Gezinsvorming / EU-recht / naturalisatie.
Niet kan worden geconcludeerd dat, in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een kind dat niet heeft verbleven bij zijn vader in de periode dat zijn vader gebruik maakte van zijn gemeenschapsrechten, vanaf de naturalisatie een verband tussen de familierechtelijke betrekking en het vrij verkeer van werknemers is komen te ontbreken, op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het ingevolge artikel 10 van de verordening 1612 /68 verkregen recht van vestiging na naturalisatie niet meer kan worden ingeroepen. De rechtbank is van oordeel dat juist omdat het kind is geboren in de periode dat de vader gebruik maakte van zijn gemeenschapsrechten er sprake is van een verband tussen de familierechtelijke betrekking en het vrij verkeer van werknemers. Beroep gegrond.