Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Bewaring / rechtsbijstand.

De vreemdeling, van Marokkaanse nationaliteit, stelt dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Hij heeft in eerste instantie aangegeven tijdens zijn verhoor bijgestaan te willen worden door een raadsman. Na enige uitleg heeft de vreemdeling aangegeven geen bezwaar te hebben tegen horen zonder raadsman. Er is geen schending van het recht op rechtsbijstand. De bewaring vóór 1 april 2001 is gebaseerd op artikel 26 Vw . Tot 1 april 2001 is de bewaring rechtmatig. Na genoemde datum is de bewaring gebaseerd op artikel 59 Vw 2000. De bewaring is ook nadien rechtmatig. Beroep ongegrond en afwijzing verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage

Zitting houdende te Arnhem

Vreemdelingenkamer

Registratienummer: Awb 01/12986

Datum uitspraak: 10 april 2001

Uitspraak

ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en

artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)

op het beroep tegen de bewaring toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:

A,

geboren op [...] 1975,

van Marokkaanse nationaliteit,

verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel,

gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq,

tegen

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

verweerder,

gemachtigde: mr. H.W. Pieters,

ambtenaar bij de IND.

Het procesverloop

Op 31 maart 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw).

De vreemdeling heeft op 2 april 2001 beroep ingesteld tegen zijn inbewaringstelling. Tevens heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2001. De vreemdeling is aldaar bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. W.M. Blaauw. Verweerder heeft zich doen

vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk in de Arabische taal aanwezig.

De beoordeling

1. Het bevel tot bewaring van 31 maart 2001 is op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gegeven omdat de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling

vordert, zoals nader in het bevel aangegeven.

2. Op 1 april 2001 is de Vwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000 nr. 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vreemdelingenwet

ingetrokken (artikel 122 van de Vw 2000 ).

3. In artikel 121, tweede lid, van de Vw is voorzien in een overgangsregeling voor beroepen van vreemdelingen die, zoals in dit geval, vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 in bewaring zijn gesteld en waarvan de bewaring na 1

april 2001 voortduurt. Bij uitspraken van 4 april 2001 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank (Awb 01/11957 en 01/12024, www.rechtspraak.nl, ELRO-nrs. AB0891 en AB0890) onder meer overwogen dat voornoemde bepaling alleen ziet

op het procesrecht. Nu overgangsrecht ten aanzien van het materiële recht ontbreekt, brengt de inwerkingtreding van de Vw 2000 -en daarmee de intrekking van de Vw-, mee dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van de

vreemdeling en de voortduring van deze maatregel tot 1 april 2001 moet worden beoordeeld aan de hand van het materiële recht zoals dat tot die datum gold. Ten aanzien van de voortduring van de maatregel van bewaring na 1 april 2001

is de Vw 2000 van toepassing.

4. Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring op grond van artikel 26 van de Vw tot 1 april 2001 niet in strijd met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in

redelijkheid ongerechtvaardigd. Hiervoor is het volgende van belang.

De rechtbank volgt de vreemdeling niet in zijn stelling dat zijn recht op rechtsbijstand, zoals neergelegd in artikel 82, tweede en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), is geschonden. De vreemdeling heeft in eerste

instantie aangegeven dat hij tijdens het verhoor omtrent zijn inbewaringstelling bijgestaan wilde worden door een raadsman. De Vreemdelingendienst heeft daarop contact gezocht met de piketcentrale. De piketcentrale was evenwel

telefonisch niet meer bereikbaar. Ter zitting is gebleken dat de piketcentrale de volgende dag eerst om 11.00 uur weer open was. Dit betekent dat een verhoor in aanwezigheid van een raadsman eerst aan het einde van de volgende

ochtend had kunnen plaatsvinden. In het licht van deze omstandigheden en gelet op het feit dat de vreemdeling, nadat hem het een en ander was uitgelegd, heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben om gehoord te worden zonder

bijstand van een raadsman, heeft de Vreemdelingendienst terecht besloten om de vreemdeling dezelfde avond zonder bijstand van een advocaat te horen.

Voorts is de vreemdeling naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden in bewaring gesteld. Immers, de vreemdeling verblijft al geruime tijd illegaal hier te lande. Hij beschikt niet over geldige identiteitspapieren. Hoewel

hij stelt een paspoort te hebben, heeft hij dit tot op heden niet overgelegd. Voorts heeft de vreemdeling onvoldoende middelen van bestaan en heeft hij zich bij diverse gelegenheden agressief gedragen. Derhalve is de ernstige vrees

gerechtvaardigd dat de vreemdeling, indien in vrijheid gesteld, zich aan de gelaste uitzetting zal gaan onttrekken. Gelet op deze omstandigheden vorderde de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling. De omstandigheid

dat de vreemdeling ter zitting heeft aangegeven zo spoedig mogelijk naar Marokko te willen terugkeren, doet aan het voorgaande niet aan af.

5. De grondslag voor de (voortduring van de) bewaring is vanaf 1 april 2001 gelegen in artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000.

Afgifte van een nieuw bevel tot bewaring na 1 april 2001 was niet noodzakelijk nu de rechtsgeldigheid van het bevel tot bewaring van 31 maart 2001 niet is komen te vervallen door de intrekking van de Vw. De Vw 2000 kent immers een

aan artikel 26 van de Vw gelijkluidende bepaling. Wel brengt het onmiddellijkheidsbeginsel mee, dat de titel voor de bewaring opnieuw getoetst dient te worden. Deze toetsing brengt niet mee dat de inbewaringstelling vanaf 1 april

2001 op inhoudelijke gronden onrechtmatig geacht zou moeten worden. De gronden voor de inbewaringstelling op grond van artikel 26, eerste lid, van de Vw zijn materieel immers gelijk aan de gronden voor inbewaringstelling op grond

van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000.

In de onder 3. genoemde uitspraken van 4 april 2001 is tevens overwogen dat uitzetting moet worden aangemerkt als bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 5:24, eerste

lid, van de Awb moet een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift moet worden gesteld. Uit deze bepaling volgt dat, in geval er geen sprake is van een meeromvattende beschikking op grond waarvan een vreemdeling

uitzetbaar is, verweerder een beslissing tot uitzetting zal moeten nemen. Ten aanzien van de vreemdeling is geen sprake van een meeromvattende beschikking. Er hoeft evenwel geen (nieuwe) beslissing tot uitzetting te worden afgegeven

nu de onder de Vw afgegeven last tot uitzetting kan worden gelijkgesteld met de beslissing tot uitzetting krachtens artikel 63 van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 5:24, eerste lid, van de Awb .

De rechtbank is verder van oordeel dat er thans op korte termijn zicht op uitzetting bestaat aangezien de Marokkaanse autoriteiten hem een laissez-passer hebben verstrekt. Ook handelt verweerder voldoende voortvarend om de

uitzetting van de vreemdeling te effectueren. Gelet op het gedrag van de vreemdeling bij de uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op 4 april 2001, heeft verweerder niet ten onrechte besloten hem onder begeleiding te

verwijderen. De daarmee verbonden vertraging van de uitzetting dient redelijkerwijs voor rekening van de vreemdeling te komen.

Uit het voorgaande volgt dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring vanaf 1 april 2001 niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.

6. Het beroep is derhalve ongegrond en om die reden kan geen schadevergoeding worden toegekend.

7. Mitsdien moet als volgt worden beslist.

De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2001 in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier.

de griffier de rechter

Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 95 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met de artikelen 69, derde lid, 85 en 121, tweede lid, van de Vw 2000, binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden

ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage).

Afschrift verzonden: 11 april 2001


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature