluit had dienen in te gaan op dit in bezwaar naar voren gebrachte nieuwe feit. Dat verweerder ten aanzien van dit aspect wel een standpunt heeft opgenomen in het verweerschrift, maakt dit niet anders. Dit is tardief. Overigens wijst de rechtbank er op dat ook indien wordt uitgegaan van de op de geboorteakte vermelde geboortedatum van eiseres, verweerder gelet op het bepaalde in artikel 7:11 Awb in het bestreden besluit nader had dienen in te gaan op het ouderenbeleid, nu eiseres ten tijde van het nemen van dat besluit, 16 maart 2001, in elk geval voldeed aan het leeftijdsvereiste (zij was op dat moment 66 jaar oud).

Verweerders hiervoor aangehaalde standaardoverweging verdraagt zich evenmin met de inschakeling, na het primaire besluit, van de Medisch Adviseur van het BMA. Verweerder had in het bestreden besluit dan ook dienen in te gaan op de nota van de Medisch Adviseur, verzonden aan de IND op 22 september 2000. Dit verzuim van de kant van verweerder springt te meer in het oog, nu uit het dossier blijkt dat nadat de Medisch Adviseur die nota had uitgebracht, er op 20 november 2000 telefonisch contact is geweest tussen een medewerker van de IND en de gemachtigde van eiseres. Tijdens dat telefoongesprek, waarin er door de IND-medewerker op is gewezen dat in het bezwaarschrift, gericht tegen de weigering van een vergunning tot verblijf, medische gronden zijn aangevoerd, heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd aangegeven dat eiseres dat bezwaarschrift niet wilde intrekken.

d) Gelet op hetgeen onder de voorgaande punten a tot en met c door de rechtbank is overwogen, had het naar het oordeel van de rechtbank zonder meer in de rede gelegen dat eiseres was gehoord hangende bezwaar. Voor het horen in bezwaar was te meer aanleiding, gezien het (zeer) lange tijdsverloop tussen het moment van indiening van de aanvraag en het besluit op bezwaar.

Gelet op deze opsomming van de onderscheiden onderdelen van het bestreden besluit, die elk afzonderlijk berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag, moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook ernstig worden betwijfeld of de door verweerder in het bestreden besluit opgenomen overweging dat de inhoud van het dossier bij de besluitvorming is betrokken, op waarheid berust.

2.10 Conclusie is dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12 Awb , ondeugdelijk is gemotiveerd. Voorts heeft verweerder bij de voorbereiding van het besluit onmiskenbaar niet de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het besluit is daarom tevens in strijd met artikel 3:2 Awb . Bovendien heeft verweerder de niet geringe belangen van eiseres geheel en al veronachtzaamd. Derhalve is het besluit ook in strijd met artikel 3:4, eerste lid, Awb .

2.11 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.12 De rechtbank merkt nog op dat, zo verweerder bij het nieuw te nemen besluit van oordeel mocht zijn dat eiseres geen aanspraak heeft op toelating voor het door haar gevraagde doel - waarbij verweerder het door eiseres bij de aanvraag van 11 augustus 1997 opgegeven verblijfsdoel in ruime zin dient op te vatten -, het in de rede ligt dat verweerder in het nieuw te nemen besluit ingaat op de mogelijke verblijfsaanspraak van eiseres op grond van het driejarenbeleid. De vraag kan worden gesteld of ten aanzien van de door eiseres ingediende aanvraag om een vtv voor "verblijf bij zoon" als belangrijkste voorwaarde in de zin van het reguliere driejarenbeleid zou gelden dat - zoals door verweerders gemachtigde ter zitting is gesteld - eiseres ten tijde van het vollopen van de driejarentermijn (nog altijd) zou moeten voldoen aan het in het beleid inzake verruimde gezinshereniging gehanteerde criterium van het 'feitelijk behoren tot het gezin'. Indien dat zo zou zijn, zou op de aanvraag van eiseres überhaupt geen tijdsverloopbeleid van toepassing zijn, omdat van meet af aan duidelijk was dat niet werd voldaan aan genoemd vereiste van het feitelijk behoren tot het gezin. Eiseres heeft ook nimmer gesteld dat zij aan die eis voldeed. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij gelegenheid van de indiening van de aanvraag heeft aangegeven dat zij verblijf beoogde bij haar zoon. Zij beoogt ook thans nog verblijf bij haar zoon. Haar verblijfsdoel is derhalve niet gewijzigd. De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat het enkele feit dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van het 'feitelijk behoren tot het gezin', niet in de weg staat aan een aanspraak op toelating op grond van het driejarenbeleid.

Voor de goede orde wijst de rechtbank er op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven, ervan uit te gaan dat in deze zaak sprake is van meer dan drie jaar relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid, zo zou moeten worden aangenomen dat eiseres de beslissing op bezwaar hier te lande mocht afwachten. De rechtbank voegt hier het volgende aan toe. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting ook heeft geconstateerd, bevindt zich in het dossier geen schorsingsbeslissing ten aanzien van de vraag of eiseres de beslissing op bezwaar al dan niet hier te lande mag afwachten. Reeds nu verweerder, zoals de rechtbank ambtshalve bekend is, het beleid voert dat indien niet binnen zes maanden na ontvangst van (de gronden van) het verweerschrift een schorsingsbeslissing is genomen, in de regel schorsende werking zal worden verleend, houdt de rechtbank het ervoor dat eiseres de beslissing op bezwaar hier te lande mocht afwachten. Ten aanzien van de vraag of de periode waarin eiseres buiten Nederland verbleef, al dan niet is aan te merken als relevante tijd in de zin van het driejarenbeleid - de rechtbank begrijpt overigens uit de opstelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat verweerder daar wel van uitgaat -, merkt de rechtbank, geheel ten overvloede, nog op dat zich in het dossier in ieder geval voldoende aanknopingspunten bevinden voor het oordeel dat de niet tijdige terugkeer van eiseres naar Nederland haar niet is toe te rekenen.

2.13 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, als hieronder aangegeven.

3 BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederland als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te betalen;

- wijst de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan om het betaalde griffierecht ad EUR 102,10 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier op 8 mei 2002.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Afschrift verzonden:

14 MEI 2002


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature